| |
De derde nachtwake
Ant. Dixi iniquis: * Nolite loqui adversus Deum iniquitatem. |
Ant. Ik sprak tot de bozen: * Spreekt tot God geen boosheid. |
| |
Psalm 74
De bozen mogen hun hoorn (hun hoogmoedige kracht) al verheffen, God zal hen vernederen en hun de beker van zijn gramschap tot de droesem doen uitdrinken. - Wij overwegen hoe God in Christus, den vernederde bij uitstek, aan het geestelijke Israël der Kerk zijn heil heeft bereid, en wij zingen een danklied om wille van de verheerlijking des Heren.
Confitebimur tibi, Deus: * confitebimur, et invocabimus nomen tuum. |
Wij prijzen U, o God, * wij prijzen U, en roepen uw Naam aan; |
Narrabimus mirabilia tua: * cum accepero tempus, ego justitias judicabo. |
Wij verkondigen uw wondere daden. - * ‘Wanneer Ik de tijd acht gekomen, zal Ik oordeel spreken in rechtvaardigheid. |
Liquefacta est terra, et omnes qui habitant in ea: * ego confirmavi columnas ejus. |
Al wankelt de aarde en allen die haar bewonen, * Ik heb haar zuilen bevestigd.’ |
Dixi iniquis: Nolite inique agere: * et delinquentibus: Nolite exaltare cornu: Nolite extollere in altum cornu vestrum: * nolite loqui adversus Deum iniquitatem. |
Ik sprak tot de bozen: ‘Handelt niet in boosheid’; * en tot zondaars: ‘Heft de hoorn niet op; Heft uw hoorn niet op naar den hoge, * spreekt tot God geen boosheid. |
Quia neque ab Oriente, neque ab Occidente, neque a desertis montibus: * quoniam Deus judex est. |
Want noch uit het Oosten, noch uit het Westen, noch van de bergen der woestijn, * maar van God komt het oordeel. |
Hunc humiliat, et hunc exaltat: * quia calix in manu Domini vini meri plenus misto. |
Dezen vernedert en genen verheft Hij; * want in de hand des Heren is de beker met zuivere wijn, vol zware wijn. |
Et inclinavit ex hoc in hoc: verumtamen faex ejus non est exinanita: * bibent omnes peccatores terrae. - |
Hij schenkt hem uit aan den een en den ander, tot zelfs de droesem, * en alle zondaars der aarde moeten hem drinken.’ - |
Ego autem annuntiabo in saeculum: * cantabo Deo Jacob. |
Ik echter zal het verkondigen in eeuwigheid, * lofzingen voor den God van Jacob. |
Et omnia cornua peccato- |
En alle hoornen der bozen zal |
| |
| |
ik breken; * maar de hoornen der rechtvaardigen worden verheven. |
rum confringam: * et exaltabuntur cornua justi. |
Ant. Ik sprak tot de bozen: Spreekt tot God geen boosheid. |
Ant. Dixi iniquis: Nolite loqui adversus Deum iniquitatem. |
Ant. De aarde sidderde * en werd stil, toen God oprees ten oordeel. |
Ant. Terra tremuit * et quievit, dum exsurgeret in judicio Deus. |
| |
Psalm 75
Zelfs de natuur was ontzet, toen God door de passie des Heren in Vredestad (Jerusalem) de wereld heeft geoordeeld en den vijand overwonnen. Ook de heidenen scharen zich onder de zachtmoedigen om God een danklied te zingen.
God doet zich kennen in Juda: * groot is zijn Naam in Israël. |
Notus in Judaea Deus: * in Israël magnum nomen ejus. |
In Vredestad is zijn stede, * en zijn woning in Sion. |
Et factus est in pace locus ejus: * et habitatio ejus in Sion. |
Daar heeft Hij het geweld van de boog gebroken, * schild en zwaard en krijg. |
Ibi confregit potentias arcuum, * scutum, gladium, et bellum. |
Vol heerlijkheid straalt Gij van de eeuwige bergen; * ontsteld zijn alle dwazen van hart. |
Illuminans tu mirabiliter a montibus aeternis: * turbati sunt omnes insipientes corde. |
Zij sliepen hun slaap, * en niets vonden deze mannen van sterkte in hun handen. |
Dormierunt somnum suum: * et nihil invenerunt omnes viri divitiarum in manibus suis. |
Voor uwe dreiging, God van Jacob, * zijn versuft wie de rossen bestegen. |
Ab increpatione tua, Deus Jacob, * dormitaverunt qui ascenderunt equos. |
Gij zijt geducht, en wie kan U weerstaan * ten tijde van uw gramschap? |
Tu terribilis es, et quis resistet tibi? * ex tunc ira tua. |
Uit de hemel hebt Gij het oordeel doen horen; * de aarde sidderde en werd stil, |
De caelo auditum fecisti judicium: * terra tremuit et quievit. |
Toen God oprees ten oordeel * om alle zachtmoedigen der aarde te redden. |
Cum exsurgeret in judicium Deus, * ut salvos faceret omnes mansuetos terrae. |
Want het grimmige Edom zal U loven, * en wie gespaard zijn van Emath, zullen U een feestdag wijden. |
Quoniam cogitatio hominis confitebitur tibi: * et reliquiae cogitationis diem festum agent tibi. |
| |
| |
Vovete, et reddite Domino Deo vestro: * omnes qui in circuitu ejus affertis munera. |
Doet geloften, en vervult ze voor den Heer uw God, * gij allen rondom Hem brengt Hem geschenken, |
Terribili et ei qui aufert spiritum principum, * terribili apud reges terrae. |
Hem, den geduchte, die de geest der vorsten beteugelt, * die gevreesd wordt door de koningen der aarde. |
Ant. Terra tremuit et quievit, dum exsurgeret in judicio Deus. |
Ant. De aarde sidderde en werd stil, toen God oprees ten oordeel. |
Ant. In die tribulationis * meae Deum exquisivi manibus meis. |
Ant. Ten dage mijner benauwing * hef ik tot God mijn handen. |
| |
Psalm 76
Zoals God vroeger Israël heeft bijgestaan, toen Hij zijn volk onder grote tekenen door de wateren van de Rode Zee heeft geleid, zo is Hij ook nu onze hulp in uiterste ellende. - Wij passen deze psalm toe op Christus in de verlatenheid van zijn lijden, en op onszelf, die slechts heil kunnen verwachten van God.
Voce mea ad Dominum clamavi: * voce mea ad Deum, et intendit mihi. |
Met mijn stem roep ik tot den Heer, * met mijn stem tot God, opdat Hij mij hore. |
In die tribulationis meae Deum exquisivi, manibus meis nocte contra eum: * et non sum deceptus. |
Ten dage mijner benauwing zoek ik den Heer, strek ik mijn handen in de nacht naar Hem uit, * zonder te versagen. |
Renuit consolari anima mea, * memor fui Dei, et delectatus sum, et exercitatus sum: et defecit spiritus meus. |
Mijn ziel weigert te worden getroost; * denk ik aan God, dan verzucht ik; span ik mij in, dan bezwijkt mijn geest. |
Anticipaverunt vigilias oculi mei: * turbatus sum, et non sum locutus. |
Mijn ogen doorwaken de nacht; * ik word gekweld, en kan niet spreken. |
Cogitavi dies antiquos: * et annos aeternos in mente habui. |
Ik denk aan de dagen van weleer, * en herinner mij de jaren van vroeger. |
Et meditatus sum nocte cum corde meo, * et exercitabar, et scopebam spiritum meum. |
Ik overleg des nachts in mijn hart, * ik peins en doorvors mijn geest. |
Numquid in aeternum projiciet Deus: * aut non apponet ut complacitior sit adhuc? |
Zal God dan voor immer verstoten, * zal Hij voortaan zijn goedheid onthouden? |
Aut in finem misericor- |
Zal Hij voor immer zijn ontfer- |
| |
| |
ming afsnijden, * van geslacht tot geslacht? |
diam suam abscindet, * a generatione in generationem? |
Zal God vergeten genadig te zijn, * en in zijn toorn zijn barmhartigheid weerhouden? |
Aut obliviscetur misereri Deus? * aut continebit in ira sua misericordias suas? |
En ik zeide: Thans vang ik aan; * deze verandering is van de rechterhand des Allerhoogsten. |
Et dixi: Nunc coepi: * haec mutatio dexterae Excelsi. |
Ik ben de werken des Heren indachtig; * ja, ik wil gedenken uwe wonderen van ouds, |
Memor fui operum Domini: * quia memor ero ab initio mirabilium tuorum. |
En peinzen over al uw daden, * en overwegen wat Gij hebt verricht. - |
Et meditabor in omnibus operibus tuis: * et in adinventionibus tuis exercebor. - |
O God, heilig is uw weg; welke god is groot als onze God? * Gij zijt de God die wonderen werkt. |
Deus, in sancto via tua: quis Deus magnus sicut Deus noster? * tu es Deus qui facis mirabilia. |
Gij hebt uw macht doen kennen onder de volken; * verlost hebt Gij door uw arm uw volk, de zonen van Jacob en Joseph. |
Notam fecisti in populis virtutem tuam: * redemisti in brachio tuo populum tuum, filios Jacob, et Joseph. |
U zagen de wateren, God, U zagen de wateren; * zij beefden en de afgronden waren ontsteld. |
Viderunt te aquae, Deus, viderunt te aquae: * et timuerunt, et turbatae sunt abyssi. |
Geweldig was het bruisen der wateren: * de wolken dreunden. |
Multitudo sonitus aquarum: * vocem dederunt nubes. |
Uw pijlen vlogen voorbij, * de stem van uw donder in de wervelwind. |
Etenim sagittae tuae transeunt: * vox tonitrui tui in rota. |
Uw bliksems verlichtten het aardrond; * de aarde schokte en beefde. |
Illuxerunt coruscationes tuae orbi terrae: * commota est, et contremuit terra. |
Uw weg was in de zee, en uw pad in vele wateren, * zodat uw voetstappen niet werden gekend. |
In mari via tua, et semitae tuae in aquis multis: * et vestigia tua non cognoscentur. |
Gij hebt uw volk geleid als schapen, * door de hand van Moses en Aäron. |
Deduxisti sicut oves populum tuum, * in manu Moysi et Aaron. |
|
Ant. Ten dage mijner benau- |
Ant. In die tribulationis |
| |
| |
meae Deum exquisivi manibus meis. |
wing hef ik tot God mijn handen. |
℣. Exsurge, Domine. ℟. Et judica causam meam. |
℣. Rijs op, o Heer. ℟. En voer mijn rechtsgeding. |
Pater noster... (secreto) |
Onze Vader... (in stilte) |
| |
Zevende les
De epistola prima beati Pauli Apostoli ad Corinthios. |
Uit de eerste brief van den heiligen apostel Paulus aan de Corinthiërs. (11, 17-34) |
Hoc autem praecipio: non laudans quod non in melius, sed in deterius convenitis. Primum quidem convenientibus vobis in Ecclesiam, audio scissuras esse inter vos, et ex parte credo. Nam oportet et haereses esse, ut et qui probati sunt, manifesti fiant in vobis. Convenientibus ergo vobis in unum, jam non est Dominicam coenam manducare. Unusquisque enim suam coenam praesumit ad manducandum. Et alius quidem esurit, alius autem ebrius est. Numquid domos non habetis ad manducandum et bibendum? aut Ecclesiam Dei contemnitis, et confunditis eos, qui non habent? Quid dicam vobis? Laudo vos? In hoc non laudo. |
Bij de volgende vermaning kan ik u niet prijzen; want gij komt niet samen tot uw heil, maar tot uw onheil. Vooreerst toch hoor ik dat er, als gij in de kerk tezamenkomt, verdeeldheid onder u is; en ten dele geloof ik het. Want het is nodig, dat er scheuringen zijn, zal het blijken wie onder u de toets kunnen doorstaan. Wanneer gij dan tezamen komt, dan is dit niet het nuttigen van de dis des Heren. Want ieder neemt zijn eigen maaltijd om te eten, zodat de een hongerig is en de ander oververzadigd. Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of minacht gij (zozeer) de kerk Gods, dat gij de behoeftigen beschaamd maakt? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? Hierin prijs ik u niet. |
|
Resp. Eram quasi agnus innocens: ductus sum ad immolandum, et nesciebam: consilium fecerunt inimici mei adversum me, dicentes: * Venite, mittamus lignum in panem ejus, et eradamus eum de terra viventium. ℣. Omnes inimici mei adversum me cogitabant mala mihi: ver- |
Beurtzang. Ik was gelijk een onschuldig lam; Ik ben ter slachting gevoerd, en wist het niet; mijn vijanden hebben raadslag tegen mij gehouden, en gezegd: * Komt, laat ons hout in zijn brood mengen, en Hem uitroeien uit het land der levenden. ℣. Al mijn vijanden zonnen op boosheid tegen Mij; zij vaardigden tegen Mij een onrecht- |
| |
| |
vaardig vonnis uit, zeggende: - Komt. |
bum iniquum mandaverunt adversum me, dicentes. - Venite. |
| |
Achtste les
Want zelf heb ik van den Heer ontvangen en het u ook overgeleverd: dat de Heer Jesus, in de nacht waarin Hij werd verraden, brood nam, en dankzeggende het brak, en zeide: Neemt en eet; dit is mijn Lichaam dat voor u zal worden overgeleverd; doet dit tot mijne gedachtenis. En insgelijks de kelk, nadat Hij het avondmaal had gehouden, zeggende: Deze kelk is het nieuwe verbond in mijn Bloed; doet dit, zo dikwijls gij zult drinken, tot mijne gedachtenis. Want zo dikwijls gij dit brood zult eten, en de kelk zult drinken, zult gij de dood des Heren verkondigen, totdat Hij komt. |
Ego enim accepi a Domino quod et tradidi vobis, quoniam Dominus Jesus, in qua nocte tradebatur, accepit panem, et gratias agens fregit, et dixit: Accipite, et manducate: hoc est corpus meum, quod pro vobis tradetur: hoc facite in meam commemorationem. Similiter et calicem, postquam coenavit, dicens: Hic calix novum testamentum est in meo sanguine: hoc facite quotiescumque bibetis, in meam commemorationem. Quotiescumque enim manducabitis panem hunc, et calicem bibetis, mortem Domini annuntiabitis donec veniat. |
Beurtzang. Hebt gij dan niet één uur met Mij kunnen waken, gij die elkaar hebt aangespoord voor Mij te sterven? * Of ziet gij Judas niet, hoe hij niet slaapt, maar zich haast om Mij over te leveren aan de Joden? ℣. Wat slaapt gij? staat op en bidt, opdat gij niet in bekoring komt. - Of ziet. |
Resp. Una hora non potuistis vigilare mecum, qui exhortabamini mori pro me? * Vel Judam non videtis, quomodo non dormit, sed festinat tradere me Judaeis? ℣. Quid dormitis? surgite, et orate, ne intretis in tentationem. - Vel Judam. |
| |
Negende les
Derhalve, al wie onwaardig dit brood eet en de kelk des Heren drinkt, bezondigt zich aan het Lichaam en Bloed des Heren. Laat dus eenieder zichzelf onderzoeken, en dan eerst eten van dit brood en drinken van de kelk. Want wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel, als hij het Lichaam |
Itaque quicumque manducaverit panem hunc, vel biberit calicem Domini indigne, reus erit corporis et sanguinis Domini. Probet autem seipsum homo: et sic de pane illo edat, et de calice bibat. Qui enim manducat et bibit indigne, judicium sibi manducat |
| |
| |
et bibit, non dijudicans corpus Domini. Ideo inter vos multi infirmi et imbecilles, et dormiunt multi. Quod si nosmetipsos dijudicaremus, non utique judicaremur. Dum judicamur autem, a Domino corripimur, ut non cum hoc mundo damnemur. Itaque, fratres mei, cum convenitis ad manducandum, invicem exspectate. Si quis esurit, domi manducet: ut non in judicium conveniatis. Cetera autem, cum venero, disponam. |
des Heren niet onderscheidt. Daarom zijn er onder u vele zwakken en zieken, en zijn er velen ontslapen. Als wij hierin onszelven beoordeelden, zouden wij niet worden geoordeeld. Maar nu wij geoordeeld worden, worden wij gekastijd door den Heer, om niet met deze wereld te worden veroordeeld. Derhalve, mijn broeders, wanneer gij bijeenkomt om te eten, blijft dan op elkander wachten. Zo iemand honger heeft, laat hem thuis eten; opdat gij niet tot uw oordeel bijeenkomt. Het overige nu zal ik regelen, wanneer ik kom. |
Resp. Seniores populi consilium fecerunt, * Ut Jesum dolo tenerent, et occiderent: cum gladiis et fustibus exierunt tamquam ad latronem. ℣. Collegerunt pontifices et pharisaei concilium. - Ut Jesum dolo tenerent, et occiderent: cum gladiis et fustibus exierunt tamquam ad latronem. - Seniores. (usque ad ℣.) |
Beurtzang. De ouderen des volks hebben raadslag gepleegd. * Om Jesus met list gevangen te nemen en te doden; met zwaarden en stokken zijn zij uitgetrokken als tegen een rover. ℣. De opperpriesters en farizeën belegden een bijeenkomst. - Om Jesus met list gevangen te nemen en te doden; met zwaarden en stokken zijn zij uitgetrokken als tegen een rover. - De ouderen. (tot aan ℣.) |
Indien de Lauden niet onmiddellijk volgen, besluit men de Metten met het gebed Respice, blz. 684.
|
|