| |
Overweging en gebeden voor de tweede week van de vasten
Overweging over de navolging van Christus - Als wij nog mochten twijfelen hoe wij in ons leven tot God kunnen komen, laten wij dan vandaag opzien naar de berg waar wij getroost worden door de verschijning van Christus' verheerlijkte mensheid. Aan de leerlingen en aan ons wordt hier het geheim van de Godmensheid geopenbaard en het mysterie van de verheerlijking welke den Zoon om wille van zijn gehoorzaamheid is geschonken. De Vader getuigt betreffende zijn Zoon en zegt ons dat wij naar Hem moeten luisteren. Hier wordt vervuld wat reeds in het Oude Testament was voorafgebeeld, toen God tot Moses zeide: ‘Zie toe en handel volgens het voorbeeld dat u op de berg is getoond’ (Ex. 25, 40).
Christus zelf stelde Zich ons ten voorbeeld toen Hij Zich de weg noemde, de waarheid en het
| |
| |
leven (Jo. 14, 6), of de poort waardoor men binnengaat om zalig te worden (Jo. 10, 9). Dit betekent niet enkel dat alleen Christus voor ons de zaligheid heeft verdiend en dat wij door Hem Gods genade ontvangen; het betekent ook dat wij Hem moeten navolgen, ons in alles moeten laten leiden door de overweging van zijn voorbeeld. Geen enkelen mens, hoe heilig of voortreffelijk hij moge zijn (schrijft de heilige Joannes van het Kruis), moeten wij ons ooit volledig tot voorbeeld stellen; want de duivel zal niet nalaten ons opmerkzaam te maken op zijn onvolkomenheden. Maar als wij Christus navolgen, die geheel volmaakt en heilig is, zullen wij nimmer gevaar lopen te dwalen.
Wij kunnen Christus niet navolgen als wij weigeren met Hem te lijden. Wij volgen Hem eerst, als wij zijn kruis liefhebben, als wij alles wat ons overkomt, ook het lijden dat wij verduren ten gevolge van bekoringen en het gevoel onzer zwakheid, aanvaarden om Hem meer gelijkvormig te zijn. Als wij slechts zijn vertroostingen zoeken en niet de bitterheid van zijn kruis, volgen wij Hem niet. Wij vinden Hem in de nederigheid, in de oprechte liefde, in het geduld, in de vrijwillige boete die wij ons met een blij hart opleggen. Eerst dan vinden wij de vrede en de innerlijke vreugde welke Hij zijn volgelingen heeft beloofd.
| |
Gebeden tot den verheerlijkten Christus
Vragen wij Christus onzen Heer onze geest zozeer te verheffen tot de wijsheid van den Zoon door een helder geloof, tot de liefde van den Heiligen Geest door een vurige liefde, en tot de macht van den Vader door een vaste hoop, dat wij de gave kunnen verdienen van het klare zien, het rustige genieten, het veilige bezitten.
Christus God, eeuwige bron van licht, die hebt gewild dat wij de zevende dag meer door hem te heiligen dan door te werken zouden gebruiken; zie, wij zoeken uw gelaat, doch worden als altijd weerhouden door de duisternis van ons geweten. Wij trachten naar hoger, maar vallen terug in neerslachtigheid. Verwerp ons niet als wij U zoeken, daar Gij immers U hebt willen tonen zelfs aan hen die U niet hebben gezocht. Zie, nu wij als ieder jaar aan uw heilige Naam de tienden onzer dagen betalen en reeds de eerste week van deze tijd hebben volbracht, kom ons te hulp op deze moeizame weg, opdat het dienstwerk dat wij U wijden, zuiver zij. Verlicht onze moeiten door het verlangen naar uw liefde, en wakker onze traagheid aan door de brandende overmaat van uw beminnen; opdat in U ons leven vast moge staan en het geloof zijn loon moge vinden.
Gij die ons in uw lichaam tot leven hebt gewekt, geef ons, Heer, dat wij in ons lichaam de versterving mogen dragen welke Gij ons door uw voorbeeld hebt geleerd. Als vijanden ons lastig vallen, laat ons
| |
| |
niet tot hen gaan om wraak te nemen; maar geef ons, dat wij, gehuld in een boetegewaad en onze ziel vernederend in vasten, U, Heer, in ons binnenste een welgevallig offer brengen van gebed.
| |
Boetegebed tot Christus, toegeschreven aan den heiligen Basilius
Heer Jesus Christus, eniggeboren Zoon en Woord van God den Vader, door uw heilbrengend en levengevend lijden hebt Gij alle boeien onzer zonden verbroken. Gij hebt geademd in het gezicht van uw leerlingen, de heilige apostelen, en hun gezegd: Ontvangt den Heiligen Geest; wier zonden gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven; en wier zonden gij zult houden, hun zijn zij gehouden. Ook nu, Heer, kiest Gij door uw heilige apostelen hen uit, die in uw heilige Kerk het priesterambt vervullen om de zonden op de aarde te vergeven en alle banden van boosheid te sluiten of te ontbinden. Wij bidden uw goedheid, Minnaar der mensen, voor uw dienaren, voor onze vaders en broeders, en voor onszelf, nietswaardigen, die het hoofd voor uw heerlijkheid hebben gebogen: verleen ons uw ontferming en slaak alle boeien onzer zonden. Als wij tegen U hebben gezondigd door overmaat of door gebrek aan voorzichtigheid, door hardheid des harten, door werk of woord of kleinmoedigheid, Gij, Heer God, die in uw goedheid de menselijke zwakheid kent, vergeef ons onze zonden; zegen ons en reinig ons; geef ons en geheel uw volk kwijtschelding; vervul ons met uw vrees en geleid ons tot uw heilige en goede wil; want Gij zijt onze God, en U past heerlijkheid en eer en macht, met uw algoeden Vader en den heiligen en levendmakenden Geest, nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen.
| |
Gebed van den heiligen Petrus Damiani tot den vader en tot den zoon
Ik vraag U, oneindige goedheid, God, almachtige Vader, laat mij, die naar uw gelijkenis geschapen en door het dierbaar bloed van uw Zoon, mijn Heer Jesus Christus, ben verlost, niet verloren gaan. Reik mij uw hand, o Heer, mijn God, en trek mij uit de allerdiepste poel van mijn ongerechtigheden. Richt mij op uit mijn val, maak mij los uit mijn boeien, verlicht mijn blindheid, genees de duizend wonden die boze geesten mij hebben toegebracht. Wee mij, rampzalige; wee mij, verlorene; wee mij, voorwerp van rouw en tranen zonder eind. Ik leefde allergemeenst naar de wetten van mijn vleselijkheid; nooit gaf ik U gelegenheid U over mij te verheugen, maar steeds was ik U door mijn schandelijke leven tot bitterheid. Ik weet echter, Heer, dat alles in de macht ligt van uw wil, en dat er nie- | |
| |
mand is die aan uw wil kan weerstaan. Als Gij besloten hebt ons te redden, worden wij terstond bevrijd. Sla, Heer, uit de harde rots van mijn hart een vloed van tranen, Gij die uit de rots in de woestijn een overvloed van water hebt doen vloeien.
Als Gij het ware licht zijt, Heer Jesus, en ik U eer, waarom laat Gij mij dan in het donker toeven? Wee mij; ik aanbid het licht, maar verblijf in het duister. De waarheid ben ik toegedaan; toch laat ik mij bedriegen door de waan van ijdele gedachten. Heer, doordring het donkere voorgeborchte van mijn hart met het licht van uw bezoek, opdat de vader der duisternis mijn ziel, die Gij, o eeuwig licht, hebt willen verlossen, niet in zijn donkerte kan vasthouden. Gij die een blindgeborene het licht der ogen hebt gegeven, verlicht mij. Gij die melaatsen hebt gereinigd, reinig mij. Gij die Lazarus uit het graf hebt gewekt, wek mij uit de stank van mijn ondeugden van onder de steen van mijn slechte gewoonten. Gij die Petrus uit de kerker van Herodes hebt geleid, geef ook mij de vrijheid.
Gezegende, heerlijke, lieve Heer, Gij ziet het en Gij zijt getuige van mijn vaste wil, dat ik al mijn boosheid wil verwerpen en uw heilige bevelen wil gehoorzamen. Doch ik kan het niet uit mijzelf, en hoop daarom op U. Want niets goeds vind ik in mijn vlees. Ja, Heer, wie van de heiligen kon ooit uit zichzelf deugd of heiligheid bezitten? Wie kan uit eigen kracht en zonder hulp de top der volmaaktheid bereiken? Waarlijk, Heer, geen Petrus en geen Paulus, geen martelaar of apostel, geen engelen zelfs, geen cherubim of seraphim hadden iets kunnen bezitten tenzij zij het ontvingen van U. Als dus de hemelse machten niets uit zichzelf hebben doch alles van U, wat goeds kunt Gij dan van mij, drek en worm, stof en as, verwachten buiten wat Gij zelf mij wilt instorten?
Heer, verdrijf die kilte en die lauwheid uit mijn borst en ontsteek in mij de vlam van uw allerzoetste liefde. Kan soms mijn boosheid sterker zijn dan de enorme overvloed van uw liefde, die zelfs de misdaden van heel de wereld niet konden overweldigen? Toen namelijk bijna de gehele wereld zich aan afgoderij overgaf, wie had U toen durven vragen uw intrek te gaan nemen in een nauwe meisjesschoot - terwijl de hemelen U niet kunnen bevatten -, U te bekleden met onze sterfelijke leden en de kwellingen van een zeer bittere dood te verduren om uw vijanden van de verdiende doodstraf te bevrijden? O allergoedertierenste en allerliefste Heer, als dan de schanddaden van geheel de wereld de grootte van uw barmhartigheid niet konden overtreffen, zullen dan de zonden, hoe zwaar ook, van één dode hond sterker zijn?
| |
| |
Dat zij verre van U, Heer. Dat zij verre van U, die gezegd hebt: Ik wil de dood van den zondaar niet. Wat betekent het anders als Gij zegt: ‘Er heerst vreugde bij de engelen Gods over één zondaar die boete doet’? Is dit het niet wat de profeet over U zeide: ‘Uw ontferming gaat al uwe werken te boven’? Allerliefste Heer, geef mij dàt soort barmhartigheid en reik mij, wegkwijnende of liever reeds halfdode ziel, de allerzoetste medicijn, welke Gij op het kruis geschonken hebt aan den moordenaar, dien Gij hebt ontrukt aan de muil des doods waarin hij reeds was verzwolgen. Ik vraag dàt soort barmhartigheid van U, dat Gij bewezen hebt aan de vrouw die op overspel was betrapt, en in het huis van Simon aan de zondares, die haar ziel reinigde van de vlek der zonde toen zij uw voeten droogde met heur haar. O mijn Heiland, wil mij zó tot U trekken, mij zó ontvlammen, mij zó reinigen. Laat mij vol worden van uw liefde, opdat mijn ziel U zegene, en uw barmhartigheid over mij nederdale. Want dáártoe heeft de almachtige Vader U naar de aarde gezonden: om de zondaars te verlossen.
|
|