| |
De vespers
Onze Vader. Wees gegroet. |
Pater. Ave. |
1 Ant. |
1 Ant. |
DE kelk * des heils zal ik heffen, en de Naam des Heren aanroepen. |
CALICEM * salutaris accipiam, et nomen Domini invocabo. |
Op Paaszaterdag:
1 Ant. Heden * word Ik ten zeerste gekweld, maar morgen zal Ik mijn boeien verbreken. |
1 Ant. Hodie * afflictus sum valde, sed cras solvam vincula mea. |
Psalm 115: Credidi, propter quod locutus sum, bladz. 572.
| |
| |
2 Ant. Cum his, * qui oderunt pacem, eram pacificus: dum loquebar illis, impugnabant me gratis. |
2 Ant. Met hen * die de vrede haten, ben Ik vreedzaam; spreek Ik tot hen, dan vallen zij Mij aan zonder reden. |
Psalm 119: Ad Dominum cum tribularer, bladz. 1098.
3 Ant. Ab hominibus * iniquis libera me, Domine. |
3 Ant. Red mij * van de mensen die onrecht doen, o Heer. |
| |
Psalm 139
Eripe me, Domine, ab homine malo: * a viro iniquo eripe me. |
Verlos mij, Heer, van den bozen mens; * red mij van den man die onrecht doet. |
Qui cogitaverunt iniquitates in corde: * tota die constituebant proelia. |
Zij zinnen op boosheid in hun hart; * de ganse dag verwekken zij strijd. |
Acuerunt linguas suas sicut serpentis: * venenum aspidum sub labiis eorum. |
Zij hebben hun tong gescherpt als van een slang; * addergif is onder hun lippen. |
Custodi me, Domine, de manu peccatoris: * et ab hominibus iniquis eripe me. |
Bewaar mij, Heer, voor de hand van den zondaar, * en red mij van hen die onrecht doen. |
Qui cogitaverunt supplantare gressus meos: * absconderunt superbi laqueum mihi: |
Zij nemen zich voor, mij de voet te lichten; * de trotsen leggen mij in het geheim hun strik, |
Et funes extenderunt in laqueum: * juxta iter scandalum posuerunt mihi. - |
Zij spannen mij hun netten uit ten val, * zij plaatsen langs mijn weg een struikelblok. - |
Dixi Domino: Deus meus es tu: * exaudi, Domine, vocem deprecationis meae. |
Ik zeide tot den Heer: Gij zijt mijn God, * verhoor, Heer, de stem van mijn smeken. |
Domine, Domine, virtus salutis meae: * obumbrasti super caput meum in die belli. |
Heer, Heer, Gij zijt mijn krachtige hulp, * Gij beschut mijn hoofd op de dag van de strijd. |
Ne tradas me, Domine, a desiderio meo peccatori: * cogitaverunt contra me, ne derelinquas me, ne forte exaltentur. |
Geef mij niet prijs, o Heer, tegen mijn wil aan den zondaar; * zij spannen tegen mij samen; verlaat mij niet opdat zij zich niet beroemen. |
Caput circuitus eorum: * labor labiorum ipsorum operiet eos. |
Moge op het hoofd van hen die mij benauwen * de boosheid van hun eigen lippen nederkomen. |
Cadent super eos carbones, in ignem dejicies eos: * in miseriis non subsistent. |
Gloeiende kolen mogen op hen nederdalen; werp hen in het vuur * en doe hen in hun ellende ten onder gaan. |
Vir linguosus non dirige- |
De kwaadspreker moge geen |
| |
| |
voorspreker hebben op aarde; * het onheil treffe den boze ten ondergang. |
tur in terra: * virum injustum mala capient in interitu. |
Ik weet dat de Heer den ongelukkige recht zal verschaffen * en de armen zal wreken. |
Cognovi quia faciet Dominus judicium inopis: * et vindictam pauperum. |
Waarlijk, de vromen zullen uw Naam prijzen * en de gerechtigen zullen wonen voor uw aangezicht. |
Verumtamen justi confitebuntur nomini tuo: * et habitabunt recti cum vultu tuo. |
|
Ant. Red mij van de mensen die onrecht doen, o Heer. |
Ant. Ab hominibus iniquis libera me, Domine. |
|
4 Ant. Behoed mij * voor de strik die zij mij spanden, en van het struikelblok van hen die boosheid doen. |
4 Ant. Custodi me * a laqueo, quem statuerunt mihi, et a scandalis operantium iniquitatem. |
| |
Psalm 140
Heer, ik roep tot U, verhoor mij; * luister naar mijn stem wanneer ik U aanroep. |
Domine, clamavi ad te, exaudi me: * intende voci meae, cum clamavero ad te. |
Mijn gebed stijge op als wierook voor uw aangezicht, * het heffen van mijn handen als een avondoffer. |
Dirigatur oratio mea sicut incensum in conspectu tuo: * elevatio manuum mearum sacrificium vespertinum. |
Plaats, Heer, een wacht voor mijn mond * en een poort ter bescherming van mijn lippen. |
Pone, Domine, custodiam ori meo: * et ostium circumstantiae labiis meis. |
Doe mijn hart niet neigen tot boosheid, * om verontschuldiging te zoeken voor mijn zonden. |
Non declines cor meum in verba malitiae, * ad excusandas excusationes in peccatis. |
Met de mensen die ongerechtigheid bedrijven; * neen, ik zal niet delen in hun genoegens. |
Cum hominibus operantibus iniquitatem: * et non communicabo cum electis eorum. |
De vrome moge mij uit liefde kastijden om mij te beteren; * maar de balsem van den zondaar zal mijn hoofd nimmer zalven. |
Corripiet me justus in misericordia, et increpabit me: * oleum autem peccatoris non impinguet caput meum. |
Want mijn gebed is gericht tegen hun boze daden. * Dat hun leiders tegen de rotswand worden verpletterd, |
Quoniam adhuc et oratio mea in beneplacitis eorum: * absorpti sunt juncti petrae judices eorum. |
Dan zullen zij beseffen wat mijn |
Audient verba mea quon- |
| |
| |
iam potuerunt: * sicut crassitudo terrae erupta est super terram. |
bede vermag. * Zoals de geploegde grond ligt opgeworpen op de akker, |
Dissipata sunt ossa nostra secus infernum: * quia ad te, Domine, Domine, oculi mei: in te speravi, non auferas animam meam. |
Zo ligt ons gebeente verspreid aan de rand van het graf; * maar tot U Heer, Heer, richt ik mijn ogen, op U vertrouw ik, laat mij niet ten onder gaan. |
Custodi me a laqueo, quem statuerunt mihi: * et a scandalis operantium iniquitatem. |
Behoed mij voor de strik die zij mij spanden, * en voor het struikelblok van hen die boosheid doen. |
Cadent in retiaculo ejus peccatores: * singulariter sum ego donec transeam. |
Laat de zondaars vallen in hun eigen kuil; * maar dat ik alleen ontkome. |
|
Ant. Custodi me a laqueo, quem statuerunt mihi, et a scandalis operantium iniquitatem. |
Ant. Behoed mij voor de strik die zij mij spanden, en van het struikelblok van hen die boosheid doen. |
|
5 Ant. Considerabam * ad dexteram, et videbam, et non erat qui cognosceret me. |
5 Ant. Ik schouw naar rechts * en zie uit, maar er is niemand die acht op mij slaat. |
| |
Psalm 141
Voce mea ad Dominum clamavi: * voce mea ad Dominum deprecatus sum: |
Luide roep ik tot den Heer, * luide bid ik tot den Heer; |
Effundo in conspectu ejus orationem meam, * et tribulationem meam ante ipsum pronuntio. |
Ik stort mijn bede voor zijn aangezicht * en maak Hem mijn kwelling bekend. |
In deficiendo ex me spiritum meum, * et tu cognovisti semitas meas. |
Als mijn geest in mij versmacht, * dan nog kent Gij mijn paden. |
In via hac, qua ambulabam, * absconderunt laqueum mihi. |
Op de weg waarlangs ik treed, * heeft men mij heimelijk een strik gelegd. |
Considerabam ad dexteram, et videbam: * et non erat qui cognosceret me. |
Ik schouw naar rechts en zie uit, * maar er is niemand die acht op mij slaat. |
Periit fuga a me, * et non est qui requirat animam meam. |
Nergens kan ik ontvlieden, * en niemand is er die zich om mijn leven bekommert. |
Clamavi ad te, Domine, * dixi: Tu es spes mea, portio mea in terra viventium. |
Ik roep tot U, o Heer, * en zeg: ‘Gij zijt mijn hoop, mijn erfdeel in het land der levenden. |
| |
| |
Sla acht op mijn smeken, * want ik ben diep ellendig. |
Intende ad deprecationem meam: * quia humiliatus sum nimis. |
Bevrijd mij van die mij vervolgen, * want zij zijn sterker dan ik. |
Libera me a persequentibus me: * quia confortati sunt super me. |
Leid mij uit de kerker, opdat ik dank zegge aan uw Naam; * de rechtvaardigen zullen mij blijde omringen wanneer Gij mij weldoet’. |
Educ de custodia animam meam ad confitendum nomini tuo: * me exspectant justi, donec retribuas mihi. |
|
Ant. Ik schouw naar rechts en zie uit, maar er is niemand die acht op mij slaat. |
Ant. Considerabam ad dexteram, et videbam, et non erat qui cognosceret me. |
Als de antifoon Considerabam is herhaald, volgt onmiddellijk de antifoon van de lofzang Magnificat.
Ant. Terwijl zij nu aten, * nam Jesus brood, zegende het, brak het, en gaf het aan zijn leerlingen. |
Ant. Coenantibus autem * illis, accepit Jesus panem, et benedixit, ac fregit, deditque discipulis suis. |
Op Goede Vrijdag zegt men de volgende antifoon:
Ant. Toen Hij de azijn genuttigd had, * zeide Hij: Het is volbracht; en Hij boog het hoofd en gaf de geest. |
Ant. Cum accepisset acetum, * dixit: Consummatum est: et inclinato capite, emisit spiritum. |
Lofzang Magnificat, bladz. 198.
En als de antifoon is herhaald, besluit men de Vespers zoals boven na de Lauden werd aangegeven: Christus factus est, enz.
¶ De completen worden op Witte Donderdag en Goede Vrijdag als volgt gebeden. Men begint met Confiteor, Misereatur en Indulgentiam; hierop volgen de drie psalmen zonder antifoon en onmiddellijk daarna de lofzang Nunc dimittis. Na deze lofzang besluit men met Christus factus est, enz., bladz. 684.
|
|