Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendGebed van den heiligen Ephrem om God te danken en de lof te zingen van zijn genadeIk zal den Heer der hemelen lofzingen, die door zijn menigvuldige genade aan zijn dienstknecht hemelse gaven heeft geschonken. Ik zal uw genade verheerlijken, Christus mijn Zaligmaker, want terwijl ik haar verheerlijk, vind ik in haar nieuwe grootheid en reden tot lof. Mijn mond zal voortdurend uw genade prijzen; mijn citer zal niet ophouden geestelijke liederen te spelen. Tot U, mijn Verlosser, die de glorie zijt van mijn leven, voert mij mijn verlangen; uw genade dwingt mij met wonderlijke tederheid U te volgen. Mijn hart zij U een goede akker die het goede zaad opneemt, en uw genade besproeie deze akker met de dauw van het eeuwige leven. En moge diezelfde genade er de zeer goede vruchten oogsten van berouw, aanbidding en heiliging, en van alles wat U steeds het aangenaamste is. Voer mijn ziel, evenals dat verloren en teruggevonden schaap, naar de schaapstal van de heerlijkheden van het paradijs. En zoals Gij dat gevonden schaap op uw schouders hebt gedragen, trek zo ook mijn onwaardige ziel met eigen hand naar U toe, en offer haar op aan uw allerreinsten en onsterfelijken Vader, voor de ogen van alle engelen en aartsengelen, cherubim en seraphim; opdat het mij vergund zij met alle heiligen in de vreugden van het paradijs te zeggen: Glorie aan den onsterfelijken Vader en den onsterfelijken Zoon en den onsterfelijken Heiligen Geest. U zij aanbidding, eer en macht, Heer, die aan mij, onwaardige en onnutte dienstknecht, hemelse gaven hebt gegeven, opdat ik zelf de tol der verheerlijking moge betalen aan den Koning van het heelal. Amen. | |
[pagina 373]
| |
Psalm 102 Benedic, anima mea, DominoLof aan God voor zijn barmhartigheid, die zo groot is als de afstand tussen hemel en aarde. Loof, mijn ziel, den Heer, * en al wat in mij is, zijn heilige Naam. Loof, mijn ziel, den Heer, * en vergeet al zijne weldaden niet. Hij vergeeft al uw ongerechtigheden, * Hij geneest al uwe ziekten. Hij redt uw leven van de ondergang, * Hij kroont u met goedertierenheid en ontferming. Hij vervult uw verlangen met goederen; * als van een adelaar vernieuwt zich uw jeugd. - De Heer oefent ontferming * en schaft recht aan allen die onrecht lijden. Hij maakte Moses zijn wegen bekend, * zijn raadsbesluiten aan de kinderen van Israël. Barmhartig en genadig is de Heer, * lankmoedig en rijk aan ontferming. Niet voor immer blijft Hij toornen, * noch dreigt Hij voor eeuwig. Hij handelt niet met ons naar onze zonden, * vergeldt ons niet naar onze schuld. Want zo hoog de hemel is boven de aarde, * zo machtig is zijn ontferming voor wie Hem vrezen. Zo ver het Oosten verwijderd is van het Westen, * zo ver werpt Hij onze schuld van ons af. Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt Zich de Heer over wie Hem vrezen; * want Hij kent ons maaksel. Hij is indachtig dat wij stof zijn. * De dagen des mensen zijn als het gras; als een bloem op het veld, zo bloeit hij op; De wind waait er over en zij is vergaan, * en men kent zelfs hare plaats niet meer. Maar de ontferming des Heren is van eeuwigheid * en tot in eeuwigheid voor wie Hem vrezen. En zijn gerechtigheid strekt zich uit tot over de kinderen hunner kinderen, * over hen die zijn verbond onderhouden, En die zijner geboden indachtig zijn * om die te volbrengen. - De Heer heeft zijn troon in de hemel gevestigd, * en zijn koningschap heerst over alles. Looft den Heer, gij al zijn engelen, * gij machtige helden, die zijn bevelen volvoert en hoort naar de stem van zijn woorden. Looft den Heer, al zijn heerscharen, * gij zijne dienaren die zijn wil volbrengt. Looft den Heer, al zijn werken, op alle plaatsen van zijn heerschappij; * loof, mijn ziel, den Heer. Eer aan den Vader. | |
Psalm 114 Dilexi, quoniam exaudietIk heb den Heer lief, want Hij heeft gehoord * naar de stem van mijn smeken; Want Hij heeft tot mij zijn oor geneigd; * daarom zal ik Hem aanroepen al mijn dagen. Mij hadden omringd de smar- | |
[pagina 374]
| |
ten des doods, * en doodsgevaar hield mij omvangen, Kwelling vond ik en smart; * toen heb ik de Naam des Heren aangeroepen: ‘Heer, red mijn leven’. - * Barmhartig is de Heer en rechtvaardig, en onze God is vol ontferming. De Heer waakt over de zwakken; * ik was uitgeput, maar Hij heeft mij gered. Kom weer tot rust, mijn ziel, * want de Heer heeft u welgedaan; Want Hij heeft mijn leven gered van de dood, * mijn ogen gezuiverd van tranen, mijn voeten behoed voor de val. Neg mag ik wandelen voor den Heer * in het rijk der levenden. Eer aan den Vader. | |
Psalm 106 Confitemini Domino quoniam bonusEvenals God het Israël naar het vlees bevrijdde uit de ballingschap, zo heeft Hij ons teruggevoerd uit de zonde. Hij leidt ons binnen in de stad, dat is het Jerusalem der Kerk, de eerste verwerkelijking van het hemelse Sion. Looft den Heer, want Hij is goed, * want eeuwig is zijn ontferming. Zo moeten nu spreken die door den Heer zijn verlost, die Hij gered heeft uit de hand van den vijand * en uit de landen heeft verzameld, Van de opgang der zon tot haar ondergang, * van het Noorden en van de zee in het Zuiden. - Er waren er die dwaalden in de woestijn, in een streek zonder water, * en de weg naar een stad om te wonen vonden zij niet. Zij leden honger en dorst; * hun leven verkwijnde in hen. In hun kwelling riepen zij tot den Heer, * en Hij heeft hen bevrijd uit hun ellende. Hij voerde hen op de rechte weg * om te gaan naar een stad en daar te wonen. Dat zij den Heer dus prijzen om zijn ontferming * en om zijn wonderwerken voor de zonen der mensen. Want de dorstende ziel heeft Hij gelaafd, * de hongerige ziel met goederen overladen. - Sommigen zaten in duisternis en in de schaduw des doods, * in ellende en in boeien geslagen, Omdat zij de woorden van God hadden weerstreefd * en de wet van den Allerhoogste versmaad. Hun hart was door lijden vernederd; * zij waren uitgeput, en er was niemand om hen te helpen. In hun kwelling riepen zij tot den Heer, * en Hij heeft hen bevrijd uit hun ellende. Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods * en heeft hun boeien verbroken. Dat zij den Heer dus prijzen om zijn ontferming * en om zijn wonderwerken voor de zonen der mensen. Want bronzen deuren heeft Hij verbrijzeld * en ijzeren grendels verbroken. - Anderen waren ziek wegens hun zondige wandel, * gepijnigd om wille van hun ongerechtigheid. | |
[pagina 375]
| |
Alle voedsel was hun ziel een gruwel, * en zij waren de poorten des doods nabij. In hun kwelling riepen zij tot den Heer, * en Hij heeft hen bevrijd uit hun ellende. Hij zond zijn bevel, en heeft hen genezen, * en hen ontrukt aan hun ondergang. Dat zij den Heer dus prijzen om zijn ontferming * en om zijn wonderwerken voor de zonen der mensen, En Hem een lofoffer brengen * en zijn daden met gejubel verkondigen. - Weer anderen staken op schepen in zee * en dreven handel op de grote wateren. Zij hebben de werken des Heren aanschouwd * en zijn wonderen in de diepte des waters. Hij sprak, en een stormwind is opgestoken, * en hoog hebben zich de golven verheven. Zij werden opgezweept tot de hemel en zonken neer in de diepten; * hun ziel verging van ellende. Zij tuimelden en wankelden als waren zij dronken, * en al hun wijsheid schoot te kort. In hun kwelling riepen zij tot den Heer, * en Hij heeft hen bevrijd uit hun ellende. Hij maakte de storm tot een zachte bries, * en de golven vielen stil. Zij verheugden zich toen deze tot rust kwamen; * en Hij leidde hen naar de haven hunner bestemming. Dat zij den Heer dus prijzen om zijn ontferming * en om zijn wonderwerken voor de zonen der mensen; En Hem verheerlijken in de vergadering des volks, * Hem in de raad der ouderen loven. - Hij maakte stromen tot een woestijn * en waterbronnen tot een dorstig land, Vruchtbaar land tot zoute grond * wegens de boosheid zijner bewoners. Ook maakte Hij de woestijn tot een meer * en dorstige grond tot waterbronnen. Daar deed Hij de hongerigen wonen;* en zij stichtten er een stad tot hun verblijf. Zij bezaaiden de akkers en plantten een wijngaard, * en oogstten rijke vrucht. Hij heeft hen gezegend en zij vermenigvuldigden zich bovenmate, * en hun vee deed Hij groeien in aantal. Daarna is hun getal verminderd * en werden zij gekweld door rampen en smart. Hun vorsten gaf Hij prijs aan de schande * en liet hen dwalen in het woeste en ongebaande land. Maar den arme heeft Hij weder opgericht uit zijn ellende, * hun gezinnen weer talrijk gemaakt als een kudde. - De vromen zien het en verheugen zich, * en alle onrecht sluit zwijgend zijn mond. Wie wijs is, neemt dit ter harte * en geeft acht op de ontferming des Heren. Eer aan den Vader.
Wij kunnen er de volgende gedeelten uit het boek der psalmen aan toevoegen: U heb ik lief, o Heer, mijn kracht; * mijn sterkte is de Heer, mijn toevlucht, mijn bevrijder. | |
[pagina 376]
| |
Mijn God is mijn helper, * op Hem zal ik vertrouwen. Mijn beschermer en de hoorn van mijn heil, * mijn sterke vesting. Lofprijzend roep ik tot den Heer, * en ik word bevrijd van mijn vijanden. De smarten des doods omgaven mij, * en stromen van verdelging verschrikten mij. Reeds omringden mij de smarten van het dodenrijk, * werd ik verstrikt in de banden des doods. In mijn benauwing riep ik tot den Heer * en heb ik tot mijn God mijn stem verheven. Uit zijn heilige tempel heeft Hij mijn stem gehoord, * mijn roepen voor zijn aanschijn drong door tot zijn oren. (Ps. 17, 2-7)
Gezegend zij de Heer, * want Hij heeft mijn smeken verhoord. De Heer is mijn helper en mijn beschermer; * op Hem vertrouwde mijn hart en ik werd geholpen. Mijn lichaam bloeide weder op; * uit geheel mijn hart zal ik Hem prijzen. De Heer is de kracht van zijn volk, * de beschermer van het heil van zijn gezalfde. Heer, red uw volk en zegen uw erfdeel, * leid en verhef hen tot in eeuwigheid. (Ps. 27, 6-9) | |
Gebed van dankzegging van den heiligen AugustinusU wil ik beminnen, Heer; ik wil U dankzeggen en prijzen uw Naam, omdat Gij mij zo grote zonden en misdaden hebt vergeven. Aan uw genade en uw ontferming dank ik het, dat Gij mijn zonden als ijs hebt doen smelten. Aan uw genade dank ik het ook, dat ik nog niet meer kwaad heb bedreven. Want wat had ik niet kunnen doen, daar ik immers de zonde liefhad zelfs als zij mij niets kon schenken? Alles, ik beken het, hebt Gij mij vergeven: de boosheid die ik uit eigen beweging bedreef, en het kwaad dat ik door uw leiding heb nagelaten.
Hier kunnen wij de boete verrichten welke ons door den priester werd opgelegd. | |
Gebed van kardinaal Bona om blijvende boetvaardigheidIk dank U, Heer, vader en gids van mijn leven, dat Gij mij niet hebt vergolden naar mijn zonden, maar uw ontferming boven uw gerechtigheid hebt gesteld en al mijn misdaden in de diepte der zee hebt geworpen. Mocht ik zulk een berouw in mij verwekken als van den heiligen profeet David, dien man naar uw hart, als van sint Petrus den vorst der apostelen, en van zoveel andere boetelingen. Ik zou willen smelten in tranen, tot mijne boosheid zou zijn afgewassen en Gij mij uw aanschijn zoudt tonen. Maar mijn ziel ligt voor U als een dorstig land, en mijn kracht is verdord als een scherf. Van alle kracht ben ik beroofd en mij blijft slechts over mijn ogen op te heffen | |
[pagina 377]
| |
naar mijn Verlosser en U zijn tranen op te dragen, welke Hij zo rijkelijk voor mij vergoot. Laat U hierdoor verbidden; open mij de deur van uw ontferming, en neem den dienaar op, die vluchtend voor den vijand tot U komt. Zie mij aan en ontferm U mijner, want Gij zijt geduldig en barmhartig; spreek tot de rots van mijn hart en sla er tegen met uw machtige staf, opdat er het heilzaam water van het berouw uit vloeie, en mijn ziel worde geheeld en gereinigd. Bevestig wat Gij in mij hebt bewerkt, aanvaard mijn belijdenis en vul haar aan door uw goedheid en ontferming. Laat mij niet langer verdolen op mijn jacht naar de ijdelheid dezer wereld; want dagen en jaren gaan voorbij, en zie, ik heb er niets door gewonnen. Keer U tot mij en laat U verbidden door uw onwaardigen dienaar. Zie niet zozeer naar het kwaad dat ik bedreef als naar het goed dat Gij mij hebt verworven; want wel deed ik veel waardoor ik verdiende door U te worden verworpen, maar Gij bezit nog meer om mij te redden en aan te nemen in uw genade, Gij mijn God, mijn Helper. | |
Gebeden om volhardingGod, bewerker en gever van de ware zaligheid, richt onze schreden naar de weg die de onschuldigen bewandelen; opdat wij volharden in het godvruchtig onderzoeken van de uitspraken uwer wet, gaarne volbrengen wat zij gebieden, en datgene verlangen waarheen zij leiden. De Heer zegene ons hart en ons lichaam; zoals Isaac Jacob heeft gezegend, geve Hij ons zijn zegen. De hand des Heren zij over ons; dat Hij zijn bewaarengel zende om ons te behoeden op al onze wegen en onze schreden te bevestigen, opdat onze voeten niet wankelen; Hij bescherme en verdedige ons naar buiten, en geve ons kracht en versterke ons innerlijk in alle goed en geestelijke vreugde. Haast U mij te helpen, o God van mijn heil, want zwaar is de strijd en machtig zijn mijn tegenstanders. De vijand is vol listen; al is de boze onzichtbaar, hij strijdt tegen ons in zichtbare gestalten. Haast U daarom ons te helpen en ons bij te staan door uw heiligen Zoon, onzen Heer Jesus Christus, door wien Gij ons allen hebt verlost, en door wien U heerlijkheid zij en macht in alle eeuwigheid. Amen. | |
Gebed van kardinaal NewmanHeilige God, heilige Sterke, heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons. Gij alleen, mijn Heer en God, zijt sterk; Gij alleen zijt heilig. Gij zijt de heiligheid en sterkte aller dingen. Geen schepsel bezit enig houvast of bestaan uit zichzelf; het vergaat en valt uiteen, als Gij er niet zijt om het te bewaren. Gij zijt de sterkte van de en- | |
[pagina 378]
| |
gelen, van de heiligen in de heerlijkheid, en van de vromen op aarde. Geen wezen is heilig of sterk tenzij in U. Mijn God, hierin wil ik U aanbidden. Met geheel mijn hart verlang ik te begrijpen en te belijden deze waarheid: dat Gij niet alleen almachtig zijt, maar dat er in het geheel geen macht of kracht of sterkte is buiten U. Als Gij de sterkte van alle geesten zijt, hoeveel te meer zijt Gij dan mijn sterkte. Hoe waar is het, zodat niets méér waar kan zijn, dat ik geen kracht bezit, tenzij in U. Hoe duidelijk gevoel ik, dat het mis gaat met mij, als ik aan mijzelf ben overgelaten. Zo zeker als een steen naar de aarde valt, als hij wordt losgelaten, even zeker vallen mijn hart en geest omlaag, als Gij hen niet vasthoudt. Gij moet mij vasthouden met uw rechterhand, of ik val neer. Het is zonderling maar waar, dat al mijn natuurlijke neigingen streven naar luiheid en uitspatting, naar verwaarlozing van godsvrucht en gebed, naar liefde tot de wereld, en niet naar liefde tot U, niet naar liefde tot heiligheid of zelfbeheersing. Ik keur goed en ik prijs wat ik niet doe. Mijn hart loopt ijdelheden na, en als ik mij verwijder van U, onsterfelijke God, schrijd ik naar de dood, naar bederf en ontbinding. Mijn God, ik weet uit ervaring welk een slavernij de zonde is. Als Gij er niet zijt, kan ik mij niet bedwingen - hoezeer ik zou willen - en ben ik in de macht van mijn eigenliefde, mijn hoogmoed, zinnelijkheid en zelfzucht. Langzaam krijgen zij de overhand in mij, tot ik ze niet meer kan weerstaan. En eindelijk wordt de oude Adam in mij zo sterk, dat ik niet meer ben dan een slaaf. Ik beken dat vele dingen verkeerd zijn, en toch doe ik ze. Bitter beklaag ik mijn slavernij, maar ik kan er geen eind aan maken. O, wat is de zonde een tyran! Zij is een zware last die mij ontkracht - en wat zal er het eind van zijn? Bij uw kostbare verdiensten, bij uw almachtige kracht, smeek ik U, mijn Heer, mij leven te schenken en heiligheid en sterkte. Heilige God, geef mij heiligheid; sterke God, geef mij sterkte; onsterfelijke God, geef mij volharding. | |
Gebed om bijstand van Louis BourdaloueGrote God, sta op en neem mijn verdediging op U. Neem haar op tegen mijzelf, hoewel ten gunste van mijzelf. Want Gij voert mijn verdediging tegen mijzelf, omdat Gij mij vrijwaart tegen de inwendige vijanden, die tezamen met mij en in mij zijn geboren en die samenspannen om mij te doen afwijken van het heilige voornemen dat ik heb gemaakt. Maar tevens voert Gij mijn verdediging ten gunste van mijzelf, omdat zij gericht is op de voortgang van mijn ziel en op mijn heil. | |
[pagina 379]
| |
Gebeden van de heilige Gertrudis de Grote
|
|