Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendPsalm 138 I. Domine, probasti meEen diepzinnige overweging over Gods almacht en alwetendheid, welke de troost zijn van zijn dienaren. Heer, Gij doorgrondt mij en kent mij; * Gij weet het, als ik ga zitten of opsta. Gij verstaat mijn gedachten van verre; * als ik ga of mij te rusten leg, Gij weet het. En al mijn wegen kent Gij vooruit, * en geen woord is er op mijn tong Of zie, Heer, Gij kent het, zowel in de toekomst als in het verleden; * Gij hebt mij gemaakt en houdt uw hand over mij uitgestrekt. Hoe verheven is mij uwe kennis, * te machtig, ik kan haar niet vatten. - Waarheen zou ik uw geest ontlopen, * en waarheen vluchten voor uw aangezicht? Als ik opstijg naar de hemel, Gij zijt er; * daal ik neer in het dodenrijk, Gij zijt er. Al sla ik vroeg in de morgen mijn wieken uit * en ga wonen aan de grenzen der zee, Ook daar zou uwe hand mij leiden * en uw rechterhand mij steunen. Al zou ik zeggen: ‘Moge duisternis mij bedekken’, * de nacht zou mij omgeven als een licht. Want voor U is het duister niet donker, en de nacht is licht als de dag; * de duisternis is als het licht. Want Gij hebt mijn nieren geschapen, * mij geheven uit de schoot mijner moeder. Eer aan den Vader.
Ant. Heer, Gij doorgrondt mij en kent mij.
2 Ant. Wonderbaar zijn uwe werken. | |
Psalm 138. II. Confitebor tibiIk prijs U omdat Gij groot zijt boven mate; * wonderbaar zijn uwe werken, en mijn ziel erkent het ten zeerste. Niet verholen was U mijn gebeente, toen Gij het maakte | |
[pagina 215]
| |
in het verborgen, * noch mijn wezen, toen het werd gevormd als in de schoot der aarde. Uw ogen zagen reeds mijn vormeloos begin, en in uw boek stonden reeds alle beschreven * de dagen voor mij bestemd, nog voordat er één van bestond. Hoe hoog, o God, staan uw vrienden mij in ere, * hoe machtig is hun heerschappij. Wilde ik hen tellen, zij zijn talrijker dan het zand; * nog in de morgen zou ik tellend voor u staan. - Mocht Gij, o God, de bozen verdelgen; * en mogen van mij wijken de mannen des bloeds, Die arglistig over U spreken, * uw Naam gebruiken in ijdelheid. Zou ik dan uw haters, Heer, niet haten, * en uw vijanden niet verafschuwen? Haten zal ik hen met felle haat, * mijn eigen vijanden zullen zij zijn. Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, * toets mij en ken mijn gedachten; En zie, of ik soms ga op de weg der boosheid; * leid mij dan terug op de eeuwige weg. Eer aan den Vader.
Ant. Wonderbaar zijn uwe werken, Heer, en mijn ziel erkent het ten zeerste.
3 Ant. Verlaat mij niet. | |
Psalm 139. Eripe me, DomineVolgens de onvolkomenheid van de oude wet riepen de Joden Gods straffen af over de vijanden van hun volk. De goederen van het nieuwe heil zijn geestelijk, en geen vijanden kunnen ons deze ontnemen; maar wij bidden God dat Hij ons moge blijven steunen in onze strijd tegen de geestelijke bekoorders, die ons van dit heil zoeken weg te lokken. Verlos mij, Heer, van den bozen mens, * red mij van den man die onrecht doet. Zij zinnen op boosheid in hun hart, * de ganse dag verwekken zij strijd. Zij hebben hun tong gescherpt als van een slang, * addergif is onder hun lippen. Bewaar mij, Heer, voor de hand van den zondaar, * en red mij van hen die onrecht doen. Zij nemen zich voor, mij de voet te lichten; * de trotsen leggen mij in het geheim hun strik, Zij spannen mij hun netten uit ten val, * zij plaatsen langs mijn weg een struikelblok. - Ik zeide tot den Heer: Gij zijt mijn God; * verhoor, Heer, de stem van mijn smeken. Heer, Heer, Gij zijt mijn krachtige hulp, * Gij beschut mijn hoofd op de dag van de strijd. Geef mij niet prijs, o Heer, tegen mijn wil aan den zondaar; * zij spannen tegen mij samen; verlaat mij niet, opdat zij zich niet beroemen. Moge op het hoofd van hen die mij benauwen * de boosheid van hun eigen lippen nederkomen. Gloeiende kolen mogen op hen nederdalen; werp hen in het vuur * en doe hen in hun ellende ten onder gaan. De kwaadspreker moge geen | |
[pagina 216]
| |
voorspreker hebben op aarde; * het onheil treffe den boze ten ondergang. Ik weet dat de Heer den ongelukkige recht zal verschaffen * en de armen zal wreken. Waarlijk, de vromen zullen uw Naam prijzen * en de gerechtigen zullen wonen voor uw aangezicht. Eer aan den Vader.
Ant. Verlaat mij niet, o Heer, mijn krachtige hulp.
4 Ant. Heer. | |
Psalm 140 Domine, clamavi ad teDe eerste verzen van deze psalm zijn een avondbede bij uitstek. Wij bidden God, dat wij niet in bekoring mogen komen en dat Hij ons verlosse van het kwaad. Heer, ik roep tot U, verhoor mij; * luister naar mijn stem wanneer ik U aanroep. Mijn gebed stijge op als wierook voor uw aangezicht, * het heffen van mijn handen als een avondoffer. Plaats, Heer, een wacht voor mijn mond * en een poort ter bescherming van mijn lippen. Doe mijn hart niet neigen tot boosheid, * om verontschuldiging te zoeken voor mijn zonden Met de mensen die ongerechtigheid bedrijven; * neen, ik zal niet delen in hun genoegens. De vrome moge mij uit liefde kastijden om mij te beteren; * maar de balsem van den zondaar zal mijn hoofd nimmer zalven. Want mijn gebed is gericht tegen hun boze daden. * Dat hun leiders tegen de rotswand worden verpletterd, Dan zullen zij beseffen wat mijn bede vermag. * Zoals de geploegde grond ligt opgeworpen op de akker, Zo ligt ons gebeente verspreid aan de rand van het graf; * maar tot U Heer, Heer, richt ik mijn ogen, op U vertrouw ik, laat mij niet ten onder gaan. Behoed mij voor de strik die zij mij spanden * en voor het struikelblok van hen die boosheid doen. Laat de zondaars vallen in hun eigen kuil; * maar dat ik alleen ontkome. Eer aan den Vader.
Ant. Heer, ik roep tot U, verhoor mij.
5 Ant. Leid mij uit de kerker. | |
Psalm 141 Voce mea ad Dominum clamaviLuide roep ik tot den Heer, * luide bid ik tot den Heer; Ik stort mijn bede voor zijn aangezicht * en maak Hem mijn kwelling bekend. Als mijn geest in mij versmacht, * dan nog kent Gij mijn paden. Op de weg waarlangs ik treed, * heeft men mij heimelijk een strik gelegd. Ik schouw naar rechts en zie uit, * maar niemand die acht op mij slaat. Nergens kan ik ontvlieden, * en niemand is er die zich om mijn leven bekommert. Ik roep tot U, o Heer, * en zeg: ‘Gij zijt mijn hoop, mijn erfdeel in het land der levenden. | |
[pagina 217]
| |
Sla acht op mijn smeken, * want ik ben diep ellendig. Bevrijd mij van die mij vervolgen, * want zij zijn sterker dan ik. Leid mij uit de kerker, opdat ik dank zegge aan uw Naam; * de rechtvaardigen zullen mij blijde omringen wanneer Gij mij weldoet’. Eer aan den Vader.
Ant. Leid mij uit de kerker, Heer, opdat ik dank zegge aan uw Naam.
Kapittel (2 Cor. 1, 3-4). Gezegend zij God, die de Vader is van onzen Heer Jesus Christus, de Vader van barmhartigheid en de God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze kommer. - Gode zij dank. | |
Lofzang van den heiligen Gregorius den Grote
|
|