| |
Lofgebeden ontleend aan de liturgische boeken
Uw grote en heilige, heerlijke en gezegende Naam, de zalige en niet te vatten Naam uwer glorieuze Drievuldigheid, uw goedertierenheid jegens ons geslacht, te allen tijde moeten wij daarover spreken, aanbiddend daarvoor neervallen, de heerlijkheid daarvan verkondigen, o aller dingen Heer.
Als dan uw genade, buiten onze verdiensten om, ons niet alleen weldaden bewijst, maar ons ook het verlangen ingeeft er onze dank voor te betuigen, behoren wij de lof, die wij toch niet in de juiste mate kunnen uiten, tenminste zonder ophouden te brengen, zodat wij nooit ophouden te betalen aan wat wij nimmer vermogen te voldoen.
Groot zijn uw werken, Heer, geordend naar uw welbehagen. Geef ons, uw dienaren, dat wij in bewondering voor de grootheid uwer werken de hoogheid van den Maker naar behoren prijzen, uw onwrikbare geboden met wijsheid en ontzag navorsen, en ter voltooiing en bekroning van ons inzicht ze ook in gehoorzaamheid en ontzag volbrengen.
Wij loven U, Heer, want mild zijt Gij en groot, gelijk uwe wonderwerken getuigen. Groot zijt Gij immers, omdat Gij zo talrijke en verbazingwekkende dingen schept uit het niets; en mild, omdat Gij de kwijnende wereld met het bloed van uw Christus verkwikt. Groot zijt Gij, omdat Gij lijken ten leven wekt; en mild, omdat Gij hen die zo uit de dood zijn opgewekt, een eindeloos leven geeft. Geef, almachtige God, op ons smeken, dat wij de macht uwer grootheid mogen verstaan en de vrede van uw mildheid mogen genieten.
U prijze, o Heer, onze mond, onze ziel, en ons leven. En daar al wat wij zijn, uw gave is, zij alles wat wij zijn het uwe. Door Christus onzen Heer. Amen.
| |
Dankgebed uit de leer der twaalf apostelen
Wij danken U, heilige Vader, voor uw heilige Naam, welke Gij in onze harten hebt doen wonen, en voor de kennis, het geloof en de onsterfelijkheid, welke Gij ons hebt doen kennen door uw dienaar Jesus; U zij lof in eeuwigheid. Gij, almachtige Meester, hebt alles geschapen om wille van uw Naam; Gij hebt den mensen spijs en drank gegeven ter verkwikking, opdat zij U dank zouden zeggen; ons echter hebt Gij geestelijke spijs en drank geschonken en eeuwig leven door uw dienaar. Bovenal danken wij U, omdat Gij machtig zijt; U zij lof in eeuwigheid. Gedenk, Heer, uw Kerk, dat Gij haar moogt
| |
| |
verlossen van alle kwaad en moogt volmaken in uw liefde; en vergader haar, na haar te hebben geheiligd, van de vier windstreken tot uw rijk, dat Gij voor haar bereid hebt; want Uwer is de kracht en de heerlijkheid tot in de eeuwen. Amen.
| |
Ander dankgebed
Voor alles zeggen wij U dank, almachtige Heer; want Gij hebt uw ontferming en uw mededogen niet van ons weggenomen, maar Gij zijt ons een redding, een bescherming, een hulp en een beschutting van geslacht tot geslacht. Gij immers zijt te hulp gekomen in de dagen van Enos en Henoch, in de dagen van Moses en Josue, in de dagen van de rechters, van David en de koningen, in de dagen van Samuel, van Elias en van de profeten, in de dagen van Esther en Mardocheus, in de dagen van Judith, in de dagen van Judas den Makkabeër en zijn broeders. Ook in deze dagen komt Gij ons te hulp door uw Hogepriester Jesus Christus, uw Zoon. Gij ontrukt ons aan het zwaard, bevrijdt ons van honger en nood, neemt ziekte en lastertong van ons weg. Voor dit alles zeggen wij U dank door Christus. Gij hebt aan onze stem het vermogen geschonken U te loven, en onze tong gesteld tot een harp. Gij gaaft ons smaak en reuk en tastzin, ogen om te zien en oren om te horen, handen om te werken en voeten om te gaan. Uw redelijke schepping, den mens, hebt Gij door uw wetten en inzettingen onderricht, en hem de opstanding beloofd. Welk leven en welke duur van eeuwen zouden den mensen voldoende zijn U hiervoor dank te zeggen? Want hoe godvruchtig het is dit naar vermogen te trachten, het is onmogelijk dit op waardige wijze te doen. Gij hebt ons bevrijd van de boosheid van hen die vele goden vereren, en ons verlost van de dwaling der onwetendheid. Gij hebt Christus, uw eniggeboren Zoon en God, als mens tot de mensen gezonden; den Vertrooster in ons zijn intrek doen nemen; Gij hebt ons de engelen tot gids gegeven en den duivel beschaamd. Gij hebt ons gemaakt uit het niet en bewaart ons in het bestaan; Gij deelt ons leven toe, verschaft ons voedsel en belooft ons vergeving als wij boetvaardig tot U komen. Om dit alles zij U lof en aanbidding, door Jesus Christus, nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
| |
Dankgebed toegeschreven aan den heiligen Gregorius den Grote
U zeg ik lof, U breng ik dank, mijn God vol ontferming, die mij U hebt doen kennen en mij door het bad van het heilig doopsel hebt willen opnemen onder het getal uwer aangenomen kinderen. U breng ik lof en dank, omdat Gij in uw onmetelijke goedheid geduldig de verbetering afwacht van mij, die van mijn prille jeugd tot op dit uur
| |
| |
door vele ondeugden ben meegesleurd. Ik loof en verheerlijk U, omdat Gij mij reeds zo dikwijls uit tal van noden en onheilen hebt bevrijd; omdat Gij mij tot nu toe hebt gevrijwaard voor de eeuwige straffen en pijnen van dit vlees. Ik loof en verheerlijk U, omdat Gij mij door de genade uwer goedheid gezondheid van lichaam hebt willen schenken, rust en vrede, eer, vriendschap en liefde, en alle gaven die er verder in mij zijn. Heer God, ik vraag U bij de onschatbare mildheid uwer liefde, dat Gij het goede in mij tot voltooiing brengt; dat Gij uitroeit wat U in mij mishaagt; dat Gij mij bevrijdt van alle overige kwellingen, ongerechtigheden en veelsoortig kwaad; dat Gij mijn gedachten, woorden en daden richt naar uw wil; en dat Gij mijn ziel niet wegneemt uit deze wereld, voordat zij zich toelegt op haar verbetering. Bescherm mij naar uw welbehagen, zowel in voorspoed als in tegenspoed, en breng mij eens tot de vurig verlangde vreugden van uw aanschouwing.
| |
Gebed tot de heilige drievuldigheid
Heer, almachtige, eeuwige, onzegbare God, zonder einde en zonder begin, dien wij belijden als één in Drievuldigheid en als drievuldig in Eenheid, U alleen aanbid ik, U loof ik, U verheerlijk ik; U breng ik dank, die mij in uw ontferming en goedheid hebt onttrokken aan de nacht van ongeloof en dwaling, en mij deelgenoot hebt gemaakt van uw genade. Voltooi, smeek ik U, Heer, het werk uwer barmhartigheid dat Gij in mij begonnen zijt, en geef dat ik altijd datgene denk, spreek en doe wat U behaagt; omgeef mij overal met uw onverdiende goedheid, en laat mij, onwaardige en ellendige, eens de aanschouwing bereiken van U, die één zijt.
Heer God, almachtige Vader, die op onuitsprekelijke wijze vóór alle eeuwen uw Zoon, in wezen en eeuwigheid aan U gelijk, hebt voortgebracht; Gij die met Hem en met uw Heiligen Geest, uit U en dienzelfden Zoon voortkomend, al wat bestaat aan zichtbare en onzichtbare dingen hebt geschapen: U aanbid ik, U loof ik en U verheerlijk ik. Ik vraag U, wees mij zondaar genadig, en veracht mij, het werk uwer handen, niet; doch red en help mij om wille van uw heilige Naam.
Heer Jesus Christus, Zoon van den levenden God, waarachtige en almachtige God, luister en evenbeeld van den Vader, eeuwig leven; die één zijt in wezen met den Vader en den Heiligen Geest; die gelijke eer bezit en dezelfde heerlijkheid, eeuwige majesteit: U aanbid ik, U loof ik, U verheerlijk ik. Laat mij, bid ik, niet vergaan, maar red en help mij door uw onverdiende gunst, Gij die mij hebt willen vrijkopen met uw kostbaar bloed.
| |
| |
Heer, Heilige Geest, almachtige God, die terwijl Ge gelijk zijt en mede-eeuwig en één in wezen met den Vader en den Zoon, toch steeds op onuitsprekelijke wijze uit Hen voortkomt; die op dienzelfden Heer Jesus Christus in de gedaante van een duif en op de apostelen in vurige tongen nedergedaald zijt; U aanbid ik, U loof ik, U verheerlijk ik. Verdrijf van mij, vraag ik, de duisternissen van alle ongerechtigheid en ongeloof, en ontsteek in mij het licht uwer barmhartigheid en het vuur van uw zeer heilige en zeer milde liefde.
| |
Gebeden uit de Syrische liturgie
Alles verheerlijkt U, mijn Heer: het uitspansel dat Gij gespannen hebt, het firmament dat uwe handen maakten, de lichten die er aan bevestigd zijn voor dagen nacht. En gans de aarde in haar uitgestrektheid, met alle schepselen die zij bevat, is van de blijde boodschap over U vervuld, o onze Heer en God door alle eeuwen heen.
Heerlijk zijt Gij, Heer, en alle verheerlijking waardig, Gij dien de engelen met lofzang prijzen en de krachten der hemelen aanbidden. Zonder ophouden willen wij U onze lofzangen brengen en U met blijdschap prijzen. Met den goddelijken harpspeler David willen wij roepen en zeggen: ‘Verheerlijkt den Heer met een nieuw lied, nu en immer en in eeuwigheid’, Amen.
Aan U, God, grote Zon van alle redelijke wezens en Vader van de schitterende Zon der gerechtigheid, aan U komt alle aanbidding en alle lofzang toe van wat zich bevindt in de hemel en op aarde. In Uw onvergelijkelijke goedheid hebt Gij niet willen toelaten, dat ook maar een geringe straal, die uitgaat van uw eeuwig licht, door de vermetelheid van dien oproermaker der onderwereld zou worden verduisterd; en bij de volheid der tijden zondt Gij het Woord, uw eniggeboren Zoon en de schitterende glans van uw Wezenheid, om het maaksel uwer handen te hulp te komen. Hij verscheen in ons menselijk vlees en verkeerde met ons op aarde volgens uw bestel. Hij reinigde uw huis van duistere goden en verzamelde het; het afbeeldsel uwer koninklijke Majesteit, dat bedolven was onder het slijk der hartstochten, groef Hij weer op en vond het terug; de hemelse geesten, die staan bij het aloude Licht, gaf Hij deel aan die algemene vreugde; en het redelijk geslacht der aardse stervelingen maakte Hij door zijn krachtige arm vrij van de slavernij van dood en duivel. Ons allen heeft Hij geroepen en verworven tot uw zonen en zijn eigen broeders. Zelf baande Hij ons de weg tot het nieuwe en onsterfelijke leven, en leerde ons door eigen voorbeeld gebeden en smekingen aan uw glorievolle Majesteit op te dragen voor ons heil. Derhalve vragen wij U, barmhartige Heer,
| |
| |
verleen aan ons allen, die U dienen en aanbidden, dat wij met een rein geweten, met een rouwmoedig en nederig hart, met onbevlekte lippen en met een vertrouwen, zoals het kinderen past, tot U bidden.
Laat, Vader, het beeld van uw Eniggeborene lichten in onze ziel, en onze geest zich immer koesteren in de glans uwer goedheid. Moge het licht van uw mildheid met nieuwe glans in ons schitteren, opdat wij daarin alle dagen ontvlamd zijn. Zonder onderbreking stijge onze lof op tot U, die de Heer zijt van het heelal.
Waardig en billijk is het, dat wij U verheerlijken, U aanbidden, U loven, U prijzen, U, den Schepper van alle zichtbare en onzichtbare dingen. Uw schepping wijdt zich aan U toe in eeuwige lofprijzing. De roem van uw heerlijkheid, Heer, verkondigen de koren der engelen, de legioenen der aartsengelen, de scharen der onstoffelijke geesten, die onophoudelijk de stem van hun jubel doen horen en overvloeien van kennis en eerbied en wijsheid. Zij verheffen hun stem en roepen luid en zeggen: Heilig. Wie toch is zo volmaakt heilig, of waar zouden wij de eerste bron van heiligheid zoeken en de eeuwige oorsprong waaruit de heiligen zijn voortgekomen, tenzij in U, Vader, en in uw aanbiddelijken Zoon en in den Heiligen Geest. Vestig, o onbegrijpelijk Heilige, uw woonplaats in ons, heilig ons en leid ons; niet als een strenge meester, doch als een liefdevolle vader. Door uw liefde voor de mensen zijn wij van de hartstochten gereinigd en van de boeien der zonde bevrijd, opdat de heilige kennis die uw eniggeboren Zoon ons gebracht heeft, toegang tot ons hart kan hebben en in U onze vreugde zij.
Wij brengen U lof, eer, dank en aanbidding, Vader, Zoon en Heilige Geest, nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Wij aanbidden U, Heer, en brengen U dank voor al de weldaden, die Gij ons bewezen hebt: omdat Gij ons uit niets hebt geschapen en ons waardig hebt gemaakt de zeer eervolle gaven van een vrije wil en verstand te ontvangen, en omdat Gij voortdurend uw hand zorgend over ons uitstrekt om het leven van ieder van ons te bewaren. Voor uw grote en ontzagwekkende Naam buigen wij in aanbidding de knieën. En met ons prijzen en danken U alle koren der verheven geesten, omdat, wegens uw onuitsprekelijke liefde tot ons, mensen, en om ons heil, uw eniggeboren goddelijk Woord - hoewel Hij, als de volkomen uitdrukking van uw goddelijk Wezen, het geen roof behoefde te achten aan U gelijk te zijn - Zichzelf ontledigde en de gedaante van een dienstknecht aannam. Uit de hemel daalde Hij neder en nam onze mensheid aan: een sterfelijk lichaam en een redelijke, onsterfelijke ziel, uit de schoot
| |
| |
van de heilige Maagd en door de kracht van den Heiligen Geest. Daardoor volbracht Hij dat groot en wonderbaar bestel, dat reeds vóór de grondlegging der wereld door uw voorzienigheid was voorbereid. En daarna hebt Gij het in de laatste tijden voltooid door uw eniggeboren Zoon, onzen Heer Jesus Christus, in wiens menselijk lichaam de ganse volheid der Godheid woont. Hij is het Hoofd van de Kerk en de Eerstgeborene uit de doden. Hij is de volmaaktheid van alles, door wien alles volmaakt wordt. Door den eeuwigen Geest droeg Hij Zichzelf als een onbevlekt offer aan God op en heiligde ons door het eenmaal gebrachte offer van zijn lichaam. En door zijn bloed, aan het kruis vergoten, gaf Hij de vrede terug aan al hetgeen in de hemel en op aarde is. Om onze zonden is Hij overgeleverd en Hij is verrezen om ons te rechtvaardigen.
|
|