Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendPsalm 132. Ecce quam bonumZie, hoe goed is het en liefelijk, * als broeders eendrachtig tezamen zijn. Het is als de balsem op het hoofd * die afdruipt op de baard, de baard van Aäron, Die afdruipt tot op de zoom van zijn kleed; * het is als de dauw van de Hermon, die nederdaalt op de berg Sion. Want daar gebiedt de Heer zijn zegen * en leven tot in eeuwigheid. Eer aan den Vader.
Ant. Zie, hoe goed is het en liefelijk, als broeders eendrachtig tezamen zijn.
2 Ant. Looft den Heer. | |
Psalm 135 I. Confitemini DominoEen litanie van lof en dank om God te prijzen als den Schepper en als den Bevrijder van Israël (den Verlosser der gevallen mensheid). Looft den Heer, want Hij is goed; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Looft den God der goden; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Looft den Heer der heren; * want eeuwig blijft zijn ontferming. - Hem die grote wonderen doet, Hij alleen; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Die de hemelen schiep met wijsheid; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Die de aarde grondvestte op de wateren; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Die de grote lichten schiep; * want eeuwig blijft zijn ontferming. De zon om te heersen over de dag; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Maan en sterren om te heersen over de nacht; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Eer aan den Vader.
Ant. Looft den Heer, want eeuwig blijft zijn ontferming.
3 Ant. Looft den Heer. | |
Psalm 135. II. Qui percussitDie Egypte sloeg in zijn eerstgeborenen; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Die Israël geleidde uit hun midden; * want eeuwig blijft zijn ontferming. | |
[pagina 212]
| |
Met sterke hand en opgeheven arm; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Die de Rode Zee in tweeën deelde; * want eeuwig blijft zijn ontferming. En Israël voerde midden door haar heen; * want eeuwig blijft zijn ontferming. En Pharao en zijn macht stortte in de Rode Zee; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Die zijn volk heeft gevoerd door de woestijn; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Die machtige vorsten heeft verslagen; * want eeuwig blijft zijn ontferming. En sterke koningen heeft gedood; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Sehon, den vorst der Amorieten; * want eeuwig blijft zijn ontferming. En Og, den vorst van Basan; * want eeuwig blijft zijn ontferming. En hun land heeft gegeven ten erfdeel; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Ten erfdeel aan Israël, zijn dienaar; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Want bij onze verdrukking was Hij onzer indachtig; * want eeuwig blijft zijn ontferming. En Hij heeft ons bevrijd van onze vijanden; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Hij geeft spijs aan alle vlees; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Looft den God des hemels; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Looft den Heer der heren; * want eeuwig blijft zijn ontferming. Eer aan den Vader.
Ant. Looft den Heer, want bij onze verdrukking was Hij onzer indachtig.
4 Ant. Mijn tong kleve aan mijn gehemelte. | |
Psalm 136. Super fluminaEvenals de Joden in hun ballingschap verlangden naar Jerusalem, zo ziet de Kerk vol heimwee uit naar het eeuwige Sion. - In het tweede deel van de psalm wordt, volgens de hardheid der oudtestamentische wet, Gods wraak over de verdrukkers afgeroepen. Aan de stromen van Babylon, daar zaten wij en weenden, * als wij dachten aan Sion. Aan de wilgen van dat land * hingen wij onze harpen. Want daar vroegen ons zij die ons gevangen hadden weggevoerd * onze liederen te zingen; En die ons mishandelden, zeiden: * ‘Zingt ons een vreugdezang van de liederen van Sion’. Hoe zouden wij een lied des Heren zingen * op vreemde grond? Als ik u zou vergeten, o Jerusalem, * dan worde tot vergetelheid mijn rechterhand. Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, * indien ik u niet meer gedenk, Indien ik u niet beminde, Jerusalem, * als het toppunt mijner vreugde. - Reken, Heer, den zonen van Edom * de dag van Jerusalem toe, Toen zij spraken: ‘Verdelgt, | |
[pagina 213]
| |
verdelgt het * tot op zijn grondslagen’. Gij, dochter van Babylon, ellendige; * gezegend die u zal vergelden wat gij ons hebt misdaan. Gezegend die uw kinderen zal grijpen * en tegen de rots te pletter slaan. Eer aan den Vader.
Ant. Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, indien ik u niet meer gedenk, o Jerusalem.
Ant. Ik zal uw Naam prijzen. | |
Psalm 137 Confitebor tibi, DomineWij danken God voor zijn weldaden en bidden Hem ons ook in het vervolg te beschermen. U zal ik loven, Heer, uit geheel mijn hart, * want Gij hebt geluisterd naar de woorden van mijn mond. Voor het aanschijn der engelen zal ik U bezingen, * U aanbidden in uw heilige tempel en prijzen uw Naam, Om wille van uw ontferming en uw trouw, * want boven alles hebt Gij uw heilige Naam verheerlijkt. Op welke dag ik U ook aanroep, verhoor mij * en vermeerder de kracht mijner ziel. Dat U prijzen, Heer, alle vorsten der aarde, * want zij hebben alle woorden van uw mond verstaan, En dat zij bezingen de wegen des Heren, * want groot is de heerlijkheid des Heren; Want verheven is de Heer; toch ziet Hij neer op het kleine, * maar het trotse kent Hij van verre. Wanneer ik wandel te midden van kwelling, behoudt Gij mij in het leven; * Gij strekt uw hand uit tegen de toorn mijner vijanden, en uw rechterhand is mijn heil. De Heer zal mij vergelding schenken; * Heer, uw ontferming is in eeuwigheid, versmaad niet het werk uwer handen. Eer aan den Vader.
Ant. Ik zal uw Naam prijzen, Heer, om wille van uw ontferming en uw trouw.
Kapittel (2 Cor. 1, 3-4). Gezegend zij God, die de Vader is van onzen Heer Jesus Christus, de Vader van barmhartigheid en de God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze kommer. - Gode zij dank. | |
Lofzang van den heiligen Gregorius den Grote
| |
[pagina 214]
| |
dat zij nooit kennen zondeval
noch speuren ooit de walg des doods;
Dat niemand wordt door schuld bezwaard,
of zich verheft in ijdle waan,
geen geest, door traagheid overmand
of hovaardij, ten onder gaat.
Geef dit, algoede Vader, en
Gij Eengeboorne Hem gelijk,
die met den Geest, den Paracleet,
regeert door alle eeuwigheid.
Amen.
℣. Mijn gebed stijge op, o Heer, ℟. Als wierook voor uw aangezicht.
Hierna de lofzang Magnificat en al wat volgt, bladz. 198 vlg. |
|