De vespers
Tot het Kapittel zijn de Vespers zoals op gewone Zondagen, bladz. 187.
Capitulum. Fratres: Si linguis hominum loquar et Angelorum, caritatem autem non habeam, factus sum velut aes sonans, aut cymbalum tinniens. ℟. Deo gratias. |
Kapittel. 1 Cor. 13, 1. Broeders, al spreek ik de talen van mensen en engelen, maar ik heb de liefde niet, dan ben ik als schallend koper of als een rammelend bekken. ℟. Gode zij dank. |
Lofzang Lucis Creator optime met het volgende vers, bladz. 196.
Ant. Stans autem Jesus, * jussit caecum adduci ad se, et ait illi: Quis vis ut faciam tibi? Domine, ut videam. Et Jesus ait illi: Respice, fides tua te salvum fecit. Et confestim vidit, et sequebatur illum, magnificans Deum. |
Ant. Jesus nu bleef staan * en gaf bevel den blinde tot Hem te leiden; en Hij zeide hem: Wat wilt ge dat Ik u doe? Heer, dat ik zien moge. En Jesus zeide tot hem: Word ziende, uw geloof heeft u genezen. En aanstonds zag hij, en volgde Hem, God lofprijzend. |
Lofzang Magnificat, bladz. 198.
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
|
Oremus. - Preces nostras, quaesumus, Domine, clementer exaudi: atque, a peccatorum vinculis absolutos, ab omni nos adversitate custodi. Per Dominum. |
Laat ons bidden. - Verhoor, vragen wij, Heer, goedgunstig onze gebeden; en behoed ons, van de boeien der zonden bevrijd, voor alle onheil. Door onzen Heer. |
|
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
Benedicamus. |
Zegenen wij. |
Fidelium animae. |
Dat de zielen. |
Pater. |
Onze Vader. |
Dominus det nobis. |
De Heer geve ons. |
En ter ere van de heilige Moeder van God: Ave Regina caelorum, bladz. 201.