| |
Gebeden van boetvaardigheid uit de geschriften van heiligen en vromen
Gebed van den heiligen Ephrem
Voor U, Heer, die alleen goed zijt en onze beledigingen niet blijft gedenken, belijd ik mijn zonden. Want ook al zou ik zwijgen, Heer, Gij weet alles, en niets is verborgen voor uw ogen. Daar Gij echter door den profeet hebt gezegd: Belijd eerst uw zonden opdat gij gerechtvaardigd moogt worden, daarom belijd ik: Ik heb gezondigd, Heer, ik heb gezondigd en ik ben niet waardig mijn ogen op te slaan en de hoogte van de hemel te aanschouwen wegens de menigte mijner ongerechtigheden.
| |
| |
Openbaar in mij, liefdevolle Vader, uw goedertierenheid; toon mij uw vergiffenis en kwijtschelding; weiger niet aan mij alleen, wat Gij aan zovelen hebt geschonken. Mijn misdaden verdedig ik niet en mijn zonden belijd ik U; ik verfoei wat ik gedaan heb, ik betreur dat ik gedwaald heb en uw Majesteit heb beledigd. Ik verheel mijn zonden niet, ik erken mijn schuld en kom ze U belijden. Aanvaard, bid ik U, almachtige God, mijn berouwvol roepen; luister naar mijn smeken en verhoor de stem van een zondaar die tot U roept: Ik heb gezondigd, Heer, ontferm U over mij; ik heb gezondigd, Heer, wees mij zondaar genadig. Indien Gij mijn zonden gedenkt, o God, hoe zal ik standhouden? Gedenk wat ik ben; gedenk, Heer, dat ik aarde ben, dat ik stof ben en as. Open mij de schat van uw goedheid, reik mij uw rechterhand, sla geen acht op mijn zonden en misdaden, en wil ze mij niet vergelden. Genees mijn ziel want ik heb tegen U gezondigd, Heer; tegen U, wien alle eer en glorie toekomt in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Heer Jesus Christus, daar ik niets bezit en niet in staat ben terug te betalen wat ik U verschuldigd ben (ik heb immers door mijn vele zonden niet alleen de grondsom maar ook de winst verloren doen gaan) bid ik U: eis van mij de grondsom van mijn ziel die Gij mij hebt toebedeeld, niet terug, noch ook de rente en de winst van mijn lichaam, maar onthef mij van de last en zwaarte van mijn schulden; Gij zijt immers bij uitstek milddadig. En zeg ook tot mij, gelijk Gij tot de zondares gezegd hebt: Uw vele zonden worden u vergeven. Want Gij alleen zijt zonder zonde, vol goedheid en genade, en Degene die de zonden ook vergeeft. U komt glorie toe, eer en macht, tezamen met den Vader en den Heiligen Geest in der eeuwen eeuwigheid. Amen.
| |
Gebed van den heiligen Hiëronymus
Toon mij, Heer, uw ontferming, en geef dat mijn hart zich in U verheuge. Laat mij U vinden, dien ik vol verlangen zoek. Ik ben de mens, in handen van rovers gevallen, mishandeld en halfdood achtergelaten, toen hij op weg was naar Jericho. Barmhartige Samaritaan, neem mij op. Ik ben het schaap dat verdwaalde; zoek mij en breng mij terug naar uw kudde. Handel met mij naar uw welgevallen, opdat ik bij U verwijle alle dagen mijns levens en U altijd en eeuwig verheerlijke in het gezelschap van uw getrouwen. Amen.
| |
Gebeden van den heiligen Augustinus om Gods barmhartigheid te vragen
Spreek tot mij door uw barmhartigheden, Heer mijn God, opdat ik weet wat Gij voor mij zijt. Zeg aan mijn ziel: Ik ben uw heil. Zeg het zo, dat
| |
| |
ik het versta. Zie, de oren van mijn hart zijn tot U gericht, o Heer; open ze en zeg aan mijn ziel: Ik ben uw heil. Laat ik lopen achter deze stem en U grijpen. Houd uw aangezicht niet voor mij verborgen. Laat mij sterven, opdat ik het aanschouwe en niet sterve.
Het huis mijner ziel is te eng voor U om daar binnen te gaan; maak het daarom ruimer. Het is bouwvallig; herstel het weer. Vele plaatsen daarin zijn een belediging voor uw ogen; ik beken het en ik weet het. Maar wie zal het reinigen? Of tot wien zal ik roepen, tenzij tot U: Reinig mij van mijn verborgen zonden.
Wee de vermetele ziel, die hoopt als zij U verlaat iets beters te vinden. Waar ik mij ook wend of keer, overal ontmoet ik hardheid en kommer; want Gij alleen zijt de rust. En zie, Gij komt en bevrijdt ons van onze ellendige dwaling; Gij plaatst ons op uw weg; Gij troost ons en zegt: Loopt nu, Ik zal u dragen en Ik zal u voeren en Ik breng u tot het doel.
| |
Gebed van Alcuinus tot onzen heer Jesus Christus
Heer Jesus Christus, Gij zijt en waart steeds bij den Vader, vóór alle tijd geboren, God uit waren God, ontvangen van den Heiligen Geest en als mens geboren in de volheid der tijden uit Maria altijd maagd. Gij zijt gehoorzaam geweest aan den Vader tot in de dood, ja, tot in de dood aan het kruis. Gij hebt ons verlost door uw heilig en kostbaar Bloed, de heerschappij van de dood hebt Gij vernietigd, en de toegang tot de hemelse heerlijkheid ontsloten voor allen die in U geloven. Ware God en onze Heer, ik vraag en smeek U, die gezeten zijt aan de rechterhand van God den almachtigen Vader; uw oneindige en onuitsprekelijke barmhartigheid bid ik, mij, armen zondaar die het leven niet meer waard ben, door de kracht van uw heilzaam kruis en verlossing, vrij te maken van al mijn zonden en schulden. Verlos mij van alle verleden, tegenwoordig en toekomstig kwaad; dood in mij alle feilen van geestelijke en vleselijke ondeugden, en doe mij met U verrijzen in de kracht uwer heerlijkheid. Laat mij de hemelse dingen uit den hoge verlangen en zoeken; laat mij de heerlijkheid der eeuwige zaligheid voorspoedig bereiken, geholpen door uw onmetelijke goedgunstigheid, Heer Jesus Christus God en onze Heer, die met God den Vader en den Heiligen Geest in de eenheid van uw goddelijk Wezen scheppend het al regeert, leven geeft en bestuurt, door de onsterfelijke eeuwen der eeuwen. Amen.
| |
Gebed van den heiligen Anselmus
Gij, Heer hebt mij geschapen; daarom ben ik geheel de schuldenaar uwer liefde. En omdat Gij mij verlost
| |
| |
hebt, ben ik U nogmaals alles verschuldigd. Zoveel hebt Gij mij beloofd, dat ik mijzelven geheel aan U schuldig ben, ja, veel meer dan aan mijzelf behoor ik toe aan uw liefde. Gij toch zijt groter dan ik ben, en Gij hebt U voor mij weggeschonken en mij Uzelven beloofd. Geef, Heer, dat ik door liefde lere smaken wat mijn weten reeds bevat; laat mij ook met mijn gevoel begrijpen wat mijn verstand reeds heeft ingezien. Ik ben U meer verschuldigd dan mijzelven en al wat ik ben, maar ik bezit niet meer en kan U niet meer schenken. Trek mij, Heer, in uwe liefde, met geheel mijn wezen. Al wat ik ben, is het uwe. Gij hebt mij geschapen. Maak mij geheel de uwe door uw liefde.
Zie, Heer, mijn hart ligt voor U open. Het wil wel, maar uit zichzelf vermag het niets. Doe Gij, wat het zelf niet kan; leid mij binnen in het vertrek uwer liefde. Ik vraag U, ik zoek en klop aan. Gij die mij het vragen geeft, geef mij ook het ontvangen. Gij, die mij het zoeken geeft, geef mij ook het vinden. Gij die mij leerde aan te kloppen, doe mij open. Want wien zult Gij iets schenken, als Gij het weigert aan hem die er om vraagt? Wie zal vinden, als de zoekende tevergeefs om zich heen ziet? Wien zult Gij opendoen, als Gij de deur sluit voor hem die aanklopt? Wat zult Gij schenken aan hem die er niet om vraagt, als Gij aan hem die U smeekt uwe liefde onthoudt? Gij gaaft mij het verlangen; moogt Gij mij ook de vervulling schenken.
| |
Schuldbelijdenis aan onzen heer Jesus Christus
toegeschreven aan den heiligen Bernardus
In vereniging met uw allerbitterst lijden, waarin Gij, Heer Jesus Christus, de oorzaak van mijn lijden op U hebt genomen en mijn zonden hebt willen uitboeten, tezamen ook met allen die treuren, die waarachtig boete doen en U in waarheid zoeken, belijd ik U al mijn zonden, misslagen zowel als nalatigheden, al mijn daden die ik niet uit zuivere beweegreden of slordig heb verricht, gelijk Gij ze beter dan ik kent naar hun aantal, gewicht en maat. En ik belijd U de verloren dagen van mijn leven, waardoor ik U heb beledigd, uw eer te kort heb gedaan, van U, het hoogste goed, mij heb verwijderd en mijn naaste tot val ben geweest. Neem aan, o Heer, van mijn trieste leven de rest mijner jaren, in ruil voor al de jaren die ik heb verdaan. Mijn dagen zijn vervloden zonder vrucht. Ik kan ze niet terugroepen, maar geef mij althans ze in boetvaardigheid te overdenken. Heer, de afgrond van mijn diepe ellende roept tot de afgrond van uw mateloze ontferming. Onthoud mij in uw gramschap uw ontferming niet, en laat de onuitputtelijke bron van uw goedheid jegens mij niet opdrogen om wille van mijn zonden. Gij immers
| |
| |
zijt barmhartig jegens allen en haat niets van wat Gij hebt geschapen, maar bedekt de zonden der mensen om wille van hun boetvaardigheid. Gij, Heer, kunt de zonden vergeven; ontferm U over mij, nu het nog de tijd van uw genade is.
Geef mij, Heer, mijn kwade gewoonten te verlaten en te doen wat U behaagt. Geef mij de ijver, waarmede ik tot dusver de zonde diende, met uw hulp van nu af aan te richten op uw wil, opdat, waar de zonde overvloedig is geweest, de genade in nog groter overvloed moge zijn. Gedenk, Heer Jesus, dat het uw taak is niets te verliezen van wat de Vader U gegeven heeft; dat het U veeleer eigen is barmhartig te zijn en te sparen, niemand te doen omkomen maar allen te behouden. Want uw Vader heeft U niet in de wereld gezonden om haar te oordelen, maar opdat wij allen het leven zouden hebben door U. Want wat wij schuldig waren, hebt Gij betaald; wat wij misdreven, hebt Gij afgewassen; wat wij nalieten, hebt Gij aangevuld.
Doe mij toekomen, Heer, nu en in mijn laatste uur, uw volledige, ja overvloedige genoegdoening: uw allersmartelijkste dood en de onwaardeerbare prijs van uw vergoten bloed, en de gedachtenis van uw verlossing, dat is het eerbiedwaardig geheim van uw Lichaam en Bloed, hetwelk dagelijks in de Kerk wordt opgedragen voor het heil van uw gelovige dienaren. Gij toch zijt daarin zowel priester als offerande, zowel Hij die offert als de gave die ten offer wordt gebracht om mij in dit leven de genade te verwerven, welke ik niet verdien, en mij voor het toekomstig leven de rust en de heerlijkheid te schenken, welke uw bittere dood mij heeft verworven.
Ontferm U, Heer, daar Gij immers ziet hoe zwak wij zijn. Gij weet toch welk het maaksel der mensen is; Gij hebt toch niet voor niets den mens op de aarde geplaatst. Bewaar mij, het werk uwer goedheid, opdat uw moeiten niet tevergeefs zijn geweest, opdat het vergieten van uw onschuldig bloed niet onvruchtbaar voor mij blijve. Daar Gij het immers zijt die de zonden reinigt, geef dat ik door U de smetten van mijn zonden moge wegwassen, U lere kennen met het verlichte aangezicht van mijn geest, en door U te kennen steeds naar U blijve streven; opdat ik in een zalige dood eindelijk tot U moge komen, Jesus Christus, mijn God en mijn Heer, die met den Vader en den Heiligen Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen.
| |
Gebed tot onzen Heer van den heiligen Joannes van Fermo
Kom mij te hulp, o Heer, want zonder U, mijn Heiland, ben ik in duisternis en droefheid. Zonder U, allerzachtmoedigst Lam, ben ik in angsten en allerlei nood. Zonder
| |
| |
U, Zoon van den allerhoogsten God, ben ik in verwarring en schande; zonder U ben ik beroofd van alle goed en verblind, want Gij, Jesus Christus, zijt het ware licht der zielen. Zonder U ben ik verloren en verdoemd, want Gij zijt het leven der zielen en het leven van mijn leven. Zonder U ben ik onvruchtbaar en dor, want Gij zijt de bron van alle gaven en genaden. Zonder U ben ik geheel ontroostbaar, want Gij, o Jesus, zijt onze verlossing, onze liefde en ons verlangen, het sterkend brood en de wijn die de koren van uw engelen en de harten van al uw heiligen verblijdt. Verlicht mij, zoete meester en herder vol zachtmoedigheid, want, hoewel onwaardig, ben ik uw schaapje. Heb medelijden met mij in mijn ellende, verhoor mij in de overvloed van uw ontferming en door de waarachtigheid van uw heil, en schenk mij de blijdschap van uw aangezicht en van uw blik vol medelijden, want vervuld van uw barmhartigheid is geheel de aarde.
Ik bid U, Heer, geen acht te slaan op mijn zonden. Maar ik vraag U, bij uw heilig lijden en bij het vergieten van uw kostbaar bloed, mijn ziel te doen herleven in de genade van uw liefde. Want dit toch is uw gebod, dat wij U zouden liefhebben met geheel ons hart en met al onze vermogens; en niemand kan dit gebod volbrengen zonder uw bijstand. Help mij dan, o liefderijke Zoon van God, opdat ik U beminne met geheel mijn hart en met al mijn krachten.
| |
Gebed van den heiligen Thomas van Aquino
Ik, zondaar, nader tot U, o God, de bron van ontferming, opdat Gij U zoudt gewaardigen mijn vuilheid af te wassen. Gij, die de zon zijt der gerechtigheid, geef den blinde licht. Eeuwige heelmeester, genees hem die gewond werd. Koning der koningen, geef den bestolene zijn have weder. Christus, middelaar tussen God en de mensen, verzoen den schuldige, en breng als een goede herder den verdwaalde terug. Schenk den ellendige uw ontferming, o God, spreek den misdadiger vrij, geef den dode leven, den ongerechtige uw gerechtigheid, en verzacht de hardheid van mijn gemoed door de zalving uwer genade. Roep den vluchteling terug, trek hem tot U als hij U weerstaat, richt hem op als hij valt, houd hem staande, en leid hem op zijn weg. Vergeet hem niet ook als hij U vergeet, verlaat hem niet als hij U verlaat, en veracht den zondaar niet. Want door te zondigen heb ik U, mijn God, beledigd, mijn naaste gekwetst, en heb ik mijzelven de ondergang bereid. Door mijn zwakheid zondigde ik tegen U, almachtige Vader; door mijn onwetendheid zondigde ik tegen U, den Zoon, de eeuwige Wijsheid; door mijn boosheid zondigde ik tegen U, den mil- | |
| |
den Heiligen Geest; door al deze daden heb ik uw verheven Drievuldigheid beledigd. Hoeveel heb ik, ongelukkige, misdaan, en wat heb ik al niet misdreven! Ik heb U verlaten, Heer, in de bekoring van onheilige liefde en in de vernedering van schuldige vrees; en liever heb ik mij daaraan overgegeven dan mij te hoeden voor uw vreeswekkende vergelding. O mijn God, hoezeer heb ik gezondigd, door woord en werk, in het verborgen, in het openbaar, zonder ophouden. Daarom bid ik U in mijn zwakheid, dat Gij mijn boosheid niet indachtig zult zijn, maar veeleer uw eindeloze goedheid; dat Gij mij genadig mijn misstappen zult vergeven, mij een waar berouw zult schenken voor wat is geschied en standvastigheid voor de toekomst.
| |
Gebed van den heiligen Bonaventura
Ach, Heer, nu zie ik mijn slechtheid in, maar ik schaam mij haar te erkennen. De schoonheid en de pracht der schepselen houdt mijn oog bevangen, en ik zie niet hoe Gij schoner zijt dan alle schepselen aan wie Gij slechts een enkele druppel van uw onschatbare heerlijkheid hebt medegedeeld. Wie toch heeft de hemel met sterren gesierd, de lucht met vogels, het water met vissen, en de aarde met planten en bloemen? Zijt Gij het niet, liefdevolle Vader? Door U zijn de rangen der hemelse geesten verrijkt met verschillende gaven. Door U branden de Seraphim van liefde en lichten de Cherubim van kennis, door uw gaven spreken de Tronen recht, door uw goedgunstigheid heersen de verheven Heerschappijen, uit uw sterkte regeren de Vorstendommen, door uw kracht bedwingen de Krachten de listen des duivels, door uw grote macht werken de Machten wonderen, en op uw bevel verkondigen Aartsengelen en Engelen uw geheimen, ieder naar hun rang. Maar wat is zelfs dit alles anders dan slechts een geringe vonk van uw heerlijkheid? O goede Jesus, bron van alle schoonheid, vergeef mij, ellendige, dat ik uw luister eerst zo laat heb gekend, eerst zo traagzaam heb liefgehad.
| |
Gebed van Dionysius den Karthuizer
Gedenk, Heer, dat wij stof zijn, dat ons maaksel vol van zwakheid is. En ook, hoezeer de mens de ijdelheid gelijkt en hoe ons allerwegen de verlokkingen tot zonde opwachten: hoe de wereld ons aantrekt, het vlees tot zwakte neigt en de duivels ons bekoren; hoe de weg der goddelozen vol voorspoed is, maar hoe talrijk de beproevingen zijn van de rechtvaardigen. En gedenk ten slotte, Heer, hoe geduldig Gij weet te wachten, en hoe Gij den zondaar uw vergeving hebt beloofd op welk uur hij zich ook bekere.
| |
| |
| |
Gebed van den heiligen Joannes van het kruis
Heer God, mijn geliefde! indien Gij mijne zonden indachtig blijft en weigert wat ik U vraag, dan geschiede daarin, mijn God, uw wil, die ik boven alles liefheb; toon uw goedheid en barmhartigheid en laat U daarin erkennen; of indien Gij enige verwachting hebt van mijn daden en daarom mijn gebed wilt verhoren, geef mij dan die daden en werk ze voor mij, en leg mij de smarten op die Gij goed acht.
Want hoe zal de mens, verwekt en grootgebracht in laagheid, zich tot U verheffen, als Gij, Heer, hem niet optrekt met dezelfde hand waarmee Gij hem geschapen hebt?
|
|