Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendPsalm 97. Cantate Domino canticum novum.Deze psalm spreekt op profetische wijze van onze redding in Christus, waardoor God zijn belofte aan Israël heeft ingelost. Geheel de aarde juicht voor den Heer om zulk een heerlijkheid, indachtig hoe Hij zal wederkomen om recht te spreken. Zingt den Heer een nieuw lied, * want Hij heeft wonderen gewrocht. Redding bracht Hem zijn rechterhand * en zijn heilige arm. De Heer heeft zijn heil doen kennen; * voor het aanschijn der volken openbaarde Hij zijn gerechtigheid. Hij was zijn ontferming indachtig, * en zijn trouw aan het huis van Israël. Alle grenzen der aarde hebben aanschouwd * het heil van onzen God. - Juicht voor God, geheel de aarde; * zingt en jubelt en verheft uw zang. Laat de citer klinken voor den Heer, de citer en de zang van psalmen, * trompetten en bazuingeschal. Juicht voor het aanschijn van den Koning, den Heer; * dat beve de zee en wat zij bevat, de aarde en wie haar bewonen; Dat de stromen in de handen klappen, tezamen de bergen juichen voor het aanschijn des Heren, * want Hij komt om de aarde te richten. Hij zal de wereld richten met rechtvaardigheid, * en de volken naar billijkheid. Eer aan den Vader.
Ant. Juicht voor het aanschijn van den Koning, den Heer.
2 Ant. Heer. | |
Psalm 89. Domine, refugium factus es.De mens is ellendig en slechts kort is zijn leven; maar hij mag bidden tot den eeuwigen God en zich verblijden over zijn hulp. Heer, Gij waart ons een toevlucht * van geslacht tot geslacht. Voordat de bergen ontstonden, of aarde en wereld werden gevormd, * zijt Gij, o God, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid. Laat de mens nog niet tot stof vergaan, * al hebt Gij gezegd: Keert terug, zonen der mensen. Want duizend jaren zijn voor uw ogen * als de dag van | |
[pagina 129]
| |
gisteren die is voorbijgegaan, En als een nachtwake; * Gij telt voor niets wat hunne jaren zijn. Zij zijn als gras, dat opschiet in de morgen, dat bloeit en opschiet in de morgen; * maar 's avonds valt het neer, kwijnt en verdort. - Want wij komen om door uw gramschap, * en door uw toorn worden wij ontsteld. Gij hebt onze zonden voor uw aanschijn geplaatst, * onze verborgen schuld voor het licht uwer ogen. Want al onze dagen vergaan; * en wij bezwijken onder uw gramschap. Onze jaren volbrengen wij als een zucht; * het getal onzer jaren tezamen, het zijn zeventig jaren, Zijn wij in krachten, tachtig jaren; * en wat daar boven gaat, is kwelling en smart. Want dan komt de zwakte, * en kwellen ons de lasten der grijsheid. Wie kent de kracht van uw toorn, * en, naar de maat uwer vrees, uwe gramschap? De kracht van uw rechterhand maak ons bekend, * en onderricht onze harten in wijsheid. Wend U tot ons Heer, hoelang nog? * en laat U verbidden door uw dienaren. Vervul ons in de morgen met uw ontferming; * dan zullen wij jubelen en ons verheugen al onze dagen, Ons verblijden naar de maat van de dagen der verdrukking, * van de jaren dat wij rampspoed zagen. Zie neder op uw kinderen en uwe werken, * en leid hunne zonen. En de luister van den Heer onzen God zij over ons, en geleid voor ons het werk onzer handen, * ja, geleid het werk onzer handen. Eer aan den Vader.
Ant. Heer, Gij waart ons een toevlucht van geslacht tot geslacht.
3 Ant. Heer. | |
Psalm 35. Dixit injustus.De boosheid der zondaren en de goedheid van God. De boze zint op zonde diep in zijn hart, * geen vreze Gods staat hem voor ogen. Want hij bedriegt zich in zijn eigen ogen, * dat zijn boosheid niet zou worden gevonden en gehaat. De woorden van zijn mond zijn boosheid en bedrog; * hij weigert zich verstandig en goed te gedragen. Hij zint op boosheid op zijn legerstede; * hij verkeert op het slechte pad; het kwade haat hij niet. - Heer, tot de hemel reikt uw ontferming, * en uw trouw tot de wolken. Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; * uw oordelen zijn als de peilloze diepte des waters. Mens en dier behoudt Gij, Heer; * hoe heerlijk is, o God, uw ontferming. De kinderen der mensen *zoeken een toevlucht onder de dekking uwer vleugelen; Zij worden verzadigd door de overvloed van uw huis, * en Gij drenkt hen met de stroom van uw geneugten. | |
[pagina 130]
| |
Want bij U is de bron des levens, * en in uw licht aanschouwen wij het licht. Reik uw ontferming aan hen die U kennen, * en uw gerechtigheid aan hen die oprecht zijn van hart. Laat de voet van den trotsaard mij niet vertreden, * noch de hand van den zondaar mij doen wankelen. Ziet, daar zijn de werkers der boosheid gevallen; * zij zijn neergeworpen en kunnen niet opstaan. Eer aan den Vader.
Ant. Heer, tot in de hemel reikt uw ontferming.
4 Ant. Mijn volk. | |
Lofzang van Jeremias 31, 10-14De profeet voorzegt de terugkeer van Israël uit de ballingschap. Zo heeft God zijn volk door de Verlossing in Christus teruggevoerd uit de ballingschap der zonde tot de vreugden van zijn genade, welke ons reeds een voorsmaak geven van de hemelse heerlijkheid. Hoort, volken, het woord des Heren, * verkondigt het op de verre eilanden, En zegt: Hij die Israël verstrooide, zal het vergaderen * en hoeden, gelijk een herder zijn kudde. Want de Heer zal Jacob verlossen, * en hem uit de hand van den overwinnaar bevrijden. En zij zullen komen met jubelzangen op de berg Sion, * en toestromen naar de goederen des Heren, Naar koren en wijn en olie, * en jongen van schapen en runderen. Hun ziel zal zijn als een bevloeide tuin, * en zij zullen geen honger meer lijden. Dan zal het meisje zich in reidans verheugen, * jongelingen en grijsaards met haar tezamen. Hun droefheid zal Ik verkeren in vreugde, * hen troosten en verblijden, omdat hun kommer voorbij is. En de ziel der priesters zal Ik met vetheid verzadigen; * en mijn volk zal met mijn goedheid worden overladen. Eer aan den Vader.
Ant. Mijn volk, zegt de Heer, zal met mijn goedheid worden overladen.
5 Ant. Een blijde lofzang. | |
Psalm 146. Laudate Dominum quoniam bonus est psalmus.Zoals de Heer na de ballingschap Jerusalem heeft herbouwd en de verstrooiden van Israël heeft bijeengebracht, zo heeft Hij het geestelijke Israël verzameld in de Kerk. Wij verheerlijken zijn goedheid en stellen ons vertrouwen slechts in zijn ontferming, niet in de kracht van ruiterij en voetvolk, gelijk de heidenen doen. Looft den Heer, want het is goed Hem te prijzen; * onzen God past een blijde en schone lofzang. Het is de Heer die Jerusalem bouwt, * de verstrooiden van Israël vergadert, Die geneest de gebrokenen van hart, * en hun wonden verbindt, Die de menigte der sterren telt, * en alle noemt Hij bij hun naam. Groot is onze Heer en geweldig zijn macht, * en zijn wijsheid kent geen grenzen. De Heer verheft de ootmoe- | |
[pagina 131]
| |
digen, * maar drukt de bozen neer in het stof. - Zingt den Heer een lofzang toe; * prijst onzen God op de citer, Hem die de hemel hult in wolken * en regen schenkt aan de aarde, Die op de bergen gras doet ontspruiten * en kruid ten dienste der mensen, Die aan het vee zijn voedsel schenkt * en aan de jongen der raven die er om roepen. Niet in de kracht van het paard vindt Hij behagen, * noch zijn welgevallen in de benen van een man; Maar in wie Hem vrezen vindt de Heer zijn behagen, * en in hen die vertrouwen op zijn ontferming. Eer aan den Vader.
Ant. Een blijde lofzang past onzen God.
Kapittel (Rom. 13, 12-13). De nacht loopt ten einde, en de dag breekt aan. Laten wij daarom afleggen de werken der duisternis, en ons bekleden met de wapenen des lichts. Laat ons wandelen in eerbaarheid, als op lichte dag. - Gode zij dank. | |
Lofzang van Prudentius.
|
|