Tekst met melodie vindt men op bladz. 1570.
U, God, loven wij; U, Heer, prijzen wij.
U, eeuwige Vader, eert de gehele aarde.
U roepen alle engelen, U roepen de hemelen en alle machten,
U roepen de cherubim en de seraphim onophoudelijk toe: Heilig, heilig, heilig, de Heer, God Sabaoth;
Vol zijn hemelen en aarde van de luister uwer heerlijkheid.
U prijst het roemrijke koor der apostelen;
U verheerlijkt het lofwaardig getal der profeten;
U looft het schitterend leger der martelaren;
U belijdt de heilige Kerk over geheel het aardrijk:
Den Vader van onmetelijke majesteit,
Uw aanbiddelijken, waren en enigen Zoon,
Alsmede den Heiligen Geest, den Vertrooster.
Gij, Koning der heerlijkheid, Christus,
Gij zijt de eeuwige Zoon des Vaders.
Gij, mens geworden om ons te verlossen, zijt niet teruggeschrikt voor de schoot van de Maagd.
Gij hebt de angel des doods overwonnen, en hebt den gelovigen het hemelrijk geopend.
Gij zetelt aan de rechterhand van God, in de heerlijkheid des Vaders.
Wij geloven dat Gij als Rechter zult komen.
U bidden wij dan, kom uw dienaren te hulp, die Gij met uw kostbaar bloed hebt vrijgekocht.
Geef dat zij bij het getal der heiligen worden gerekend in de heerlijkheid.
Maak uw volk zalig, Heer, en zegen uw erfdeel.
En bestuur hen, en verhef hen tot in eeuwigheid.
Dag aan dag loven wij U.
En wij prijzen uw Naam in eeuwigheid, voor altijd en eeuwig.
Gewaardig U, Heer, ons heden zonder zonde te bewaren. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
Uw ontferming kome over ons, o Heer, gelijk wij op U hebben gehoopt.
Op U, Heer, heb ik gehoopt; in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden.
℣. Loven wij den Vader en den Zoon met den Heiligen Geest.
℟. Laat ons Hem prijzen en verheffen in eeuwigheid.
℣. Geloofd zijt Gij, Heer, in het uitspansel des hemels.
℟. En prijzenswaardig en roemrijk en hoog verheven in eeuwigheid.
℣. Heer, verhoor mijn gebed.
℟. En mijn geroep kome tot U.
Laat ons bidden. - God, wiens ontferming zonder tal en wiens schat van goedheid oneindig is; wij danken uw goedertieren Majesteit voor de geschonken weldaden, en bidden voortdurend uw barmhartigheid af: dat Gij, die het verlangde verleent aan wie U vragen, hen niet ver-