Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermdOceaniëDe Stille OceaanIn het scheppingsverhaal waarmee het boek Genesis opent, leest men: ‘En de geest Gods zweefde over de wateren’. Zo is het gebleven. De mens kreeg de aarde als woonplaats toegewezen. De zee verleende hem gastrecht, duldde de schepen waarop zeevaarders uitzeilden om andere kusten te bereiken. Maar de watervlakten, die drievijfde van onze planeet bedekken, vormen in hun uitgestrektheid en diepten elementaire ruimten, die in hun omvang slechts door weinigen worden afgetast. Blauwe kleuren op wereldkaart of globe duiden een eigen werkelijkheid aan voorbij de vijf werelddelen, waarvan er twee, drie zouden kunnen verzinken in het ene bekken, dat men de Grote of Stille Oceaan noemt. Hardnekkig blijven wij de zee benaderen met maatstaven aan het land ontleend, proberend zeeën in te delen naar territoriale beginselen, doch altijd weer ervarend dat oceanen zich aan iedere indeling onttrekken. De geest Gods, die over de wateren zweeft, duldt immers geen inbreuk op zijn soevereiniteit. Kon kennismaking met de grote ruimte, ter zee of in de lucht, ons eens opvoeden tot een afstand nemen van het aardse gewoel! Hoeveel zou er niet gewonnen zijn wanneer wij de oceanen zouden kunnen betrekken in ons wereldhistorisch perspectief! Relativering van het begrip ‘grenzen’, denken in grotere eenheden, aanvaarding van de mondiale eenheid gelegen in de totaliteit der wereldomspannende zeeën, begrip voor de universele menselijke lotsverbondenheid. Dit alles zou de oceaan ons | |
[pagina 338]
| |
kunnen geven als wij haar taal verstonden en haar ruimte te doorgronden wisten. Omdat onze blik hiervoor te beperkt is, zullen wij, landbewoners, zelfs op de meest voorspoedige zeereis naar eilanden blijven uitzien. Stippen op de kaart, steunpunten voor onze bestaansdrift, sterrenbeelden in een kosmisch vlak, dat het onze niet is. Eilanden vindt men in de Stille Oceaan te kust en te keur. Van kleine koraalriffen tot grote tropische of subtropische woongebieden. Sommige eilandengroepen wisselden vele malen van nationaliteit. Menselijke landhaaien wisten ze onder elkanders tanden vandaan weg te grissen. In de laatste wereldoorlog dienden ze als springplanken voor de bekende ‘sprinkhaantactiek’. Voor zover men nog eilanden te kort kwam, konden vliegtuigmoederschepen worden ingeschakeld. Toch heeft al dit oorlogstumult de rust op zee slechts op enkele plekjes kunnen verstoren. Het mensenwerk bleef te klein om iets te veranderen of om het ritme van de natuur te onderbreken. Slechts op eilanden, te zamen een fractie van de grote ruimte, speelde zich ‘geschiedenis’ af. De oceaan zelf bleef tijdeloos, eeuwig. Over de invloed van de westerse beschaving op ‘Oceanië’ zijn wij slecht ingelicht. Geografen en biologen hebben dit studieveld vroeger ontgonnen dan etnologen en sociologen. Het is gemakkelijker om in bibliotheken verhandelingen te vergaren over de vlinders van de Nieuwe Hebriden of over de palmen van de Fidji-groep dan over de bewoners van Nieuw-Caledonië of van de Cook-eilanden. Gauguin's schilderingen van het leven op Tahiti hebben echter hun voortzetting gevonden in nauwgezette observaties op Samoa, het Paas-eiland en andere interessante oorden. Antropologen deden in de laatste tientallen jaren goed werk door onze aandacht te vestigen op samenlevingsvormen even gevarieerd als die der grote continentale culturen: de door rassenmenging en rasverdraagzaamheid gekenmerkte bevolkingseenheid van de Hawaii-groep, de vitale jachtculturen van de bergvolkjes in de binnenlanden van Nieuw-Guinea, de door geestdrijverij beheerste stammen op de Admiraliteits-eilanden. Keus genoeg om menselijk gedrag in velerlei cultuurpatronen te bestuderen. De antropoloog meent er zelfs mogelijkheden in te zien, om uit zoveel variatie enig inzicht te verkrijgen in het wezen van de mens. | |
[pagina 339]
| |
Versnelde filmWij moeten de Amerikaanse antropologe Margaret Mead de eer gunnen een van de merkwaardigste boeken van onze tijd te hebben geschreven: New lives for old, een studie over de veranderingen, die een Papoea-stam binnen een tijdsbestek van vijfentwintig jaren ondergingGa naar voetnoot1. Het relaas van de lotgevallen van een volkje, dat een sprong uit het stenen tijdperk naar westerse cultuurvormen deed - en deze plotselinge overgang als een psychische bevrijding voelde. Een versnelde film met een ‘happy ending’. Voorlopig, want de geschiedenis kent geen einde. Het gaat in dit geval om een der Papoea-stammen, die aan de moerassige zuidkust wonen van het eiland Manus, het grootste van de Admiraliteits-eilanden ten noord-oosten van Nieuw-Guinea. De Manusstam werd in 1928 bestudeerd door Margaret Mead, die daarop in verschillende publikaties rekenschap aflegde van de resultaten van haar onderzoekGa naar voetnoot2: zo'n typisch etnologisch onderzoek met alle hulpmiddelen waarover de moderne sociale en culturele antropologie beschikt. Een kwart eeuw later - in 1953 - herhaalde de kordate Amerikaanse haar onderzoek in hetzelfde gebied. Er bestond alle aanleiding toe, om zich opnieuw met de Manusstam te gaan bezighouden, omdat zich hier in een stortvloed van historisch gebeuren een ommekeer had voltrokken, die bijna als een laboratoriumproef zou kunnen gelden voor de rekbaarheid van het menselijke aanpassingsvermogen.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog leidde de strategisch belangrijke positie van de Admiraliteits-eilanden tot enorme militaire operaties in dit gebied. Ook Manus werd hierin betrokken. Nadat de Amerikanen het eiland op de Japanners hadden veroverd, begon de aanleg van vliegvelden, de bouw van opslagplaatsen en de inrichting van uitgestrekte kampen voor het garnizoen - alles met hulp van inheemse arbeidskrachten. Men kan zich voorstellen met hoeveel belangstelling de Papoea's deze bedrijvigheid volgden, temeer omdat zij als medewerkers in loondienst ruimschoots gelegenheid kregen zich tussen de buitenlandse troepen te bewegen. Dergelijk geforceerd contact tussen primitieve stammen en | |
[pagina 340]
| |
passerende legers kwam destijds in verschillende delen van de wereld voor. Men zou er twintig, dertig voorbeelden van kunnen noemen. Maar slechts bij hoge uitzondering liet zo'n ontmoeting blijvender sporen na dan wat oppervlakkige nabootsing. Geen uitzondering zo interessant als de Manusstam, die erdoor tot een geheel nieuwe levensstijl kwam. Zonder schokken verliep de overgang niet. Hij werd voorafgegaan door een religieuze agitatie, die men de ‘cargo-cultus’ noemde: een door een profeet geleide beweging, op het eiland Rambatjou begonnen, gekenmerkt door een heilsverwachting vol visioenen van ongekende rijkdommen, die de bevolking in de schoot zouden vallen. Als men eerst vernietigde wat men bezat, kon men schepen met schatten van overzee verwachten, in aantocht om de Manus even alwetend en vermogend te maken als de blanke mannen. Eerst toen deze extatische toekomstverwachting was uitgewoed, de profeet gedood en de rust enigermate hersteld, kwam men tot ander inzicht en leende de Manus het oor aan een jonge leider, Paliau. Deze Paliau was de propagandist voor een ‘Nieuwe Weg’, een totale hervorming van geloof en leven, naar westers voorbeeld. Geen imitatie, doch een volslagen sociaal-culturele revolutie, slechts door eigen kracht en inspanning bereikbaar. Wat op het eerste gezicht een utopie leek, bleek uitvoerbaar. De Manus-Papoea's veranderden niet alleen hun zeden en gewoonten en hun technische hulpmiddelen, maar gingen zelfs zover, dat antropologen van een verandering in de persoonlijkheidsstructuur durfden spreken. Waarom? Hoe was het mogelijk, dat in dit geval de verandering zich zo snel voltrok en zoveel dieper ging dan enige imitatietheorie zou kunnen verklaren? Dit waren vragen, die de Amerikaanse onderzoekster bezighielden en die er haar toe brachten voor de tweede maal naar Manus te reizen: deze keer om waar te nemen hoe daar oude levens voor nieuwe waren ingeruild.
De Manus in 1928 en in 1953. In 1928 een stam van ongeveer tweeduizend vrijwel naakte wilden, in paalwoningen tussen strandmoerassen wonend. Een hard werkend, stuurs volkje, krampachtig en stug in hun door geesten beheerste taboeëring van alle menselijke verhoudingen. In 1953 goed behuisd in nieuwe dorpen, gedeeltelijk Europees gekleed, volledig gekerstend, begrip tonend voor tijd en geld, geïnteresseerd in overleg voor dorpsbelangen, vrijer en vrolijker dan iemand hen ooit had gekend. | |
[pagina 341]
| |
Het meest opvallend in de toestand, waarin Margaret Mead hen in 1928 aantrof, was de onderworpenheid aan hun vrees voor geesten en het daarmee verband houdende systeem van taboe's, die vele mogelijkheden voor direct menselijke contact afsneden - behalve voor hun kinderen, die in vrijheid opgroeiden. Opgejaagd door angst, gevangen in allerlei voorschriften, nerveus en agressief, schenen zij onder hun bestaan te lijden. In 1953 toonde men zich ontspannen, tevreden en in ieder opzicht gelukkiger dan weleer. De Manus hadden niet alleen enkele uiterlijkheden van de westerse cultuur overgenomen. Zij waren andere mensen geworden. Daarmee was de kloof overbrugd, die de vroeger zo vrijmoedige Manusjeugd van de stuurse volwassenen scheidde. Hoe had deze verandering zich voltrokken? Waarom was ze niet bij de jeugd begonnen, die toch juist in het voormalige opvoedingssysteem in deze stam alle openheid scheen te bezitten voor een andere levenswijze? Waar blijven wij met onze theorie, dat de jeugdjaren beslissend zijn voor de karaktervorming van de mens? Hoe te verklaren, dat eertijds uit onbevangen, intelligente en vrolijke jonge Manus zulke verzuurde volwassenen groeiden? Deze vragen, reeds in 1928 door Margaret Mead gesteld, hielden haar in 1953 opnieuw bezig. | |
Verborgen drijfverenMargaret Mead's schildering van het leven van de Manus vóór de grote verandering, geeft ons een indruk van de demonische kracht van ta boe's in een door geestdrijverij beheerste samenleving. In ieder gezin hield men rekening met gezinsgeesten, die slechts tevreden konden worden gehouden door allerlei kunstgrepen, gedragsregels en handelingen. Er werd onder hoge druk gewerkt. Verwerving van bezit verplichtte tot het vergaren van meer bezit. Honderden voorschriften regelden de tussenmenselijke betrekkingen en vergiftigden door hun dwingende ingreep zelfs de intimiteit van het huwelijk. Ieder leed eronder, maar niemand waagde een ontsnappingspoging. Slechts de kinderen leefden in de beschutting van de hun toegestane natuurlijke spontaneïteit. Een scherp-gemarkeerde grenslijn scheidde de vrijheid van de jeugd van het dwangsysteem waaraan volwassenen onderworpen bleven. De vraag hoe het mogelijk was, dat de opgroeiende generatie zich later aan het normenstelsel der volwassenen overgaf, | |
[pagina 342]
| |
meende Margaret Mead oorspronkelijk uit imitatie en groepsdwang te kunnen verklaren. Bij het overschrijden van de drempel der volwassenheid boog men zich voor de geesten en richtte men zich naar de onaantrekkelijke levensstijl van de volwassenen, alles prijsgevend wat de kinderjaren tot een paradijs had gemaakt. Eerst na haar tweede onderzoek vroeg de Amerikaanse geleerde zich af of zij in vorige publikaties toch niet de invloed van de kinderjaren had onderschat. Hadden de jeugdige volwassenen werkelijk de stuurse, agressieve levenshouding van de ouderen leren aanvaarden? Er kon ook iets anders in het spel zijn, namelijk agressiviteit ontstaan door de druk van onvoldoende innerlijke aanvaarding: het kwaad humeur der opstandigheid, in stil verzet tegen de taboe's waaraan men zich slechts met moeite had leren onderwerpen. Agressiviteit door aanpassing of agressiviteit door niet-aanpassing? Het lijkt een wat futiel en theoretisch verschil. De herziene mening van Margaret Mead herstelt de invloed van de kinderjaren in ere. De onbewuste verzetshouding tegen de tirannie van een innerlijk verfoeid systeem, dat er uiterlijk een nog onaangenamer aspect door kreeg, verklaart dat de Manus in het diepst van hun hart een verlangen koesterden om met het verleden te breken. De rebellie der volwassenen ging hier aan de verandering vooraf, niet een heropvoeding van de jeugd die in deze situatie trouwens niet aan bod kwam. De schok, die de continuïteit verstoorde, was het intensief contact met de Amerikaanse troepen. Alweer, het ging niet om imitatie. Voor de Manus, die zo te lijden had onder de scherpe kanten van de tussen-menselijke verhoudingen in eigen stam, was het een openbaring de omgangsvormen der blanken te observeren. Vriendelijkheid en gemoedelijkheid of tenminste een correcte beleefdheid, waarin zelfs de negersoldaten deelden. Dit alles vonden de Papoea's van het eiland Manus belangwekkender dan het uiterlijk machtsvertoon van imponerende hulpmiddelen. Er was dus blijkbaar, zelfs binnen de perken der kampdiscipline, een vrijheid mogelijk waarvan de Manus niet hadden durven dromen. De wens het verleden van zich af te schudden, leidde in 1945 eerst tot de rumoerige ‘cargo-cultus’. De jonge Paliau wees er echter op, dat vrijheid niemand toevalt. Er moet voor worden gestreden in een bereidheid tot een morele wedergeboorte. Men accepteerde zijn zienswijze. Zo gebeurde het, dat men ernst begon te maken met het reeds eerder door zendelingen gebrachte christendom. Er werden dorpen gebouwd - naar het grondplan | |
[pagina 343]
| |
van Amerikaanse legerkampen -, nieuwe handelsbetrekkingen aangeknoopt. Men begon zich naar westers voorbeeld te kleden en het nut in te zien van de westerse tijdrekening. Snelle vorderingen gaf ook het overleg over dorpsbelangen te zien. Het fototoestel van Margaret Mead vereeuwigde jonge Papoealeiders voor en na de grote verandering. De babies, die zij in 1928 op de arm had gedragen, wisten zich in 1953 te gedragen als vrije mannen in een vrije samenleving. Met het wegvallen van de vele taboe's vervaagde ook het contrast tussen de levenswijzen van kinderen en volwassenen. De jeugd werd eerder in het arbeidsproces opgenomen en toonde meer fantasie dan vroeger toen het wereldje der volwassenen zo hermetisch gesloten bleef. De vrouwen behoefden niet meer over gebrek aan bewegingsvrijheid te klagen. In de dorpen werd gelachen en geschertst op een manier, die vroeger alle boze geesten zou hebben ontketend. Jong en oud voelden zich dankbaar en opgelucht. Verandering nadat men lang, te lang, had geleefd onder de druk van naar traditioneel besef onveranderbare omstandigheden. Een historisch welbekende situatie, meer voorkomend dan de doorbraak naar nieuwe levensvormen. |