Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendPsalm 18 Caeli enarrant gloriam DeiDe heerlijkheid Gods wordt bezongen door de hemelen en door de nimmer onderbroken regelmaat van dag en nacht. De Heer zelf is als de zon die schrijdt door het heelal, en niemand kan zich verbergen voor de gloed van zijn luister. - In het tweede deel van de psalm bezingen wij de wet des Heren, niet de oude wet welke aanleiding tot zonde kon zijn, zoals sint Paulus in de brief aan de Romeinen getuigt, maar de nieuwe liefdewet welke ons in Christus werd geopenbaard. Zo heerlijk is de wet van het Evangelie, dat de vromen van het Oude Verbond zelfs de lof van haar onvolkomen voorafbeelding konden zingen. De hemelen verhalen Gods heerlijkheid, * en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen. De dag roept het toe aan de dag; * de nacht meldt het weer aan de nacht. Geen spreken is het en het zijn geen woorden; * hun stem wordt niet gehoord. Toch klinkt hun galmen over geheel de aarde, * hun woorden tot de einden der wereld. - Daar heeft Hij voor de zon een tent gebouwd; * zij is als een bruidegom die treedt uit zijn bruidsvertrek; Stralend van vreugd als een held die zijn loopbaan begint, * treedt zij voorwaarts aan het einde des hemels. Aan het andere eind voltooit zij haar kringloop; * niets kan zich verbergen voor haar gloed. - De wet des Heren is volmaakt, verkwikt de ziel; * het getuigenis des Heren is getrouw, schenkt eenvoudigen wijsheid. De bevelen des Heren zijn rechtvaardig, verblijden het hart; * het gebod des Heren is zuiver, verlicht de ogen. De vreze des Heren is heilig en blijft in eeuwigheid; * de oordelen des Heren zijn waarachtig, geheel en al rechtvaardig; Kostbaarder dan goud en edelsteen, * zoeter dan honing en honingzeem. Ook uw dienaar houdt ze in ere; * rijk is het loon voor wie ze onderhoudt. Maar wie kent al zijn zonden? Zo reinig mij van onbewuste schuld, * en bewaar uw dienaar voor hoogmoed. Laat die mij niet beheersen; dan zal ik zuiver zijn * en rein van zware zonde. Mogen de woorden van mijn mond U welgevallig zijn, * het peinzen van mijn hart steeds voor uw aanschijn wijlen. O Heer, Gij zijt mijn sterkte, * Gij mijn Verlosser. Eer aan den Vader. | |
Psalm 65 Jubilate Deo, omnis terraEen loflied tot God die alle volkeren roept tot zijn heil. Geen vijanden | |
[pagina 494]
| |
kunnen ons ten onder brengen, nu Hij zelf ons terzijde staat in onze beproevingen en ons binnenleidt in de rustplaats van zijn verlossing: de Kerk en het eeuwige koninkrijk. Daarom brengen wij Hem onze lof en worden wij niet moede de weldaden Gods te verhalen. Jubelt voor God, geheel de aarde; zingt de luister van zijn Naam, * brengt Hem lof in heerlijkheid. Zegt tot God: ‘Hoe geducht, o Heer, zijn uwe werken; * om de grootheid van uw macht brengen U zelfs uw vijanden veinzend hun hulde. Geheel de aarde aanbidde U en zinge U lof, * zinge een loflied voor uw Naam’. - Komt en ziet Gods werken; * Hij is geducht in zijn doen jegens de kinderen der mensen. Hij veranderde de zee in droge grond, te voet trokken zij door de rivier; * daar hebben wij ons in Hem verheugd. Door zijn kracht heerst Hij in eeuwigheid, zijn ogen zijn gericht op de volken; * mogen zij die Hem weerstreven, zich niet in trots verheffen. Prijst, gij volken, onzen God, * en doet luide zijn lof weerklinken. Hij deed mijn ziel herleven * en liet niet toe dat mijn voeten wankelden. Want Gij hebt ons beproefd, o God, * ons gelouterd door het vuur, zoals men zilver loutert. Wel hebt Gij ons doen vallen in de strik, een zware last op onze rug geladen * en mensen over ons hoofd doen treden. Door vuur en water zijn wij heengegaan, * maar Gij hebt ons gevoerd naar een plaats van verkwikking. - Ik zal met brandoffers uw woning binnengaan, * U de geloften betalen welke mijn lippen hebben beloofd, En welke mijn mond heeft uitgesproken * in mijn verdrukking. Vette brandoffers zal ik U brengen, met de offergeur van rammen; * runderen en bokken breng ik U ten offer. Komt en hoort, gij allen die den Heer vreest, * en ik zal verhalen wat Hij aan mij heeft gedaan. Ik riep tot Hem met mijn mond * en zong Hem lof met mijn tong. Had ik onrecht beoogd in mijn hart, * de Heer zou mij niet hebben verhoord. Maar de Heer heeft mij verhoord * en acht gegeven op mijn smeken. Gezegend zij God, * die mijn gebed niet heeft afgewezen, en mij zijn ontferming niet heeft onthouden. Eer aan den Vader. | |
Gebed van koning David (1 Kron. 29, 10-18)Gezegend zijt Gij, Heer, God van Israël onzen vader, van eeuwigheid tot eeuwigheid. U, Heer, is de grootheid en de macht, de heerlijkheid en de overwinning, en U is de glorie; want alles wat zich in de hemel en op aarde bevindt, behoort aan U. U, Heer, behoort de heerschappij, en boven alle vorsten zijt Gij verheven. Rijkdom en aanzien komen van U; Gij regeert | |
[pagina 495]
| |
over alles; in uw hand zijn kracht en macht; in uw hand zijn alle grootheid en sterkte. Daarom prijzen wij U, onze God, en loven uw heerlijke Naam. Wie zijn wij dat wij U zoveel kunnen aanbieden? Neen, alles is het uwe, en wij geven U slechts terug wat wij van U hebben ontvangen; voor U zijn wij immers slechts vreemdelingen en gasten, evenals onze vaderen. Als een schaduw zijn onze dagen op aarde, zonder enig vooruitzicht. Heer onze God, al wat wij voor uw dienst hebben toebereid, is uit uw hand; alles is het uwe. Ik weet, mijn God, dat Gij de harten toetst en dat U de oprechtheid behaagt; welnu, in oprechtheid des harten willen wij U alles schenken. Heer, God van Abraham, Isaac en Israël, onze vaderen, maak dat ons hart steeds zo bereidwillig moge blijven, en richt onze geest op uw dienst. | |
Danklied van Isaias (Is. 12, 2-6)Zie, God is mijn Zaligmaker; onverschrokken blijf ik vertrouwen en zal niet vrezen, want de Heer is mijn kracht en mijn roem en Hij is het die mij redt. Met vreugde zult gij water putten uit de bronnen van den Verlosser. Prijst den Heer en roept Hem aan, maakt aan de volken zijn daden bekend, en blijft indachtig hoezeer zijn Naam is verheven. Zingt den Heer lof om de wonderen die Hij heeft verricht, en maakt ze bekend aan geheel de aarde. Juicht en jubelt, bewoners van Sion; want groot is in uw midden de Heilige van Israël. | |
Lofprijzingen uit het nieuwe testamentGeprezen zij de God en Vader van onzen Heer Jesus Christus, die ons in Christus heeft gezegend met allerlei geestelijke zegening uit de hemelen. In Hem toch heeft Hij ons vóór de grondvesting der wereld uitverkoren, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aanschijn. Liefdevol heeft Hij, volgens het welbehagen van zijn wil, ons voorbestemd om zijn kinderen te worden door Jesus Christus, tot lof zijner heerlijke genade, waarmee Hij ons in zijn beminden Zoon heeft begenadigd. In Hem bezitten wij de verlossing door zijn Bloed, de vergiffenis der zonden naar de rijkdom zijner genade. En deze genade heeft Hij, tezamen met wijsheid en inzicht, in volle overvloed over ons uitgestort, toen Hij ons het geheim openbaarde van zijn raadsbesluit, dat Hij naar zijn welbehagen bij Zichzelf had vastgesteld voor het bestel in de volheid der tijden: om namelijk alles wat in de hemel en op aarde is, te herstellen in Christus. In Hem ook hebben wij het erfdeel verkregen, waartoe wij waren voorbestemd krachtens de beschikking van Hem, die alles tot stand brengt naar het besluit van zijn wil; opdat wij, die eerst op Christus hebben gehoopt, ook zijn heerlijkheid | |
[pagina 496]
| |
zouden mogen loven. (Eph. 1, 3-12)
Aan Hem die door de kracht welke in ons werkt, bij machte is veel meer uit te richten dan wij vragen of denken; aan Hem zij de glorie in de Kerk en in Christus Jesus te allen tijde, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen. (Eph. 3, 20-21)
Aan Hem die machtig is ons voor struikelen te behoeden, en ons vlekkeloos in jubelende vreugde voor zijn heerlijkheid te plaatsen; aan den enigen God, onzen Redder door Jesus Christus onzen Heer, aan Hem zij de glorie en de grootheid, de kracht en de macht vóór alle eeuwigheid, en nu en in alle eeuwigheid. Amen. (Judas v. 24-25)
Heilig, heilig, heilig, de Heer, de almachtige God, die was en die is en die komen zal. Waardig zijt Gij, onze Heer en God, te ontvangen roem en eer en macht, want Gij hebt alle wezens geschapen; door uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen. (Openb. 4, 8. 11)
Amen. Lof, glorie, wijsheid en dank, eer, macht en sterkte zij onzen God, in de eeuwen der eeuwen. Amen. (Openb. 7, 12) Groot en wonderbaar zijn uw werken, Heer, almachtige God. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, o Koning der eeuwigheid. Wie zou niet vrezen, Heer, en verheerlijken uw Naam? Want Gij alleen zijt heilig; alle volken toch zullen komen en nedervallen voor uw aanschijn, omdat uw oordelen zijn geopenbaard. (Openb. 15, 3-4) |
|