De veertigdaagse vasten
De vasten waarmee de Kerk zich op het jaarlijkse feest der feesten, de viering van het Paasgeheim, voorbereidt, werd reeds vroegtijdig uitgebreid tot veertig dagen. Zo letterlijk wilde men de vasten van veertig dagen onderhouden - in de heilige Schrift immers genoemd als de duur van het vasten van Christus, van Moses en Elias - dat in plaats van de Zondagen waarop niet werd gevast, vóór de eerste Zondag waarmede aanvankelijk de vastentijd begon, een viertal weekdagen aan deze tijd werd toegevoegd. (In de tijd toen dit geschiedde, schijnt men ook Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag tot de veertigdaagse boetetijd te hebben gerekend, hoewel deze dagen reeds tot de eigenlijke Paasviering behoren en de strenge vasten dezer dagen wordt onderhouden ter ere van de passie des Heren.) Dit is de reden waarom in de Latijnse Kerk de vastentijd reeds begint op Aswoensdag. In navolging van de Grieken kwam men er bovendien toe, de eigenlijke vasten te doen voorafgaan door een tijd van voorbereiding. Het zijn de weken van Septuagesima (de zeventigste dag) tot Aswoensdag. De geestelijke schrijvers der middeleeuwen zagen in deze zeventig boetedagen het beeld van geheel ons leven, dat immers door dit getal der volheid wordt uitgedrukt. Bovendien vergeleken zij ze met de zeventig jaren der joodse ballingschap, welke aan de bevrijding waren voorafgegaan.
In de vastentijd willen wij ons meer dan anders onze menselijke toestand bewust zijn. Hoe waar het ook is dat de christenen, die door het doopsel deel kregen aan de verlossing in Christus, geheel en innerlijk werden gereinigd, eveneens is het waar dat zij nog bloot staan aan de verleidingen der zonde en dat zelfs de rechtvaardige telkens weer ten val kan komen. Want de genade van God heft de vrijheid van de menselijke wil niet op, en menselijke zwakheid en zondigheid brengen ons er telkens toe ons van God af te wenden. Door gebed en boete alleen kunnen wij weer tot God terugkeren. Deze twee vormen de geheimzinnige brug tussen onze zondigheid en de vergeving waarmede God ons door zijn ontferming - en door zijn ontferming alleen - weder tegemoet komt. God keert Zich tot ons, als wij ons in gebed en boete tot Hem keren (Zach. 1, 3). Nergens kunnen wij, gelijk de heilige