| |
Lofgebeden van heiligen en vromen
Gebed uit de acten van den heiligen Cyprianus van Antiochië
Heilig, heilig, heilig zijt Gij, Heilige der heiligen, Vader van onze vaderen, God van Abraham, God van Isaac, God van Jacob, God van de apostelen, God van de profeten, God van de maagden, God van hen die rechtschapen leven en God van allen die geloven, God en Vader van onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon. Voor U buigen wij de knieën en neigen wij het hoofd, voor U, om wiens heerlijkheid de engelen en aartsengelen, de vele duizenden martelaren en het koor der apostelen en profeten overvloeien van vreugde. Alle vogels zingen uw lof, en elke tong in de hemel, op de aarde en onder de aarde belijdt uwe majesteit. U prijzen de wolken des hemels en het water der aarde; zelfs het levenloze spreekt van uw grootheid. Gij alleen zijt, en buiten U en zonder U is niemand. Wij bidden U, Heer, almachtige Vader, die slechts door uw Zoon kan worden aanschouwd, wien de engelen en aartsengelen in gehoorzaamheid dienen; wij bidden U, Heer en Vader, geef ons een ongeschonden geest, zuivere onschuld, oprechte godsvrucht, en een heilig, rein, ingetogen en kuis geweten, dat tegen alle listen der wereld stand houdt door een overwinnend geloof. Geef ons een geestelijke wasdom van heilig verlangen en onbedorvenheid van hart, opdat onze ziel, die is wedergeboren in het bad des heils, rein blijve van de zonde des vleses, en wij in uw heilige Kerk tot volle bloei mogen komen; Gij, die volmaakt één zijt, Vader in den Zoon, Zoon in den Vader, en Heilige Geest, door wien en met wien U in
| |
| |
de heilige Kerk eer is en kracht, heerlijkheid, majesteit en heerschappij, lof en onsterfelijkheid, nu en in eeuwigheid, altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
| |
Lofprijzingen van Joannes van Fécamp uit de overwegingen welke werden toegeschreven aan den heiligen Augustinus
U zingen zonder einde het lied van uw heerlijkheid en ere, U aanbidden in ootmoed de heiligen en nederigen van hart, de geesten en zielen der rechtvaardigen, alle burgers van het rijk daarboven en alle orden van hemelse geesten. Deze burgers van het hemelrijk loven U, Heer, op grootse en eervolle wijze; ook brengt U zijn lof de mens, dat grote part uwer schepping. Maar ook ik, onbeduidende en zondige mens, verlang vurig U te prijzen, wens U te beminnen met warme liefde, mijn God, mijn leven, mijn sterkte en mijn roem. Maak mij waardig U te loven; geef licht in mijn hart en woorden in mijn mond, opdat mijn hart uw heerlijkheid beschouwe, en mijn tong geheel de dag zinge van uw lof.
Maar niet schoon is de lof in de mond van een zondaar, en ik ben een mens wiens lippen zijn bevlekt. Daarom bid ik U, reinig mijn hart van alle smet; heilig mij, Heiligmaker almachtig, van binnen en van buiten, en maak mij waardig voor uw lof. Neem hem welwillend en genadig aan uit de hand van mijn hart en uit de liefde van mijn geest; neem aan het offer van mijn lippen, opdat het welgevallig zij voor uw aanschijn en naar U opstijge tot een zoete geur. Laat mijn ziel geheel gegrepen worden door uw heilig herdenken en door uw allerzaligste zoetheid, zodat zij worde vervoerd tot de liefde van wat onzichtbaar is; zij ga voort van het zichtbare tot het onzichtbare, van het aardse tot het hemelse, van het tijdelijke tot wat eeuwig is.
U prijzen, Heer, de onsterfelijke volken der engelen, uw Naam verheerlijken de hemelse krachten. Zij hebben niet nodig de geschriften der mensen te lezen om uw heilige en ongedeelde Drievuldigheid te erkennen. Want altijd schouwen zij uw aangezicht, en lezen daar, zonder na elkaar geplaatste lettergrepen, welk het verlangen is van uw eeuwige wil. Zij lezen en beminnen. En zij lezen altijd, want hetgeen zij lezen vergaat nimmer. Zij lezen er de onveranderlijkheid van uw raadsbesluit, en nooit wordt dit boek voor hen gesloten, want Gij zelf zijt hun een boek en zult het blijven tot in eeuwigheid. O zalig bovenmate zijn deze krachten der hemelen, die U, heilige en meest vlekkeloze, kunnen loven in overmatige zoetheid en onzegbare jubel. Zij verheerlijken waarover zij zich verheugen, want altijd aanschouwen zij wat hen beweegt tot vreugde en lofprijs.
Wij echter zijn bezwaard met de last van het vlees, verwijlen ver van uw aanschijn in
| |
| |
deze ballingschap, worden gehinderd door de verleidingen der wereld; daarom kunnen wij U niet loven op waardige wijze. Wij toch brengen onze lof door het geloof, niet door de aanschouwing; de hemelse geesten echter door de aanschouwing, en niet door het geloof. Dit immers bewerkt het vlees: dat wij U op geheel andere wijze loven dan zij. Maar, hoewel wij U op een andere wijze onze lof bieden, Gij zijt de éne God, Schepper van het heelal, wien in de hemel en op aarde het offer van lof wordt gebracht. Eens zullen wij door uw ontferming tot de gemeenschap komen van hen, in wier midden wij U voor eeuwig zullen aanschouwen en loven. Geef echter, Heer, dat, ook nu ik nog in dit zwakke lichaam verkeer, U mijn hart en mijn tong mogen prijzen, en al mijn beenderen zeggen: Heer, wie is aan U gelijk?
Gij zijt de almachtige God, dien wij in Drievuldigheid van Personen en Eenheid van goddelijk Wezen vereren en aanbidden: den ongeboren Vader, den eniggeboren Zoon des Vaders, den Heiligen Geest die uit beiden voortkomt en in beiden tegenwoordig is, de heilige en ongedeelde Drievuldigheid, den enen almachtigen God. Toen wij niet bestonden, hebt Gij ons door uw macht geschapen; en toen wij door onze schuld waren verloren, hebt Gij ons in uw mededogen en goedheid op wondere wijze hersteld. Laat niet toe, smeek ik U, dat wij voor zovele weldaden ondankbaar zouden zijn, zoveel ontferming onwaardig; veeleer, bid en smeek ik U, vermeerder ons geloof, onze hoop, onze liefde.
Geef dat wij door uw genade altijd standvastig zijn in het geloof en ijverig in werken, opdat wij door het rechte geloof en door werken, dit geloof waardig, volgens uw ontferming tot het eeuwig leven komen, uwe heerlijkheid aanschouwen gelijk zij is, uw majesteit aanbidden, en met allen die Gij waardig hebt gemaakt uw heerlijkheid te zien, mogen zeggen: Ere zij den Vader die ons heeft geschapen; ere zij den Zoon die ons heeft verlost; ere zij den Heiligen Geest die ons heeft geheiligd; ere zij de allerhoogste en ongedeelde Drievuldigheid, wier werken niet te scheiden zijn en wier heerschappij blijft zonder einde. U komt lof toe, U onze lofzang, U worde gebracht alle eer en zegening, U zij onze liefde, U zij dank en eer en kracht en macht, onzen God in de eeuwen der eeuwen. Amen.
| |
Gebed dat de heilige Franciscus van Assisi aan broeder Leo gaf
Gij zijt de Heer God; Gij zijt de God der goden, die alleen wonderen werkt.
Gij zijt de sterke, Gij de grote, Gij de allerhoogste; Gij zijt de heilige Vader, Koning van hemel en aarde.
Gij zijt de drievoudige en
| |
| |
enkelvoudige God; Gij zijt de goede, Gij zijt alle goed, het hoogste goed, Heer en God, één en waarachtig.
Gij zijt het minnen en de liefde; Gij zijt de wijsheid; Gij zijt de ootmoed; Gij zijt het geduld; Gij zijt de schoonheid.
Gij zijt de zekerheid; Gij zijt de rust; Gij zijt de vreugde, onze hoop en blijdschap; Gij zijt de rechtvaardigheid, de matigheid, de sterkte en de voorzichtigheid.
Gij zijt alle rijkdom tot verzadigens toe; Gij zijt de zachtmoedigheid; Gij onze beschermer, onze bewaarder, onze verdediger, onze toevlucht en kracht.
Gij zijt ons geloof, onze hoop en onze liefde; Gij zijt onze grote zoetheid, ons oneindig goed.
Gij zijt het eeuwige leven, grote en bewonderenswaardige Heer, onze almachtige God, Heiland vol goedheid en ontferming. Amen.
| |
Gebed van den heiligen Thomas van Aquino
Ik prijs U, verheerlijk U, zegen U, mijn God, om wille van de ontzaglijke weldaden die Gij mij, onwaardige, bewezen hebt. Ik prijs U, dat Gij zo mild zijt en zo lang op mij wacht; dat Gij zo teder zijt en slechts doet alsof Gij U wreekt; dat Gij zo lief zijt en mij roept; dat Gij zo welwillend zijt en U mijn lot aantrekt; dat Gij zo barmhartig zijt en mijn zonden vergeeft; dat Gij zo goed zijt en mij meer geeft dan ik verdien; dat Gij zo vergevingsgezind zijt en vergeet waardoor ik U heb beledigd; dat Gij zo nederig zijt en mij troost; dat Gij zo geduldig zijt en mij behoedt; dat Gij zo eeuwig zijt en mij in stand houdt; dat Gij zo waarachtig zijt en alles vergeldt.
Van uw onzegbare mildheid, mijn God, wat zal ik daarvan zeggen? Gij roept wie vlucht, neemt op wie terugkeert, helpt hem die wankelt. Gij maakt blij wie wanhopig is, spoort aan al wie nalatig is, bewapent wie strijdt, en kroont wie overwint. Wanneer een zondaar boete doet, versmaadt Gij hem niet en aan zijn ongerechtigheid denkt Gij niet meer. Gij redt hem uit alle gevaren, vermurwt zijn hart en stemt het boetvaardig, jaagt hem angst aan voor de straf, lokt hem door beloften aan, pijnigt hem door gewetenswroeging, behoedt hem door de dienst uwer engelen, verschaft hem tijdelijke goederen, legt eeuwige goederen voor hem weg. Dat Gij U gewaardigt hebt ons te scheppen, spoort ons aan. Dat Gij ons genadig zijt en verlost, daarmee lokt Gij ons tot U. En ten slotte stelt Gij ons beloningen in het vooruitzicht. Voor al deze dingen kan ik U niet genoeg prijzen. Ik zeg uwe Majesteit dank voor de ontzaglijke overvloed van uw goedheid. O, maak Gij mijn dankbaarheid steeds groter, houd haar zo groot en beloon haar dan. Amen.
| |
| |
| |
Lofprijzing van de heilige Gertrudis de Grote
O onbereikbare verhevenheid van bewonderenswaardige majesteit! O onpeilbare afgrond van onnaspeurlijke wijsheid! O niet te meten breedte van begerenswaardige liefde! Niemand kan U waardig loven, tenzij Gij zelf die alleen kent uw eigen eindeloze pracht, en de wijze weet waarop Gij waardig geprezen kunt worden. Love U dan in mijn plaats, Heer mijn God, uw eeuwige Godheid, uw onmetelijke majesteit, uw eindeloze goedheid. U love, Heer mijn God, in mijn plaats, uw zeer hoge wijsheid, uw zeer rijke ontferming, uw zeer diepe rechtvaardigheid. Love en zegene U in mijn plaats uw onbeperkte grootheid, uw zeer zoete zachtheid en zeer goedertieren welwillendheid. Alle namen, alle woorden en alle betekenissen, die over U gezegd en gedacht kunnen worden, zij alle mogen U zegenen, voor U jubelen en U hoog verheffen in mijn plaats, en U dank zeggen voor alle goed, dat Gij mij en alle schepselen geschonken hebt en voor eeuwig nog wilt geven. Voor U, Heer mijn God, juiche en zegene de zeer vererenswaardige mensheid van Jesus Christus, zijn zeer heilige levenswandel, zijn allergoddelijkste deugden en genaden, zijn zeer kostbaar bloed, zijn zeer kostbare tranen, zijn zeer wrede wonden en kneuzingen, zijn zeer bitter lijden en zijn zeer bittere dood: deze mogen voor mij ten beste spreken en U waardig verheerlijken.
U, God, mijn Schepper, verheerlijke en verheffe de zeer verheven Koningin des hemels, de zeer kuise Maagd Maria, en met haar de tien maal honderdduizend scharen van zalige geesten, tezamen met geheel het heirleger van uw talloze heiligen; zij mogen U in mijn plaats voor eeuwig een loflied zingen en U loven met snarenspel. Moge voor U, Heer mijn God, zingen en jubileren de zeer heilige Moeder de Kerk, mogen U loven de zeer heilige zeven sacramenten, mogen U eren de vererenswaardige ceremoniën en kerkelijke riten; al de psalmen en gebeden, al de krachten en heiligingen, al de toewijding en liefde, al de geloften en wensen, waarmee zij tot U zucht in dit dal van tranen.
Aan U mogen lof en dank brengen al de genadegaven, die Gij mij, zonder dat ik er recht op had, hebt gegeven; U mogen zegenen alle krachten van mijn lichaam en mijn ziel; voor U mogen jubelen mijn zenuwen en mijn bloed, al mijn beenderen en geheel mijn vlees, al mijn begeerten en zuchten, heel mijn verstand, mijn geheugen, mijn wil en ten slotte heel het diepste van mijn hart met zijn kloppingen en bewegingen: dit alles offer ik U op en wijd ik U toe, U smekend, dat Gij mij geheel moogt richten tot uw lof en verheerlijking in tijd en eeuwigheid. Amen.
| |
| |
| |
Gebed van de heilige Catharina van Siëna
Dank U, dank U, eeuwige Vader, die mij, uw schepsel, niet voor minderwaardig hebt gehouden; die uw gelaat niet van mij hebt afgewend, integendeel mijn wensen hebt aanhoord. Gij, die het Licht zijt, hebt niet op mijn duister gelet. Gij, die het Leven zijt, hebt mij, die dood ben, niet verstoten. Gij, de Geneesheer, zijt niet van mij weggevlucht om wille van mijn zware ziekte. Gij, eeuwige Zuiverheid, hebt U door mijn talloze smetten niet laten afschrikken. Gij, die oneindig zijt, hebt het oog laten vallen op mij, die eindig ben. Gij, de Wijsheid, zijt afgedaald tot mijn dwaasheid. Getal noch zwaarte mijner fouten hebben uw wijsheid, goedheid en mededogen kunnen tegenhouden, en ondanks mijn talloze ellenden hebt Gij mij niet geminacht. Uw ontferming heeft mij de waarheid doen inzien, en daarmee heb ik de liefde tot U en de liefde tot den evennaaste gevonden. Wie heeft U daartoe aangezet? Mijn deugden heel zeker niet, doch uw liefde, en die alléén. Uw liefde was het, die U er toe bracht mijn verstand te verlichten door het licht des geloofs, zodat ik de waarheid, die Gij mij hebt geopenbaard, kan kennen en verstaan.
O eeuwige Drievuldigheid, in uw licht dat Gij mij hebt geschonken en dat ik ontvangen heb in het licht van het heilig geloof, heb ik even vaak als bewonderenswaardig de weg der grote volmaaktheid uiteengezet gekregen. Gij hebt hem mij getoond, opdat ik U in licht en niet in duisternis zou dienen; opdat ik een spiegel van goed en heilig leven zou zijn en eindelijk zou verzaken aan dat ellendige leven, waarin ik U tot nog toe door eigen schuld in duisternis gediend heb. Ik kende uw waarheid niet. Dat is de reden waarom ik haar niet heb bemind. En waarom kende ik U niet? Omdat ik U niet in het glorieuze licht van het heilig geloof zag; omdat de wolk der eigenliefde mijn geestesoog verduisterde. Gij, eeuwige Drievuldigheid, zijt het die de duisternis verjaagd hebt door uw licht. Wie zal zich dan tot uwe hoogten kunnen verheffen om U te danken voor uw goddelijke mildheid en voor de ontzaglijke weldaad, die Gij mij hebt bewezen door die leer der waarheid. Gij zelf hebt haar mij geleerd; zij is een bijzondere gave die Gij mij geschonken hebt buiten de genaden, die Gij over de andere schepselen in het algemeen uitstort. Gij hebt willen afdalen tot de nood van mij en van de andere zielen, die er een levensspiegel in willen vinden.
Gij zelf, Heer, moet het antwoord geven op zoveel weldaden. Gij hebt ze gegeven, Gij moet er zelf ook voor danken door in mijn ziel een bovennatuurlijk licht te verspreiden, opdat ik door dat licht U mijn dank uitzeggen
| |
| |
kan. Bekleed mij, eeuwige Waarheid, bekleed mij met Uzelf, opdat ik door dit sterfelijk leven ga in de waarachtige gehoorzaamheid en in het heilig licht des geloofs, waarmee Gij opnieuw mijn ziel dronken hebt gemaakt.
| |
Dankgebed van den heiligen Petrus Canisius
Ik prijs uw Naam, o God, licht en kracht mijner ziel, Gij, die mij weidt en leidt van mijn jeugd af en die alle haren van mijn hoofd kent naar hun getal. Ik zeg U dank voor alles wat Gij U gewaardigd hebt in mij, door mij en om wille van mij te doen. Gij hebt mij dag en nacht beschut onder uw vleugels; als uw oogappel hebt Gij mij behoed, gelijk de adelaar die zijn jongen tot vliegen nodigt en boven hen zijn wieken uitslaat; hij breidt zijn vleugels uit, hij zet ze op zijn schouders en draagt ze mee omhoog.
Gij weet al van te voren wat ik doe of laat. Gij doorgrondt mijn gemoed. Gij hebt mij opgenomen toen ik uit de moederschoot te voorschijn kwam. Gij hebt de hand gelegd op de woede mijner vijanden; en niet mijn gerechtigheid was mijn behoud, doch uw rechterhand en uw barmhartigheid. Die zij geprezen en geroemd in de eeuwen der eeuwen.
| |
Gebed van kardinaal Newman
Heilig zijt Gij, Heer, dáárdoor dat Gij eindeloos anders zijt dan al wat niet Uzelf is, en onmededeelbaar. Heer, ik aanbid U in deze heiligheid en eeuwige onaantastbaarheid, omdat geheel uwe zaligheid van binnenuit komt en niets U deren kan van buiten af. Ik aanbid U, eindeloos zalige, die nochtans geheel uw zaligheid in uw binnenste draagt. Ik aanbid U in dat volmaakt en allerheiligst kennen van Uzelf, waarin wij ons de geboorte van het Woord denken. Ik aanbid U in dat oneindige en allerzuiverste beminnen van Uzelf, de liefde tot uw Zoon en de liefde van uw Zoon tot U, waarin wij ons voortkomst van den Heiligen Geest denken. Ik aanbid U in die zaligheid, welke Gij van alle eeuwigheid in U bezit. Begrijpen doe ik al deze hemelse dingen niet, mijn God. Woorden gebruik ik, die ik niet in mijn macht heb. Maar ik geloof, o God, dat wat ik zo zwak uitdruk in menselijke taal, de waarheid is.
|
|