Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendPsalm 95. Cantate Domino canticum novum.Zingt voor den Heer, want Hij alleen is God; Hij alleen is de Rechter der gehele aarde. Zingt voor den Heer een nieuw lied; * zingt voor den Heer, geheel de aarde. Zingt voor den Heer en looft zijn Naam; * verkondigt van dag tot dag zijn heil. Verkondigt zijn heerlijkheid onder de heidenen, * zijn wonderwerken aan alle volken. Want groot is de Heer en zeer te prijzen, * vreeswekkend boven alle goden. Want alle goden der heidenen zijn ijdele beelden; * de Heer echter maakte de hemel. Heerlijkheid en luister gaan uit voor zijn aanschijn; * sterkte en pracht zijn in zijn heiligdom. - Brengt den Heer, geslachten der volken, brengt den Heer heerlijkheid en sterkte, * brengt den Heer de eer van zijn Naam. Neemt offergaven en treedt binnen in zijn voorhoven; * aanbidt den Heer in zijn heilige tempel. Sidder voor zijn aangezicht, geheel de aarde; * zegt aan de heidenen, dat de Heer regeert. Want Hij bevestigde de wereld dat zij niet zou wankelen, * spreekt recht over de volken naar billijkheid. - De hemelen zullen juichen, de aarde zal zich verheugen, de zee zal bruisen en haar volheid; * jubelen zullen de velden en al wat zij bevatten. Dan zullen zich verblijden alle bomen van het woud voor den Heer, omdat Hij komt, * omdat Hij komt om de aarde te richten. Hij zal de wereld richten naar | |
[pagina 122]
| |
billijkheid, * en de volken naar zijn trouw. Eer aan den Vader.
Ant. Zingt voor den Heer en looft zijn Naam.
2 Ant. Heil van mijn aanschijn. | |
Psalm 42. Judica me, Deus.In de ballingschap der aarde verlangen wij op te gaan naar het huis van God in de hemel, dat door het aardse heiligdom wordt voorafgebeeld. Schaf mij recht, o God, en beslecht mijn zaak tegen een onheilig volk; * verlos mij van den bozen en bedrieglijken mens. Want Gij, o God, zijt mijn sterkte; * waarom hebt Gij mij verstoten, en waarom wandel ik in droefheid, terwijl de vijand mij verdrukt? Zend uw licht uit en uw waarheid; * zij zullen mij geleiden en voeren op uw heilige berg en in uw tenten. En ik zal ingaan tot het altaar Gods, * tot God die mijn jeugd verblijdt. Ik zal U loven op de citer, God, mijn God; * waarom zijt gij bedroefd mijn ziel, en waarom ontstelt gij mij? Hoop op God, want nog zal ik Hem loven, * het heil van mijn aanschijn en mijn God. Eer aan den Vader.
Ant. Heil van mijn aanschijn en mijn God.
3 Ant. Doe lichten, Heer. | |
Psalm 66. Deus misereatur nostri.Een smeekbede, opdat God ons licht zij en alle heidenen Hem met ons zouden dienen. Het ‘gewas’ waarmede God ons heeft verrijkt, wordt dikwijls van de menswording des Heren verstaan. God zij ons genadig en zegene ons; * Hij doe zijn aanschijn over ons lichten en zegene ons. Opdat wij op aarde uw weg mogen kennen, * te midden van alle volken uw heil. Mogen, o God, de volken U prijzen, * mogen alle volken U prijzen. - De heidenen zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken richt naar billijkheid * en heerst over de naties der aarde. Mogen, o God, de volken U prijzen, mogen alle volken U prijzen. * De aarde heeft haar gewas gegeven; God, onze God, heeft ons gezegend, gezegend heeft ons God; * mochten alle grenzen der aarde Hem vrezen. Eer aan den Vader.
Ant. Doe lichten, Heer, uw aanschijn over ons.
4 Ant. Verheerlijkt den Koning der eeuwen. | |
Lofzang van Tobias 13, 1-10Evenals Tobias verkeren wij in ballingschap. Maar wij weten dat God ons tuchtigt, opdat wij tot Hem zouden komen en Hem verheerlijken. Groot zijt Gij, Heer, in eeuwigheid, * en tot in alle eeuwen is uw heerschappij. Want Gij kastijdt en geneest, voert naar de onderwereld en leidt er van terug; * en geen is er die uw hand kan ontvluchten. Looft den Heer, kinderen van Israël, * en prijst Hem ten aanschouwen der volken. | |
[pagina 123]
| |
Want daarom heeft Hij u verspreid onder de volken, die Hem niet kennen, * dat Gij zijn wonderdaden zoudt verkondigen, En hen doen weten, * dat er geen almachtige God is buiten Hem. Hij heeft ons getuchtigd om wille onzer zonden, * en Hij zal ons redden om wille van zijn ontferming. Ziet daarom wat Hij aan ons heeft gedaan, en prijst Hem met vrees en beven; * verheerlijkt den Koning der eeuwen door uw werken. Ik echter zal Hem loven in het land mijner ballingschap, * omdat Hij zijn heerlijkheid openbaarde aan een zondig volk. Bekeert u dus, zondaars, en doet gerechtigheid voor God, * en vertrouwt dat Hij met u zal handelen naar zijn ontferming. Ik echter, in het diepst mijner ziel, * zal in Hem mij verheugen. Zegent den Heer, al zijn uitverkorenen, * viert vreugdedagen en prijst Hem. Eer aan den Vader.
Ant. Verheerlijkt den Koning der eeuwen door uw werken.
5 Ant. Looft de Naam des Heren. | |
Psalm 134 Laudate nomen Domini.Toen God in zijn almacht de Joden uit het slavenhuis van Egypte bevrijdde, was dit slechts een voorafbeelding van de verlossing van het geestelijke Israël der Kerk, dat de Heer Zich heeft verkozen Looft de Naam des Heren; * looft, gij dienaren, den Heer, Die staat in het huis des Heren, * in de voorhoven van het huis van onzen God. Looft den Heer, want de Heer is goed; * zingt voor zijn Naam, want deze is vol zoetheid. Want de Heer heeft zich Jacob verkozen, * Israël tot zijn eigendom. Want ik weet dat de Heer groot is, * en onze God boven alle goden. Al wat Hij wilde, heeft de Heer gewrocht in de hemel en op aarde, * in de zee en alle waterdiepten. Hij brengt wolken aan van het einde der aarde, * vormt bliksems tot regen; Winden doet Hij uitgaan uit zijn schatkamers. - * Hij sloeg de eerstgeborenen van Egypte, zowel mens als dier, En zond tekenen en wonderen in uw midden, Egypte, * tot Pharao en al zijn dienstknechten. Hij versloeg vele volken, * en machtige koningen bracht Hij ter dood: Sehon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, * en al de rijken van Canaän; En gaf hun land ten erfdeel, * ten erfdeel aan Israël, zijn volk. Heer, uw Naam blijft in eeuwigheid; * uw gedachtenis, Heer, van geslacht tot geslacht. Want de Heer doet recht aan zijn volk, * en laat Zich door zijn dienaren verbidden. - De afgoden der heidenen zijn | |
[pagina 124]
| |
zilver en goud, * het werk van mensenhanden. Zij hebben een mond en spreken niet; * zij hebben ogen en kunnen niet zien. Zij hebben oren en horen niet; * er is geen adem in hun mond. Zo mogen worden die hen maakten, * en allen die op hen vertrouwen. - Huis van Israël, prijs den Heer; * huis van Aäron, prijs den Heer. Huis van Levi, prijs den Heer; * gij die den Heer vreest, prijst den Heer. Geprezen zij de Heer uit Sion, * die zijn woning heeft in Jerusalem. Eer aan den Vader.
Ant. Looft de Naam des Heren, gij die staat in het huis van den Heer.
Kapittel (Rom. 13, 12-13). De nacht loopt ten einde, en de dag breekt aan. Laten wij daarom afleggen de werken der duisternis, en ons bekleden met de wapenen des lichts. Laat ons wandelen in eerbaarheid, als op lichte dag. - Gode zij dank. | |
Lofzang van Prudentius. Ales diei.De vederbode van de dag
meldt ons het naken van het licht;
zo roept Hij die de zielen wekt,
Christus, ons nu ten leven op.
‘Staat op,’ roept Hij, ‘van 't bed dat goed
voor zieken, slapers, luiaards is;
waakt liever kuis, oprecht van zin
en matig, want Ik ben nabij.’
Tot Jesus dringe onze stem,
in tranen, bidden, matigheid:
het krachtig, ijverig gebed
houdt sluimer ver van 't zuiver hart.
Gij, Christus, drijf van ons de slaap,
Gij, breek de banden van de nacht,
Gij, slaak de boei der oude schuld
en stort in ons het nieuwe licht.
Aan God den Vader zij de eer en aan zijn eengeboren Zoon, en aan den Geest, den Paracleet, nu en in alle eeuwigheid. Amen.
℣. In de morgen worden wij vervuld met uw ontferming. ℟. Wij jubelen daarom en verheugen ons.
Hierna de lofzang Benedictus en al wat volgt, bladz. 115 vlg. |
|