| |
| |
| |
IV. Gebeden
Uit de geschriften van heiligen en vromen
Voor de communie
Verzuchtingen van den heiligen Augustinus
O EEUWIGE waarheid en ware liefde en dierbare eeuwigheid! Gij zijt mijn God; tot U verzucht ik bij dag en bij nacht. En toen ik U het eerst leerde kennen, hebt Gij mij omhoog geheven opdat ik zou zien dat werkelijk bestond wat ik zag, maar dat ik nog niet in staat was het te zien. En toen uwe stralen krachtig op mij aandrongen, deinsde mijn zwakke blik voor U terug, en ik sidderde van liefde en ontsteltenis. En ik bevond dat ik nog zeer ver van U verwijderd was, U geheel en al ongelijk; en het was mij als hoorde ik uw stem uit den hoge; ‘Ik ben de spijze der sterken; word groter en gij zult Mij eten. En gij zult niet Mij in u veranderen, zoals het voedsel van uw lichaam, maar gij zult veranderd worden in Mij’.
| |
Oefening van geloof van den heiligen Thomas van Aquino
Heer Jesus Christus, de onmetelijke weldaden van uw goddelijke goedheid aan ons bewezen, hebben ons tot een niet te schatten waardigheid verheven. Want daar is, of daar was nooit een volk, dat zijn goden zo dicht bij zich had, als Gij, o God, ons nabij zijt. Want Gij, eniggeboren Zoon des Vaders, Gij hebt om ons aan uw Godheid deelachtig te maken, onze menselijke natuur aangenomen, om mens geworden ons mensen als tot goden te maken. En wat Gij van ons hebt aangenomen, hebt Gij geheel aan ons gegeven tot onze zaligheid. Uw Lichaam hebt Gij tot onze verzoening als een offerande op het altaar des kruises aan God opgedragen; uw Bloed hebt Gij vergoten tot losprijs en tot zuivering onzer zielen, opdat wij vrijgekocht zouden worden van de ellendige slavernij des duivels en gereinigd van alle zonden. En om voortdurend in ons de gedachte aan die grote weldaad levendig te houden, hebt Gij uw Lichaam tot spijs en uw Bloed tot drank gegeven, opdat wij hen onder de gedaanten van brood en wijn zouden nuttigen.
| |
Gebed om vergeving van den heiligen Ephrem
Ik, ellendige en ongelukkige, die zonder enige bekoring zondig en U, Heer, bedroef ofschoon ik uw grote en onuitsprekelijke ontferming heb ondervonden, bid wenend uw grote barmhartigheid af, zeggende: red mij, Heer, en geef uw dienaar wat zijn hart verlangt en wat hij uit de schat
| |
| |
van uw barmhartigheid afsmeekt. Moge, Heer, uw genade voortdurend als een bron opspringen in het hart en de mond van uw dienaar; moge mijn binnenste een reine en onbesmette tempel zijn van uw goddelijke genade, om den Koning des hemels te ontvangen, en laat het niet een schuilplaats zijn voor verkeerde gedachten en een rovershol voor slechte begeerten. Maar laat de vinger van uw genade steeds mijn tong bewegen als de snaren van een citer, tot uw glorie, goedertierenste Heer, opdat ik U zonder ophouden door mijn liefde en mijn verlangen, met mijn hart en mijn mond verheerlijke en zegene mijn leven lang. Heer, eniggeboren Zoon van God, verhoor en aanvaard als een geschenk de gebeden van uw dienstknecht. Ik ben een zondaar, door uwe genade gered. Glorie zij aan Hem die den zondaar redt door zijn ontferming; aan Hem zij eer in de eeuwen der eeuwen. Amen.
| |
Gebed van den heiligen Bonaventura
Heer, wie zijt Gij en wie ben ik, dat ik het waag U te dwingen om binnen te gaan in de vervuilde afvalplaats van mijn lichaam en ziel? Waarom hebt Gij mij geschapen dat ik U zulk een afschuwelijk onrecht zou aandoen? Duizend jaren van tranen en berouw zouden niet voldoende zijn om dit verheven Sacrament ook maar eenmaal waardig te ontvangen; hoeveel onwaardiger ben ik dan, ellendige, die dagelijks zondig, die volhard in mijn boosheid en onvoorbereid tot U kom. Maar oneindig veel groter dan mijn ellende is uw ontferming; daarom durf ik U te ontvangen, vertrouwend op uw goedheid.
| |
Gebed van den heiligen Paschalis Baylon
Heer, mijn God, Schepper van hemel en aarde, almachtige Koning, die mij in het begin met uw machtige arm hebt gevormd naar uw beeld en gelijkenis, wie ben ik dat Gij mijner nog indachtig zijt? Of liever: wat is de mens, o Vader van barmhartigheid, dat Gij uw ogen op hem slaat en hem met U verenigt in banden van liefde? Nauwelijks was hij geschapen, of Gij hebt hem tot meester aangesteld en hem in het paradijs een overvloedige tafel bereid. Nu hij is vrijgekocht, roept Gij hem tot een nog verhevener gastmaal, waar Gij Uzelf tot spijze geeft.
Is er een grotere vrijgevigheid, een rijkere gave denkbaar dan deze? Gij, de oneindige God, Schepper en Verlosser, laat U omsluiten in mijn binnenste. Wat zal ik U, goede Jesus, mijn heil, daarvoor wedergeven? Wilt Gij mijn arme ziel? Neem haar. Wilt Gij mijn kwijnend hart? Ik geef het U. Helaas, hoe dikwijls heb ik U bedroefd; hoe dikwijls heb ik, als een andere Absalom, U met geweld uit mijn hart verdreven. Was mij, bron van
| |
| |
levend water. Genees mij, heil der zieken. Bekleed mij met geloof en heilige hoop, opdat ik een tempel worde die U minder onwaardig zij.
Ondanks zijn vurig geloof, waagde de honderdman het niet U in zijn huis te ontvangen. Joannes de Doper, de grootste der heiligen, schrok er van terug U te dopen. En ik, zondaar, ik kom tot U, den Schepper en Koning der engelen. Vader, eeuwige God, geef mij geloof en moed; Zoon, Wijsheid des Vaders, stort in mij voorzichtigheid uit en licht; Heilige Geest, liefde van den Vader en den Zoon, ontvlam mijn hart en zuiver mijn ziel, opdat ik met geloof en liefde tot het verheven Sacrament moge naderen.
| |
Oefening van nederigheid door pater Griffet
Het geloof is mij een voldoende leermeester om mij alle gevoelens te doen kennen, welke mij waardig kunnen maken U, mijn Zaligmaker, te ontvangen. Maar wat zeg ik, Heer; is het mogelijk dat ik ooit zulk een eer waardig zou worden? Heb ik dan vergeten wie Gij zijt en wie ik ben? Dit geloof verlicht mij op dit ogenblik. Het vernedert mij en doet mij levendig gevoelen welk een afstand er bestaat tussen een God en een ellendig schepsel. Ja, wie ben ik, o God van glorie en majesteit, dat Gij U gewaardigt tot mij af te dalen?
Geeft Gij U dan werkelijk aan mij, o Heer? Gij, die zo groot zijt, zo machtig en bewonderenswaardig, aan mij, het werk uwer handen. Gij, mijn Schepper, aan mij, uw schepsel. Gij, mijn Verlosser en Zaligmaker, aan mij die onophoudelijk de vruchten uwer Verlossing nodig heb. Gij, die mijn Rechter zult zijn, aan mij die voor uw rechterstoel zal staan. Gij, onsterfelijk, aan mij die van het ogenblik mijner geboorte ten dode ben opgeschreven. Gij, naar uwe wezenheid de waarheid en de wijsheid en de heiligheid zelve, aan mij die slechts zulk een vals licht en zulke zwakke en onvolmaakte deugden bezit. Gij die eeuwig bestaat uit Uzelven, aan mij wiens dagen zijn geteld door uw macht en uw wil. Mijn God, druk in mijn hart een zo levendige overtuiging van uw souvereine grootheid en mijn uiterste ellende, dat ik nimmer zal vergeten welk een onwaardeerbare en onbegrijpelijke weldaad Gij den mensen bewijst, als Gij hun zegt: ‘Neemt en eet, dit is mijn Lichaam’.
| |
Verzuchting van de heilige Gertrudis de Grote
O God van liefde, mijn Zaligmaker, zoetheid zijt Gij, en minne voor geheel de eeuwigheid. Gij zijt de dorst van mijn ganse hart, van gans mijn ziel de enige verzadiging. En toch, hoe meer ik van U proef, hoe meer ik naar U honger; hoe meer ik van U drink, hoe meer ik naar U dorst. Kom, o Jesus; kom, o Heer.
| |
| |
| |
Na de communie
Dankgebed van den zaligen Henricus Suso
O Sacrament van liefde; kelk van onzegbare zoetheid. Welk een rijke gave, Heer, dat ik uwe liefde zelf mag ontvangen en door de genade in haar word omgevormd. Ik begeer niet langer U ongesluierd te aanschouwen, omdat het geloof, dat zinnen en begrip te boven gaat, mij voldoende is; omdat ik U bezit met de zekerheid dat niets mij ontbreekt, en dat ik niets zou kunnen verlangen wat groter is. Ik zou wensen dat ik op waardige wijze kon loven en verheerlijken de grootheid van uwe wijsheid en de schatten van uw kennis. O diepte, oneindigheid van liefde, allerverhevenste gedachte, zeer zuiver voedsel, onzegbaar Sacrament! Heer, als Gij reeds in uw gaven en in de uitstorting van uw genade en uw liefde zo groot, zo wonderbaar en onbegrijpelijk zijt, wat zijt Gij dan wel in uwe wezenheid zelf? O mijn ziel, met welk een zorg moet uwe woning zijn toebereid om zulk een verheven Koning te ontvangen; hoe moet uw hart zijn gesierd voor zulk een zoeten Gast; hoe brandend moet uw liefde zijn jegens een zo reinen en bekoorlijken Bruidegom. Geef Hem daarom uw eerbewijzen met alle gevoelens van nederigheid en liefdevol ontzag waartoe gij in staat zijt.
| |
Smeekgebed van Jacobus Horstius
Ik bezit U nu, mijn Heer, die het heelal bezit. Trek mijn hart af van alle andere dingen, o mijn God, opdat het alleen gehecht blijve aan U. Al het overige is niet anders dan ijdelheid en kwelling des geestes; Gij alleen zijt mijn rust, omdat Gij alleen mijn rijkdom zijt.
Laat mijn ziel de zoetheid van uw tegenwoordigheid gevoelen, laat haar proeven hoe zoet Gij zijt, o Heer, opdat zij moge opgaan in uw liefde en geen vreugde zoekt buiten U; want Gij alleen zijt de blijdschap van mijn hart en mijn erfdeel in eeuwigheid.
Gij zijt de geneesheer mijner ziel. Met uwe wonden hebt Gij, o heelmeester die van de hemel zijt nedergedaald, onze ziekten genezen. Genees ook mijne ziel, want zij heeft tegen U gezondigd.
Een verloren schaap ben ik, o goede Herder, en toch houdt Gij niet op mij uw heilig Vlees ten voedsel te geven. Neem mij op uw schouders en geleid mij; dan zal mij niets ontbreken. Wat zoudt Gij mij kunnen weigeren, nu Gij mij Uzelven hebt geschonken en mij gevoerd hebt in deze grazige weiden?
Waarachtig Licht, dat iederen mens verlicht die in de wereld komt, verlicht mijn ogen, opdat ik nimmer valle in de slaap des doods.
O altijd brandend en nimmer dovend vuur, lauw ben ik en
| |
| |
koud. Stort uw gloed in mijn hart en mijn binnenste, opdat zij ontvlammen voor U. Want Gij zijt een vuur op aarde komen brengen, en wilt niet anders dan dat het ontstoken wordt.
Opperste Koning van hemel en aarde, die rijk zijt in barmhartigheid, ik ben arm en ellendig; Gij weet beter dan ik hoe groot mijn armoede is. Gij alleen kunt mij rijk maken. Help mij, en verschaf mij uit de schat van uw oneindige rijkdommen wat nodig is om mijn behoeften te lenigen.
Mijn Heer en God, ik ben uw dienaar; geef mij inzicht en leid mijn handelingen ten goede, opdat ik uw wil altijd moge kennen en volbrengen. Gij zijt het Lam Gods, het Lam zonder vlek, het Lam dat wegneemt de zonden der wereld. Neem van mij weg wat U mishaagt en mij schadelijk is, en geef mij wat U aangenaam is en dienstig voor mijn zaligheid.
| |
Gebed om Gods genade van Bourdaloue
Neen, Heer, ik zal U niet laten gaan voordat Gij mij uw zegen hebt geschonken. Geen tijdelijke gunsten vraag ik U: aanzien, eer, voorspoed en rijkdom; dit alles zou mogelijk leiden tot mijn ondergang. Ik vraag U slechts de genade van mijn zaligheid: een nederige ziel en een christelijk hart. Haat jegens de zonde vraag ik van U, eeuwige afschuw van goddeloosheid en wereldse zin, vrees voor uw oordeel, en bovenal uw heilige liefde. Ik vraag U de kracht en de onverzettelijkheid van geest welke mij noodzakelijk is om vrij te blijven van de besmetting der wereld, om mij niet te laten meeslepen door laffe gewoonte, om te weerstaan aan bekoring en ergernis en slechte voorbeelden, om mij ongevoelig te doen zijn voor het menselijk opzicht, om mij te sterken tegen het gif der vleierij, om niet de slaaf te worden der eerzucht, om niet ten offer te vallen aan baatzucht, om de strikken te vermijden welke de demon van het vlees overal rondom mij heeft gespannen, om te midden van de gevaren waaraan ik door mijn levensstaat ben blootgesteld, de vrijheid en zuiverheid van mijn godsdienst te bewaren; in het kort, om mij in staat te stellen te zijn wat ik ben en waartoe uw voorzienigheid mij deed geboren worden, en een waar christen te zijn.
Dit mijn God, is de genade welke ik nodig heb. Te allen tijde mag ik er U om vragen. Maar wanneer kan ik er U met meer geloof om vragen en met meer vertrouwen dat ik haar zal verkrijgen, dan op dit ogenblik, nu ik U, den Gever van al dit goed, bezit in mijn binnenste?
| |
Gebed om vermeerdering van liefde van den heiligen Joannes Baptista Vianney
Omdat Gij van eeuwigheid het plan hadt, mijn Jesus,
| |
| |
Uzelf in het Sacrament uwer liefde aan ons te schenken, hebt Gij ons een verlangen ingeschapen, zó groot dat Gij alleen het bevredigen kunt. Al ga ik van het ene werelddeel naar het andere, van het ene koninkrijk naar het andere, van rijkdom tot rijkdom, van genoegen tot genoegen, ik zal mijn geluk niet vinden. De gehele aarde kan een onsterfelijke ziel niet meer bevrediging schenken dan een korrel graan een hongerige zou kunnen verzadigen.
Mijn God, hoe heerlijk is het een hart te hebben, hoe klein het dan ook zij, en er zich van te bedienen om U lief te hebben. De mens is geschapen tot liefde, daarom is hij zozeer geneigd tot beminnen. Van de andere kant is hij zo groot, dat niets op aarde hem kan voldoen; slechts als hij zich tot God wendt, is hij tevreden.
Hoe meer men een mens leert kennen, des te minder bemint men hem. Bij U, o God, is het juist omgekeerd. Hoe meer men U kent, des te meer bemint men U. Want deze kennis ontsteekt in de ziel zulk een grote liefde, dat zij niets anders kan beminnen of verlangen dan U. Hoe heerlijk is het U te beminnen, mijn Jesus. Gelijk de leerlingen op de Thabor niets zagen dan U alleen, laat zo ook mijn ziel op de Thabor mijns harten niets zien dan U, mijn Zaligmaker. Laat ons zijn als twee vrienden, die elkaar nooit teveel zijn.
| |
Gebed tot de Moeder Gods van den heiligen Bernardus
Moeder van barmhartigheid, mogen wij door u, vraag ik, toegang hebben tot uw Zoon; laat Hij door u ons aannemen, daar Hij ons immers door u is geschonken. Uw onschuld moge voor de schuld van onze verdorvenheid bij Hem ten beste spreken. Uw nederigheid, welke God zo aangenaam is, verkrijge ons vergiffenis voor onze ijdelheid en hoogmoed. Uw rijke liefde bedekke de menigte onzer zonden, en uw heerlijke vruchtbaarheid verwerve ons vruchtbaarheid van verdiensten. Onze Meesteres, onze Middelares, onze Voorspreekster, beveel ons aan uw Zoon, verzoen ons met uw Zoon, leid ons tot uw Zoon.
Geef ons, o Gezegende, door de genade welke gij hebt verdiend, door de ontferming welke gij hebt gebaard, dat Hij die Zich door uwe bemiddeling gewaardigd heeft deelgenoot te worden van onze zwakke en ellendige natuur, ons mede door uw voorspraak deelgenoten maakt van zijn goedheid en heerlijkheid; Jesus Christus uw Zoon, onze Heer, die boven alles gezegend is in eeuwigheid. Amen.
|
|