| |
De lauden
Indien de Lauden niet onmiddellijk op de Metten volgen, bidt men in stilte Onze Vader en Wees gegroet.
1 Ant. |
1 Ant. |
JUSTIFICERIS, Domine, * in sermonibus tuis, et vincas cum judicaris. |
MOOGT Gij gerechtvaardigd worden, Heer, * in uw woorden, en overwinnen als Gij wordt geoordeeld. |
Psalm 50: Miserere mei, Deus, bladz. 107.
Tot en met de Completen van Paaszaterdag wordt de lofprijzing Gloria Patri in de getijden weggelaten.
2 Ant. Dominus * tam- |
2 Ant. De Heer * is als een |
| |
| |
schaap ter slachtbank geleid, en Hij deed zijn mond niet open. |
quam ovis ad victimam ductus est, et non aperuit os suum. |
| |
Psalm 89
Heer, Gij waart ons een toevlucht * van geslacht tot geslacht. |
Domine, refugium factus es nobis: * a generatione in generationem. |
Voordat de bergen ontstonden, of aarde en wereld werden gevormd, * zijt Gij, o God, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid. |
Priusquam montes fierent, aut formaretur terra et orbis: * a saeculo et usque in saeculum tu es, Deus. |
Laat de mens nog niet tot stof vergaan, * al hebt Gij gezegd: Keert terug, zonen der mensen. |
Ne avertas hominem in humilitatem: * et dixisti: Convertimini, filii hominum. |
Want duizend jaren zijn voor uw ogen * als de dag van gisteren die is voorbijgegaan, |
Quoniam mille anni ante oculos tuos, * tamquam dies hesterna, quae praeterrit, |
En als een nachtwake; * Gij telt voor niets wat hunne jaren zijn. |
Et custodia in nocte, * quae pro nihilo habentur, eorum anni erunt. |
Zij zijn als gras, dat opschiet in de morgen, dat bloeit en opschiet in de morgen; * maar 's avonds valt het neer, kwijnt en verdort. - |
Mane sicut herba transeat, mane floreat et transeat: * vespere decidat, induret et arescat. - |
Want wij komen om door uw gramschap, * en door uw toorn worden wij ontsteld. |
Quia defecimus in ira tua, * et in furore tuo turbati sumus. |
Gij hebt onze zonden voor uw aanschijn geplaatst, * onze verborgen schuld voor het licht uwer ogen. |
Posuisti iniquitates nostras in conspectu tuo: * saeculum nostrum in illuminatione vultus tui. |
Want al onze dagen vergaan; * en wij bezwijken onder uw gramschap. |
Quoniam omnes dies nostri defecerunt: * et in ira tua defecimus. |
Onze jaren volbrengen wij als een zucht; * het getal onzer jaren tezamen, het zijn zeventig jaren; |
Anni nostri sicut aranea meditabuntur: * dies annorum nostrorum in ipsis, septuaginta anni. |
Zijn wij in krachten: tachtig jaren; * en wat daarboven gaat, is kwelling en smart. |
Si autem in potentatibus, octoginta anni: * et amplius eorum, labor et dolor. |
Want dan komt de zwakte, * en kwellen ons de lasten der grijsheid. |
Quoniam supervenit mansuetudo: * et corripiemur. |
Wie kent de kracht van uw |
Quis novit potestatem irae |
| |
| |
tuae: * et prae timore tuo iram tuam dinumerare? |
toorn, * en, naar de maat uwer vrees, uwe gramschap? |
Dexteram tuam sic notam fac: * et eruditos corde in sapientia. |
De kracht van uw rechterhand maak ons bekend, * en onderricht onze harten in wijsheid. |
Convertere, Domine, usquequo? * et deprecabilis esto super servos tuos. |
Wend U tot ons, Heer, hoelang nog? * en laat U verbidden door uw dienaren. |
Repleti sumus mane misericordia tua: * et exsultavimus, et delectati sumus omnibus diebus nostris. |
Vervul ons in de morgen met uw ontferming; * dan zullen wij jubelen en ons verheugen al onze dagen, |
Laetati sumus pro diebus, quibus nos humiliasti: * annis, quibus vidimus mala. |
Ons verblijden naar de maat van de dagen der verdrukking, * van de jaren dat wij rampspoed zagen. |
Respice in servos tuos, et in opera tua: * et dirige filios eorum. |
Zie neder op uw kinderen en uwe werken, * en leid hunne zonen. |
Et sit splendor Domini Dei nostri super nos, et opera manuum nostrarum dirige super nos: * et opus manuum nostrarum dirige. |
En de luister van den Heer onzen God zij over ons, en geleid voor ons het werk onzer handen, * ja, geleid het werk onzer handen. |
|
Ant. Dominus tamquam ovis ad victimam ductus est, et non aperuit os suum. |
Ant. De Heer is als een schaap ter slachtbank geleid, en Hij deed zijn mond niet open. |
3 Ant. Contritum est * cor meum in medio mei, contremuerunt omnia ossa mea. |
3 Ant. Gebroken is * mijn hart in mijn binnenste, en al mijn beenderen worden ontsteld. |
| |
Psalm 35
Dixit injustus ut delinquat in semetipso: * non est timor Dei ante oculos ejus. |
De boze zint op zonde diep in zijn hart, * geen vreze Gods staat hem voor ogen. |
Quoniam dolose egit in conspectu ejus: * ut inveniatur iniquitas ejus ad odium. |
Want hij bedriegt zich in zijn eigen ogen, * dat zijn boosheid niet zou worden gevonden en gehaat. |
Verba oris ejus iniquitas et dolus: * noluit intelligere ut bene ageret. |
De woorden van zijn mond zijn boosheid en bedrog; * hij weigert zich verstandig en goed te gedragen. |
Iniquitatem meditatus est in cubili suo: * astitit omni viae non bonae, malitiam autem non odivit. - |
Hij zint op boosheid op zijn legerstede; * hij verkeert op het slechte pad: het kwade haat hij niet. - |
| |
| |
Heer, tot in de hemel reikt uw ontferming, * en uw trouw tot de wolken. |
Domine, in caelo misericordia tua: * et veritas tua usque ad nubes. |
Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; * uw oordelen zijn als de peilloze diepte des waters. |
Justitia tua sicut montes Dei: * judicia tua abyssus multa. |
Mens en dier behoudt Gij, Heer; * hoe heerlijk is, o God, uw ontferming. |
Homines et jumenta salvabis, Domine, * quemadmodum multiplicasti misericordiam tuam, Deus. |
De kinderen der mensen * zoeken een toevlucht onder de dekking uwer vleugelen; |
Filii autem hominum, * in tegmine alarum tuarum sperabunt. |
Zij worden verzadigd door de overvloed van uw huis, * en Gij drenkt hen met de stroom van uw geneugten. |
Inebriabuntur ab ubertate domus tuae: * et torrente voluptatis tuae potabis eos. |
Want bij U is de bron des levens, * en in uw licht aanschouwen wij het licht. |
Quoniam apud te est fons vitae: * et in lumine tuo videbimus lumen. |
Reik uw ontferming aan hen die U kennen, * en uw gerechtigheid aan hen die oprecht zijn van hart. |
Praetende misericordiam tuam scientibus te, * et justitiam tuam his, qui recto sunt corde. |
Laat de voet van den trotsaard mij niet vertreden, * noch de hand van den zondaar mij doen wankelen. |
Non veniat mihi pes superbiae: * et manus peccatoris non moveat me. |
Ziet, daar zijn de werkers der boosheid gevallen; * zij zijn neergeworpen en kunnen niet opstaan. |
Ibi ceciderunt qui operantur iniquitatem: * expulsi sunt, nec potuerunt stare. |
|
Ant. Gebroken is mijn hart in mijn binnenste, en al mijn beenderen worden ontsteld. |
Ant. Contritum est cor meum in medio mei, contremuerunt omnia ossa mea. |
4 Ant. Gij hebt ons opgewekt * door uw kracht, o Heer, en door uw heilige verkwikking. |
4 Ant. Exhortatus es * in virtute tua, et in refectione sancta tua, Domine. |
| |
Lofzang van Moses Ex. 15, 1-19
Het Pasen dat Moses bezong, toen God zijn volk wonderbaar had beschermd bij hun verlossing uit het slavenhuis van Egypte, was slechts de voorafbeelding van het Pasen van Christus' Kruis en verrijzenis, dat wij op deze dag beginnen te vieren.
Zingen wij den Heer, want hoog is Hij verheven; * paard en berijder wierp Hij in de zee. |
Cantemus Domino: gloriose enim magnificatus est, * equum et ascensorem dejecit in mare. |
| |
| |
Fortitudo mea, et laus mea Dominus, * et factus est mihi in salutem: |
Mijn kracht en mijn roem is de Heer, * en Hij heeft mij gered. |
Iste Deus meus, et glorificabo eum: * Deus patris mei, et exaltabo eum. |
Hij is mijn God, dien ik wil verheerlijken; * de God van mijn vader, dien ik wil prijzen. |
Dominus quasi vir pugnator, Omnipotens nomen ejus. * Currus Pharaonis et exercitum ejus projecit in mare. |
De Heer is als een krijgsheld; Almachtige is zijn naam; * de wagens van Pharao en zijn leger wierp Hij in de zee. |
Electi principes ejus submersi sunt in Mari Rubro: abyssi operuerunt eos, * descenderunt in profundum quasi lapis. |
Zijn uitgelezen vorsten werden verzwolgen in de Rode Zee; de kolken hebben hen bedolven, * zij zonken in de diepte als een steen. |
Dextera tua, Domine, magnificata est in fortidudine: dextera tua, Domine, percussit inimicum. * Et in multitudine gloriae tuae deposuisti adversarios tuos: |
Uw rechterhand, o Heer, is heerlijk door kracht; uw rechterhand, o Heer, heeft den vijand verslagen; * in de volheid van uw majesteit hebt Gij uw tegenstanders neergeworpen. |
Misisti iram tuam, quae devoravit eos sicut stipulam. * Et in spiritu furoris tui congregatae sunt aquae: |
Gij zond uw toorn, die hen als kaf heeft verteerd; * door de adem van uw gramschap hoopten de wateren zich op. |
Stetit unda fluens, * congregatae sunt abyssi in medio mari. |
De golven bleven staan in hun loop; * de baren hoopten zich op in het midden der zee. |
Dixit inimicus: Persequar et comprehendam, * dividam spolia, implebitur anima mea. |
De vijand sprak: ‘Ik zal hen achtervolgen en grijpen, * verdelen de buit en er mij aan verzadigen. |
Evaginabo gladium meum, * interficiet eos manus mea. |
Ik trek mijn zwaard, * en mijn hand zal hen doden’. |
Flavit spiritus tuus, et operuit eos mare: * submersi sunt quasi plumbum in aquis vehementibus. |
Uw adem woei, en de zee heeft hen bedekt; * zij zonken als lood in de wilde wateren. |
Quis similis tui in fortibus, Domine? quis similis tui, magnificus in sanctitate, * terribilis atque laudabilis, faciens mirabilia? |
Wie is als Gij onder de machtigen Heer? wie is U gelijk, heerlijk in heiligheid, * vreeswekkend en lofwaardig in uw wonderdaden? |
Extendisti manum tuam, et devoravit eos terra. * Dux fuisti in misericordia tua |
Gij hebt uw hand geheven, en de aarde heeft hen verslonden. * Gij waart in uw ontferming de |
| |
| |
leider van het volk, dat Gij hebt verlost; |
populo quem redemisti: |
Gij hebt het gedragen door uw kracht * naar uw heilige woning. - |
Et portasti eum in fortitudine tua, * ad habitaculum sanctum tuum. - |
Volken stonden op en beefden; * smart beving de bewoners van Philistea. |
Ascenderunt populi, et irati sunt: * dolores obtinuerunt habitatores Philisthiim. |
Toen ontstelden de vorsten van Edom; de dapperen van Moab sidderden; * al de bewoners van Chanaan verstijfden van schrik. |
Tunc conturbati sunt principes Edom, robustos Moab obtinuit tremor: * obriguerunt omnes habitatores Chanaan. |
Siddering en angst moge hen bevangen * door de kracht van uw arm; |
Irruat super eos formido et pavor, * in magnitudine brachii tui: |
Mogen zij roerloos worden als steen, totdat uw volk is doorgetrokken, Heer, * totdat uw volk, dat U behoort, is doorgetrokken. |
Fiant immobiles quasi lapis, donec pertranseat populus tuus, Domine, * donec pertranseat populus tuus iste, quem possedisti. |
Gij zult hen binnenvoeren en vestigen op de berg van uw erfdeel, * in uw allersterkste woonplaats, die Gij, o Heer, hebt gemaakt, |
Introduces eos, et plantabis in monte haereditatis tuae, * firmissimo habitaculo tuo quod operatus es, Domine: |
In uw heiligdom, dat uw handen, Heer, hebben gegrondvest. * De Heer zal er heersen voor eeuwig en immer. |
Sanctuarium tuum, Domine, quod firmaverunt manus tuae. * Dominus regnabit in aeternum et ultra. |
Want ingegaan zijn de paarden van Pharao met wagens en ruiters in de zee, * en de Heer heeft de wateren der zee over hen uitgestort. |
Ingressus est enim eques Pharao cum curribus et equitibus ejus in mare: * et reduxit super eos Dominus aquas maris: |
Maar de kinderen van Israël wandelden over het droge * door haar midden. |
Filii autem Israël ambulaverunt per siccum * in medio ejus. |
|
Ant. Gij hebt ons opgewekt door uw kracht, o Heer, en door uw heilige verkwikking. |
Ant. Exhortatus es in virtute tua, et in refectione sancta tua, Domine. |
5 Ant. Hij is geofferd, * omdat Hij het zelf heeft gewild; en onze zonden heeft Hij gedragen. |
5 Ant. Oblatus est * quia ipse voluit, et peccata nostra ipse portavit. |
| |
Psalm 146
Looft den Heer, want het is goed Hem te prijzen; * onzen |
Laudate Dominum quoniam bonus est psalmus: * |
| |
| |
Deo nostro sit jucunda, decoraque laudatio. |
God past een blijde en schone lofzang. |
Aedificans Jerusalem Dominus: * dispersiones Israëlis congregabit. |
Het is de Heer die Jerusalem bouwt, * de verstrooiden van Israël vergadert, |
Qui sanat contritos corde: * et alligat contritiones eorum. |
Die geneest de gebrokenen van hart, * en hun wonden verbindt, |
Qui numerat multitudinem stellarum: * et omnibus eis nomina vocat. |
Die de menigte der sterren telt, * en alle noemt Hij bij haar naam. |
Magnus Dominus noster, et magna virtus ejus: * et sapientiae ejus non est numerus. |
Groot is onze Heer en geweldig zijn macht, * en zijn wijsheid kent geen grenzen. |
Suscipiens mansuetos Dominus: * humilians autem peccatores usque ad terram. - |
De Heer verheft de ootmoedigen, * maar drukt de bozen neer in het stof. - |
Praecinite Domino in confessione: * psallite Deo nostro in cithara. |
Zingt den Heer een lofzang toe, * prijst onzen God op de cither, |
Qui operit caelum nubibus: * et parat terrae pluviam. |
Hem die de hemel hult in wolken * en regen schenkt aan de aarde, |
Qui producit in montibus foenum: * et herbam servituti hominum. |
Die op de bergen gras doet ontspruiten * en kruid ten dienste der mensen, |
Qui dat jumentis escam ipsorum: * et pullis corvorum invocantibus eum. |
Die aan het vee zijn voedsel schenkt * en aan de jongen der raven die er om roepen. |
Non in fortitudine equi voluntatem habebit: * nec in tibiis viri beneplacitum erit ei. |
Niet in de kracht van het paard vindt Hij behagen, * noch zijn welgevallen in de benen van een man; |
Beneplacitum est Domino super timentes eum: * et in eis, qui sperant super misericordia ejus. |
Maar in wie Hem vrezen vindt de Heer zijn behagen, * en in hen die vertrouwen op zijn ontferming. |
|
Ant. Oblatus est quia ipse voluit, et peccata nostra ipse portavit. |
Ant. Hij is geofferd, omdat Hij het zelf heeft gewild; en onze zonden heeft Hij gedragen. |
|
℣. Homo pacis meae, in quo speravi. ℟. Qui edebat panes meos, ampliavit adversum me supplantationem. |
℣. De man mijner vriendschap, op wien Ik vertrouwde. ℟. Hij die mijn brood at, heeft hoog tegen Mij de hiel geheven. |
| |
| |
Ant. De verrader nu * gaf hun een teken en zeide: Dien ik kussen zal, Hij is het, grijpt Hem. |
Ant. Traditor autem * dedit eis signum, dicens: Quem osculatus fuero, ipse est, tenete eum. |
Lofzang Benedictus, bladz. 115.
Als de antifoon is herhaald, besluit men de Lauden op de volgende wijze. Tot en met de Completen van Goede Vrijdag worden gedurende deze dagen alle getijden aldus besloten.
Antifoon. Christus * is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood. |
Antiphona. Christus * factus est pro nobis oboediens usque ad mortem. |
en op Goede Vrijdag voegt men hieraan toe:
Ja, tot de dood des kruises. |
Mortem autem crucis. |
Vervolgens bidt men psalm 50: Miserere mei, Deus, bladz. 107; en tot slot, zonder nadere inleiding:
Zie neder, vragen wij, Heer, op dit uw gezin, waarvoor onze Heer Jesus Christus niet geaarzeld heeft Zich over te leveren aan de handen der beulen, en de kwelling van het kruis te ondergaan; Die met U leeft en heerst. |
Respice, quaesumus, Domine, super hanc familiam tuam, pro qua Dominus noster Jesus Christus non dubitavit manibus tradi nocentium, et crucis subire tormentum: Qui tecum vivit et regnat. |
¶ Op Witte Donderdag en Goede Vrijdag worden de getijden van Prime, Terts, Sext en Noon als volgt gebeden. In stilte bidt men Onze Vader en Wees gegroet (voor de Prime bovendien Ik geloof in God). Hierop volgen zonder meer de psalmen; in de Prime ps. 53 en de eerste twee gedeelten van ps. 118, bladz. 142; in de andere getijden de overige gedeelten van psalm 118, resp. bladz. 164, 167 en 170. Na de psalmen volgt de antifoon Christus is voor ons... en hetgeen daarop volgt, gelijk hierboven aan het slot der Lauden is aangegeven.
|
|