Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekend
[pagina 132]
| |
1 Ant. Verheft den Heer onzen God. | |
Psalm 98. Dominus regnavit.De Heer regeert; dat de volken sidderen; * Hij zetelt op de cherubim; dat de aarde beve. De Heer is groot in Sion, * en verheven boven alle volken. Zij mogen prijzen uw heerlijke Naam, want geducht is hij en heilig; * met kracht heerst Hij die de gerechtigheid liefheeft. Gij hebt vastgesteld wat strekt tot gerechtigheid, * recht en rechtvaardigheid hebt Gij doen kennen in Jacob. Verheft den Heer onzen God, en valt neder voor de rustplaats zijner voeten; * want Hij is heilig. Moses en Aäron behoren tot zijn priesters, * en Samuel onder hen, die aanroepen zijn Naam. Zij riepen tot den Heer en Hij heeft hen verhoord, * in de wolkkolom heeft Hij tot hen gesproken. Zij onderhielden zijn geboden * en de wet welke Hij hun had gegeven. Heer onze God, Gij hebt hen verhoord; Gij, o God, waart hun genadig, * hoewel Gij al hun boze daden hebt bestraft. Verheft den Heer onzen God, en aanbidt Hem op zijn heilige berg; * want heilig is de Heer onze God. Eer aan den Vader.
Ant. Verheft den Heer onzen God, en aanbidt Hem op zijn heilige berg.
2 Ant. Ontruk mij aan mijn vijanden. | |
Psalm 142. Domine, exaudi orationem meam.In het besef, dat wij om onze zonden worden gekastijd, bidden wij God om zijn ontferming. Heer, verhoor mijn gebed; luister naar mijn smeken volgens uwe trouw; * verhoor mij volgens uw gerechtigheid; En treed niet in gericht met uw dienaar, * want niemand die leeft, is rechtvaardig voor uw ogen. Want de vijand vervolgt mijn ziel, * vertreedt mijn leven ter aarde, Doet mij wonen in de duisternis, gelijk aan hen die sinds lang zijn gestorven; * daarom versmacht mijn geest in mij, is mijn hart ontsteld in mijn binnenste. Ik ben indachtig de dagen van ouds, overweeg al uwe werken, * denk na over hetgeen uw handen hebben volbracht. Ik strek mijn handen naar U uit; * mijn ziel smacht naar U als een dorstig land. - Verhoor mij haastig, Heer; * mijn geest bezwijkt; Wend uw gelaat niet van mij af; * dan zou ik zijn als zij die neerdalen in de grafkuil. Doe mij in de morgen uw ontferming horen, * want op U heb ik gehoopt. Maak mij de weg bekend die ik moet volgen, * want tot U verhef ik mijn ziel. Ontruk mij aan mijn vijanden, Heer, tot U vlucht ik; * leer mij uw wil te doen, want Gij zijt mijn God. Uw goede Geest geleide mij langs een effen pad; * om wille van uw Naam, o Heer, | |
[pagina 133]
| |
behoud mij in het leven, naar uw gerechtigheid. Leid mijn ziel uit de benauwing, * en verdelg mijn vijanden naar uw goedertierenheid. En richt te gronde allen die mij kwellen, * want ik ben uw dienaar. Eer aan den Vader.
Ant. Ontruk mij aan mijn vijanden. Heer, tot U vlucht ik.
3 Ant. Gij hebt, o Heer, uw land gezegend. | |
Psalm 84. Benedixisti, Domine, terram tuam.De Joden zongen deze psalm na de ballingschap. In de mond der Kerk is hij een gebed, dat de vruchten der verlossing in ons tot wasdom mogen komen. Tevens is hij een jubelzang voor de weldaden waarmede de Heer tot ons komt, zowel nu in zijn genade als eens bij zijn wederkomst. Gij hebt, o Heer, uw land gezegend, * de gevangenschap van Jacob afgewend; Vergeven de boosheid van uw volk,* bedekt al zijne zonden; Gestild hebt Gij al uw gramschap, * U afgewend van de toorn uwer verbolgenheid. - Herstel ons, God ons heil, * en wend uw gramschap van ons af. Zult Gij dan voor eeuwig tegen ons toornen, * of uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? Gij zult U tot ons wenden, God, en ons doen leven; * en uw volk zal zich in U verblijden. Toon ons, Heer, uw barmhartigheid, * en geef ons uw heil. - Horen wil ik wat de Heer God in mij spreekt, * want Hij spreekt van vrede tot zijn volk. En tot zijn heiligen* en tot hen wier hart zich tot Hem wendt. Waarlijk, zijn heil is nabij aan hen die Hem vrezen, * zodat de heerlijkheid woont in ons land. Ontferming en trouw ontmoeten elkaar, * gerechtigheid en vrede groeten elkaar met een kus; Trouw ontspruit aan de aarde, * en gerechtigheid ziet neer uit de hemel. Ja, de Heer schenkt zijn goedertierenheid, * en ons land brengt zijn vrucht voort. Gerechtigheid zal voor Hem uitgaan * en zijn schreden richten op de weg. Eer aan den Vader.
Ant. Gij hebt, o Heer, uw land gezegend, de boosheid van uw volk vergeven.
4 Ant. In den Heer. | |
Lofzang van Isaias 45, 15-26De heidenen zijn even machteloos als hun afgoden, maar Israël is door God verlost en wordt door Hem geheiligd. Waarlijk, Gij zijt een verborgen God, * God van Israël, Verlosser. Verward en vol schaamte zijn allen, * beschaamd gaan zij heen, de makers der beelden. Maar Israël is door den Heer verlost met eeuwige verlossing; * gij zult niet te schande worden noch beschaamd zijn in eeuwigheid. | |
[pagina 134]
| |
Want dit zegt de Heer, die de hemelen heeft geschapen, * de God die de aarde vormde en wrocht, Hij, haar maker; Niet om ledig te blijven heeft Hij haar geschapen, maar om bewoond te worden haar gemaakt: * ‘Ik ben de Heer, en er is geen ander; Ik spreek niet in het verborgene, * in een duistere hoek der aarde; Niet zonder reden sprak ik tot het geslacht van Jacob: Zoekt Mij. * Ik ben de Heer, Ik spreek het recht en verkondig de waarheid. Komt tezamen en treedt nader, * gij die behouden zijt van onder de volken. Dwazen zijn zij, die hun houten beelden dragen, * en bidden tot een god bij wien geen redding is. Verkondigt het en komt en pleegt raadslag tezamen: * wie heeft dit van oudsher doen horen en lang te voren voorspeld? Ben Ik het niet, de Heer? Geen andere God is er buiten Mij; * geen God buiten Mij, die rechtvaardig is en verlossing brengt. Keert u tot Mij en gij zult redding vinden, alle grenzen der aarde, * want Ik ben God en er is geen ander. Bij Mijzelf heb Ik gezworen: uit mijn mond komt voort het woord der waarheid, * en het wordt nimmer herroepen. Ja, voor Mij zal elke knie zich buigen, * en alle tong zal zweren bij mijn Naam. Waarlijk, bij den Heer - zal men zeggen - is mijn gerechtigheid en mijn kracht.’ - * Tot Hem mogen komen vol schaamte allen die Hem ooit hebben weerstaan. In den Heer zal worden geheiligd en verheerlijkt * geheel het geslacht van Israël. Eer aan den Vader.
Ant. In den Heer zal worden geheiligd en verheerlijkt geheel het geslacht van Israël.
5 Ant. Loof. | |
Psalm 147. Lauda Jerusalem, Dominum.De almachtige Schepper en Bewaarder van het heelal is de Heer van het geestelijke Israël der Kerk, dat Hij beveiligt door zijn zegen en spijzigt met het wondere voedsel van zijn dis. Aan de Kerk is het gegeven, de woorden en verlangens des Heren te kennen. Aan geen ander volk heeft Hij de geheimen van zijn liefde geopenbaard. Loof, Jerusalem, den Heer; * loof uw God, o Sion. Want sterk maakte Hij de grendel uwer poorten, * en zegende uw kinderen in uw midden. Hij schonk vrede aan uw gebied, * en verzadigde u met bloem van tarwe. Hij zendt zijn bevel naar de aarde; haastig snelt zijn woord. Hij geeft zijn sneeuw als wol, * de nevel strooit Hij uit als as. Hij werpt zijn ijs als brokken; * wie kan zijn koude verdragen? Hij geeft zijn bevel en doet hen smelten; * doet waaien zijn wind, en de wateren stromen. Hij maakt zijn woord bekend aan Jacob, * zijn bevelen en zijn recht aan Israël. | |
[pagina 135]
| |
Aldus heeft Hij geen enkel volk gedaan, * en hun zijn wetten niet doen kennen. Eer aan den Vader.
Ant. Loof, Jerusalem, den Heer.
Kapittel (Rom. 13, 12-13). De nacht loopt ten einde, en de dag breekt aan. Laten wij daarom afleggen de werken der duisternis, en ons bekleden met de wapenen des licht. Laat ons wandelen in eerbaarheid, als op lichte dag, - Gode zij dank.
LOFZANG. Aeterna caeli gloria. Die eeuwig 's hemels glorie zijt,
der stervelingen zaal'ge hoop,
des Allerhoogsten Een'ge Zoon
en Vrucht van reine maagdenschoot:
Reik ons bij 't opstaan uwe hand,
dat wakker ook de geest oprijst
en brandend voor de lof van God
de dank brengt die hij schuldig is.
De morgenster straalt aan de kim
en kondigt ons het zonnelicht,
al 't nacht'lijk duister valt nu weg;
omstrale ons uw heilig licht
En blijvend steeds in onze geest
verdrijve het der zonden nacht,
beware 't zo gezuiverd hart
voor alle avondschemering.
't Geloof, als eerste reeds ontkiemd,
schiet'in de ziel zijn wortels diep,
daarbij verblijde zich de hoop,
de liefde zij dan 't grootst der drie.
Aan God den Vader zij de eer
en aan zijn eengeboren Zoon,
en aan den Geest, den Paracleet,
nu en in alle eeuwigheid.
Amen.
℣. In de morgen worden wij vervuld met uw ontferming. ℟. Wij jubelen daarom en verheugen ons.
Hierna de lofzang Benedictus en al wat volgt, bladz. 115 vlg. |
|