Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendAntifoonWEES niet indachtig, Heer, wat wij of onze ouders hebben misdaan; en neem geen wraak over onze zonden. | |
Psalm 6 Domine, ne in furore tuo arguas meHeer, straf mij niet in uw toorn, * en tuchtig mij niet in uw gramschap. Ontferm U mijner, Heer, want ik ben ziek; * genees mij, Heer, want mijn beenderen zijn geschokt. Mijn ziel is hevig ontsteld; * o Heer, hoe lang talmt Gij nog? Keer U tot mij, Heer, en red mijn ziel; * help mij om wille van uw ontferming. Want in de dood is niemand U indachtig; * wie prijst U in het dodenrijk? Ik ben moe van mijn zuchten, nacht aan nacht besproei ik mijn sponde, * baad ik mijn leger in tranen. Mijn oog is dof van verdriet, * ik ben verouderd te midden van al die mij haten. Gaat weg van mij, booswichten, allen, * want God heeft mijn schreien verhoord. Verhoord heeft God mijn klagen, * God heeft mijn gebed aanvaard. Al mijn vijanden zullen beschaamd worden en hevig ontstellen, * in haast en vol schaamte zullen zij vluchten. Eer aan den Vader. | |
Psalm 31 Beati quorum remissae sunt iniquitatesGelukkig zij, wier schulden zijn vergeven * en wier zonden zijn bedekt. Gelukkig de mens, wien de Heer zijn zonde niet toerekent * en wiens geest vrij is van bedrog. Omdat ik haar verzweeg, is mijn gebeente verkwijnd, * bij mijn luid geweeklaag heel de dag. | |
[pagina 347]
| |
Want bij dag en bij nacht drukte zwaar op mij uw hand; * mijn kracht is vergaan als in zomerse hitte. Mijn zonde heb ik U bekend gemaakt * en U mijn ongerechtigheid niet langer verzwegen; Ik zeide: ‘Mijn boosheid zal ik belijden aan den Heer’; * en Gij hebt de schuld mijner zonde vergeven. Daarom bidde tot U iedere vrome, * zolang hem de tijd is gelaten. En waarlijk, als het geweld der wateren zich uitstort, * zal dit hem niet bereiken. Gij zijt mijn toevlucht in de kwelling die mij omgeeft; * Gij, mijn vreugde, verlos mij van wie mij omringen. ‘Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij moet gaan; * Ik houd mijn ogen op u gevestigd.’ Wordt niet als een paard of muildier * zonder verstand; Men moet hen breidelen met toom en gebit; * anders zijn zij u niet gehoorzaam. Talrijk zijn de kwellingen van den zondaar; * maar wie op den Heer vertrouwt, wordt omgeven met genade. Verblijdt u in den Heer en jubelt, gij rechtvaardigen, * en juicht, gij allen die oprecht zijt van hart. Eer aan den Vader. | |
Psalm 37 Domine, ne in furore tuo arguas meHeer, straf mij niet in uw toorn, * en tuchtig mij niet in uw gramschap. Want uw pijlen hebben mij getroffen, * en zwaar drukt op mij uwe hand. Geen gezonde plek is in mijn vlees wegens uw toorn, * geen rust in mijn gebeente om wille van mijn zonden. Want mijn ongerechtigheden zijn mij boven het hoofd gestegen * en als een zware last drukken zij mij neder. Mijn wonden zijn vervuild en ontstoken * wegens mijn verdwazing. Ik ben ellendig en terneergedrukt bovenmate, * de gehele dag ga ik in droefheid rond. Want mijn lendenen zijn geheel en al ontstoken, * en geen gezondheid is er in mijn vlees. Bedroefd ben ik en vernederd uitermate, * ik snik het uit bij het kermen van mijn hart. Heer, al mijn verlangen ligt voor U open, * en mijn zuchten is U niet verborgen. Mijn hart is ontsteld, mijn kracht heeft mij begeven; * en het licht mijner ogen, zelfs dat moet ik derven. Mijn vrienden en verwanten * keren zich ver van mijn plagen, En mijn genoten staan van verre; * wie mij naar het leven staan, plegen geweld. Wie mijn onheil begeren, spreken leugentaal * en zinnen geheel de dag op bedrog. Maar ik ben als een dove die niet hoort, * en als een stomme die zijn mond niet opent; Ik ben geworden als een mens die niet luistert * en wiens mond zich niet verweert. Maar op U, Heer, stel ik mijn vertrouwen; * Gij zult mij verhoren, Heer, mijn God. | |
[pagina 348]
| |
Want ik zeide: ‘Laat mijn vijanden zich niet over mij verheugen, * niet tegen mij snoeven, als mijn voeten wankelen’. Ik ben de ondergang nabij, * en mijn droefheid staat mij steeds voor ogen. Ja, ik beken mijn ongerechtigheid * en ben bekommerd wegens mijn zonde. Maar mijn vijanden leven en zijn machtiger dan ik, * en talrijk zijn zij die mij trouweloos haten. Wie goed met kwaad vergelden, bestrijden mij, * omdat ik streef naar het goede. Verlaat mij niet, o Heer, mijn God, * blijf niet ver van mij verwijderd. Kom mij te hulp, * Heer, mijn God en heil. Eer aan den Vader. | |
Psalm 50 Miserere mei, DeusOntferm U over mij, o God, * volgens uw grote barmhartigheid. En naar de rijkdom uwer ontferming * delg mijne misdaad. Was mij geheel van mijn schuld * en reinig mij van mijn zonde. Want ik ben mij van mijn misdaad bewust, * en mijn zonde staat mij steeds voor de geest. Tegen U alleen heb ik gezondigd, gedaan wat kwaad is in uw ogen; * zo zult Gij rechtvaardig zijn in uw vonnis en rein in uw oordeel. Want zie, in ongerechtigheid ben ik ontvangen, * en in zonde ontving mij mijn moeder. Gij bemint de oprechtheid des harten; * uw geheime en verborgen wijsheid hebt Gij mij ontvouwd. Besprenkel mij met hysop, en ik word rein; * was mij, en ik word witter dan sneeuw. Laat me weer vreugde en blijdschap vernemen, * dan zullen mijn verbrijzelde beenderen juichen. Wend uw gelaat af van mijn zonden * en delg al mijn misdaden uit. Schep een zuiver hart in mij, o God, * en vernieuw in mij een vaste geest. Verwerp mij niet van uw aanschijn * en neem uw heilige geest niet van mij weg. Geef mij weer de vreugde van uw heil * en sterk mij met een willige geest. Bozen zal ik uw wegen leren, * en zondaars zullen zich tot U bekeren. Bevrijd mij van bloedschuld, o God, God van mijn heil, * en mijn tong zal jubelen over uw gerechtigheid. Heer, open mijn lippen, * en mijn mond zal uw lof verkondigen. Als Gij een slachtoffer wildet, ik zou het U schenken; * maar in brandoffers hebt Gij geen behagen. Een offer voor God is een vermorzelde geest; * een verbrijzeld en deemoedig hart zult Gij, God, niet versmaden. - Wees Sion, Heer, in uw goedheid genadig; * herbouw Jerusalems muren. Dan zullen onze gaven en brandoffers U als ware offeranden behagen; * dan brengt | |
[pagina 349]
| |
men weer stieren op uw altaar. Eer aan den Vader. | |
Psalm 101 Domine, exau di orationem meamHeer, verhoor mijn gebed, * en mijn geroep kome tot U. Wend uw aangezicht niet van mij af, * ten dage mijner kwelling neig tot mij uw oor. Wanneer ik U aanroep, * haast U mij te verhoren. Want mijn dagen vervliegen als rook * en mijn beenderen verdorren als brandhout. Men maait mij als gras en dor is mijn hart, * omdat ik vergeet mijn brood te eten. Door mijn aanhoudend zuchten * kleeft mijn gebeente aan mijn vlees. Ik ben als een pelikaan in de woestijn, * als een nachtuil te midden van de puinhoop. De slaap blijft ver van mij, * en ik ben geworden als een eenzame mus op het dak. Geheel de dag beschimpen mij mijn vijanden, * en wie eerst mij prezen, zweren mijn ondergang. As eet ik als brood, * en mijn drank vermeng ik met tranen, Om wille van uw toorn en uw verbolgenheid, * omdat Gij mij hebt opgenomen en neergeworpen. Mijn dagen gaan voorbij als een schaduw, * en ik verdor als gras. Gij echter, Heer, blijft in eeuwigheid, * en uw aandenken van geslacht tot geslacht. Gij zult opstaan en U over Sion ontfermen, * want het is tijd haar genadig te zijn, de tijd is gekomen. Want uw dienaren hebben haar stenen lief * en hebben deernis met haar puinen. Dan zullen, Heer, de volkeren uw Naam vereren, * en alle koningen der aarde uw heerlijkheid, Wanneer de Heer Sion heeft opgebouwd * en zal verschijnen in zijn heerlijkheid, Wanneer Hij nederziet op het gebed der verdrukten * en hun smeken niet veracht. Moge dit worden opgeschreven voor het nageslacht, * en het volk, dat geschapen zal worden, zal den Heer loven. Want Hij heeft neergezien uit zijn verheven heiligdom; * de Heer heeft uit de hemel neergezien op de aarde, Om het zuchten der gevangenen te horen * en te verlossen hen die gedoemd waren ten dode, Opdat men in Sion de Naam des Heren verkondige, * en zijn lof in Jerusalem, Wanneer de volkeren zullen samenkomen * en de koningen om den Heer te dienen. - Hij heeft vóór de tijd mijn kracht gebroken, * mijn dagen verkort. Neem mij niet weg op de helft mijner dagen, * Gij wiens jaren duren door alle geslachten. In den beginne hebt Gij, Heer, de aarde gegrondvest, * en de hemelen zijn het werk uwer handen. Zij zullen vergaan, maar Gij blijft; * als een kleed zullen zij alle verslijten. Als een mantel verwisselt Gij | |
[pagina 350]
| |
hen en worden zij vervangen; * maar Gij blijft Dezelfde, en uw jaren nemen geen einde. De zonen uwer dienaren zullen wonen in veiligheid, * en hun zaad zal blijven voor eeuwig. Eer aan den Vader. | |
Psalm 129 De profundis clamavi ad teUit de diepten roep ik tot U, Heer; * Heer, hoor mijn klagen. Laat uw oor luisteren * naar mijn roepen en smeken. Als Gij onze zonden indachtig blijft, Heer; * Heer, wie zal stand houden? Maar bij U is vergeving, * en wegens uw wet mag ik op U, Heer, vertrouwen. Daarom vertrouwt mijn ziel op uw woord, * vertrouwt mijn ziel op den Heer. Van de morgenwake tot de nacht * ziet Israël uit naar den Heer. Want bij den Heer is ontferming, * en overvloedig is zijn verlossing. Hij zelf zal Israël bevrijden * van al zijn zonden. Eer aan den Vader. | |
Psalm 142 Domine, exaudi orationem meamHeer, verhoor mijn gebed; luister naar mijn smeken volgens uw trouw; * verhoor mij volgens uw gerechtigheid; En treed niet in gericht met uw dienaar, * want niemand die leeft, is rechtvaardig voor uw ogen. Want de vijand vervolgt mijn ziel, * vertreedt mijn leven ter aarde, Doet mij wonen in de duisternis, gelijk aan hen die sinds lang zijn gestorven; * daarom versmacht mijn geest in mij, is mijn hart ontsteld in mijn binnenste. Ik ben indachtig de dagen van ouds, overweeg al uwe werken, * denk na over hetgeen uw handen hebben volbracht. Ik strek mijn handen naar U uit; * mijn ziel smacht naar U als een dorstig land. - Verhoor mij haastig, Heer; * mijn geest bezwijkt; Wend uw gelaat niet van mij af; * dan zou ik zijn als zij die neerdalen in de grafkuil. Doe mij in de morgen uw ontferming horen, * want op U heb ik gehoopt. Maak mij de weg bekend die ik moet volgen, * want tot U verhef ik mijn ziel. Ontruk mij aan mijn vijanden, Heer, tot U vlucht ik; * leer mij uw wil te doen, want Gij zijt mijn God. Uw goede Geest geleide mij langs een effen pad; * om wille van uw Naam, o Heer, behoud mij in het leven, naar uw gerechtigheid. Leid mijn ziel uit de benauwing * en verdelg mijn vijanden naar uw goedertierenheid, En richt te gronde allen die mij kwellen, * want ik ben uw dienaar. Eer aan den Vader.
Ant. Wees niet indachtig, Heer, wat wij of onze ouders hebben misdaan; en neem geen wraak over onze zonden. |
|