Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Een boeddhabeeld ontluisterd. Men kan er allerlei opmerkingen over maken, bijvoorbeeld over de vindingrijkheid van de straatjeugd in veruiteen gelegen streken. Maar het is ook mogelijk er de vraag aan te verbinden of het lot van het hedendaagse Japan niet duidelijk spreekt uit deze zonderlinge vertoning van een boeddha met rode muts en rode sjaal? Om hierop antwoord te kunnen geven, zou men over intiemere kennis van het Japanse volksleven moeten beschikken dan op een afstand uit boek of tijdschrift is te putten. De meeste westerse waarnemers die over Japan schrijven, beperken zich tot politiek commentaar, economische beschouwingen of tot min of meer boeiende impressies van de gedeeltelijk herbouwde grote steden. Men zou graag meer willen weten, bijvoorbeeld hoe in het nationale spanningsveld de krachten over stad en platteland verdeeld zijn, in welk opzicht de stad leiding geeft en wat op het platteland behouden bleef. Daartoe zou men moeten beschikken over een aantal nauwkeurige observaties van het soort waarvan enige vóór 1940 in druk verschenen. Naast de studiën van Berque over een Egyptisch en van Dube over een India's dorp - een greep uit vele geslaagde beschrijvingen - verdient het boek van de Amerikaanse antropoloog John Embree, Suye Mura, A Japanese village, alle lof voor de manier waarop de waarnemer zich met toewijding in een voor hem vreemde cultuur wist te verdiepen. Embree's met vele foto's verluchte beschrijving geeft ons een indruk van het dagelijks leven in een Japans dorp in de jaren dertig: het doen en laten van enige duizenden dorpelingen, grotendeels van rijstbouw afhankelijk; hun familierelaties, het verenigingswezen, hun geloofsgemeenschap, de bedrijvigheid rondom de Shintotempel, geloof en bijgeloof in het boeddhisme. Beschikten wij maar over een dergelijke beschrijving van Suye Mura anno 1958! Nu kunnen wij op grond van verspreide gegevens slechts gissen wat er binnen twintig jaren in stad en dorp veranderde. Japan, het eerste land dat de betrekkelijke rust van de Aziatische wereld verbrak, is in beweging gebleven. Het heeft na 1868 alle stadia doorlopen van een industriële revolutie, die in enkele tientallen jaren samenvatte wat West-Europa in enige eeuwen moeizaam had weten te bereiken. Lange tijd echter bleef het Japanse platteland de conservatieve tegenpool van de geforceerde imitatie der westerse levensstijl. Dit tegenwicht kan het nu niet meer bieden. Reeds uit Embree's beschrijving uit de jaren 1935-36 blijkt | |
[pagina 296]
| |
duidelijk hoe ook agrarische gebieden in de stroom der modernisering werden opgenomen. Sindsdien is steeds meer traditie verloren gegaan, is het verlies aan gemeenschapsbindingen voortgeschreden, heeft de uitholling van het voorvaderlijk geloof voortgang gemaakt. Het platteland vervult niet meer de functie van schokbreker. Japan, dat nu negentig miljoen inwoners heeft en er eerlang honderd miljoen zal tellen, kan zijn bevolkingsaanwas niet meer harmonisch over stad en platteland verspreiden. Dit is slechts één aspect van de crisis waarvoor het zich door zijn toenemende bevolkingsdruk geplaatst weet. Men zoekt naar oplossingen: steun van het Westen of van de Verenigde Staten, navolging van de Russische planeconomie, een terugval in het vroegere imperialisme, aansluiting bij China. Mogelijkheden die stuk voor stuk bressen zullen slaan in de geestelijke fundamenten van het Japanse volksleven. Er dreigt verwarring. Verwarring gesymboliseerd in de rode muts en de rode sjaal, die enige kwajongens in hun onnozelheid voor tooi van een dorps-boeddhabeeld bestemden. | |
Drie stedenBij het beschrijven van dorpen mag men veronderstellen een greep te hebben gedaan uit verschijnselen, die tal van landelijke woonkernen kenmerken. Men brengt er veel gelijksoortigs in tot uitdrukking, veel van de regelmaat ook, die het samenspel van natuur en mens boven historische wisselvalligheid uitheft. Geheel anders bij onze benadering van de grote stad. Zeker, men kan ook daarbij ideaaltypische aspecten van deze samenlevingsvorm vastleggen, maar wij blijven er ons toch van bewust, dat bijna iedere stad - vooral de oude stad - een cultuurhistorisch unicum is. Daarmee is niet een wetenschappelijke stelling geformuleerd, doch maatschappelijke werkelijkheid die algemene belangstelling wekt. Het behoort tot de, bij uitzondering graag-gezochte, nationale zelfkennis zich rekenschap te geven van het verschil in levensstijl tussen ons bekende steden. Een onderwerp van gesprek, een thema voor literaire of journalistieke beschouwingen, van kritiek of plagerij. Zo weet men in New York en Chicago of in Washington en Baltimore elkanders eigenaardigheden te taxeren, zo kent men in Rio de Janeiro en in Sao Paulo, of in Oxford en Cambridge, in Den Haag en Rotterdam, Bazel of Zürich, over en weer elkaars | |
[pagina 297]
| |
zwakke en sterke zijden. Voldoende tenminste om er het nodige commentaar aan te verbinden. In Japan is het niet anders gesteld. De contrasten kennend tussen het oosten en het westen van het land, tussen stad en platteland of tussen de grote steden onderling, staat men er vol wantrouwen tegenover alle door buitenlanders geschreven beschouwingen over het Japanse volkskarakter. Wat het stadsleven betreft, bieden vooral de verschillen tussen Tokyo, Osaka en Kyoto onuitputtelijke stof voor gesprek of overpeinzing. Drie steden, die volgens een Japanse bronGa naar voetnoot1 vele schakeringen van de volksaard te zien geven.
Tokyo, dat nu met ruim acht miljoen inwoners in bevolkingsgrootte tussen New York en Londen in staat, is het politieke middelpunt en het bestuurscentrum van het land. Een bolwerk van de grote nationale bureaucratieën, die er ook stedelijk de sociale rangorde beheersen en er het besef van autoriteit levend houden, dat tot de historische kenmerken van Japan wordt gerekend. Het autoriteitsgeloof strekt zich echter tot ver buiten de ambtelijke sfeer uit, bijvoorbeeld tot de aanvaarding van gevestigde reputaties, onder anderen van winkels en restaurants. In Tokyo leggen bijna alle gezaghebbende groepen een anticommerciële levenshouding aan de dag. Het behoort tot de goede toon om royaal te zijn, om vlot geld uit te geven en vrienden met weldaden te overladen, waarbij vooral gedacht wordt aan het respect dat men daarmee afdwingt of aan de mogelijkheid zich relaties te verwerven.
Osaka, met bijna drie miljoen inwoners, op één na de grootste stad van Japan, is al eeuwen lang een centrum van handel en nijverheid, een knooppunt van bedrijvigheid waar het economisch rationalisme een stempel heeft gezet op bijna allen, die in dit handelsemporium werkzaam zijn. Voor de gegoede burgerij, die in Osaka zo'n machtige positie inneemt, geldt economisch succes als de beste maatstaf voor iemands eigenschappen. Men waardeert er alle burgerlijke deugden, die in West-Europa vooral in de negentiende eeuw in zo hoog aanzien stonden: ijver en zelfvertrouwen, nauwgezetheid en spaarzaamheid. Ieder verlangt waar voor zijn geld. Osaka is een stad van grote warenhuizen, van een bloeiend dagbladbedrijf | |
[pagina 298]
| |
en van zuiver commercieel beheerde radio-zendstations. Men heeft er oog voor grote ondernemingen, doch weet ook het kleine te waarderen, speciaal in de alledaagse zuinigheid. In de etalages worden versnaperingen dan ook bij het ons geprijsd, in Tokyo per kilo.
Kyoto, met één en een kwart miljoen inwoners, was vóór de Mejirevolutie van 1868 de hoofdstad van het land. In deze keizerlijke residentie, waar ook de hoofden van de Shintogodsdienst woonden, genoten wetenschap en kunst steeds een bijzondere waardering. En nog steeds beroept men zich in Kyoto op culturele tradities, die een leidraad zouden moeten zijn voor de toekomst van het gehele land. In Kyoto kan men goede manieren leren, dat wil zeggen oog krijgen voor de onvergankelijke waarde van omgangsvormen, die soms de spotlust opwekken van de bewoners van het naburige Osaka. Men heeft echter een te hoge dunk van het eigen maniërisme, waarin zoveel esthetisch gevoel meespreekt, om zich ook maar enigszins uit het veld te laten slaan door opmerkingen van meer plebejisch aangelegde stedelingen. Als men in Tokyo iemand een dwaas noemt, is het omdat hij niet plooibaar genoeg is, in Osaka omdat hij niet op eigen voordeel uit is. Maar in Kyoto is het woord van toepassing op ieder, die in goede manieren te kort schiet. Men weet er zich met zorg en goede smaak te kleden en met waardigheid te bewegen. Haast is er uit den boze. Aldus kenners van Japan's regionaal-stedelijke verschillen. Terwijl zij twijfelen aan de mogelijkheid algemene uitspraken te doen over het Japanse volkskarakter, ontzien ze zich niet, zelf ook aan de lust tot generaliseren toe te geven. Want binnen iedere grote stad valt dezelfde verscheidenheid van gewoonten en handelwijzen waar te nemen als in het nationale vlak. Bovendien, over één verschijnsel zijn alle waarnemers het eens. De veranderingen wijzen vrijwel zonder uitzondering in de richting van een egaal-westerse levensstijl, althans in de uiterlijkheden waarin Tokyo leidinggevend is geworden. Als Tokyo het op de duur mocht winnen en de acht miljoen Japanners in deze merkwaardige opeenhoping van bevolking werkelijk de vertegenwoordigers van het moderne Japan zouden worden, dan zou er veel verloren zijn gegaan: veel van het onvervangbare, dat Kyoto nog steeds heeft weten te bewaren. | |
[pagina 299]
| |
Chrysanthemum en zwaardLiefde voor bloemen en tedere gevoelens voor kinderen naast een cultus van het zwaard en tot deugd verheven wrede plicht. De Japanse levensstijl kent contrasten, die haar voor westerlingen onoverzichtelijk maakt. Het zijn niet alleen contrasterende eigenschappen, maar ook tegenstellingen tussen oude volksgebruiken en moderne gewoonten, die ons verbazen. Kan het voorts zijn, dat ook disharmonie in het geloof tot de gebrokenheid van het bestaan bij draagt? De oude Shinto-staatsgodsdienst is grotendeels een lege huls geworden, welke restanten van een populaire natuurgodsdienst omvat zonder voldoende verbindingslijnen met het oorspronkelijk zoveel diepere Japanse boeddhisme. Daarbij kwamen dan nog, in navolging van Chinese voorbeelden, elementen van het confucianisme. De Japanners zijn een emotioneel volk, dat voor zijn innerlijke bewogenheid een tegenwicht heeft gevonden in de neiging zich aan de regels van een sterk conventioneel sociaal normbesef te onderwerpen. De disciplinerende kracht is in dit geval niet het geweten in christelijke zin. Het is de schaamte. Bij iedere afwijking van de geldende sociale spelregels dreigt men ‘zijn gezicht te verliezen’. Hoe diep deze schaamte gaat, valt zelfs voor goede kenners van het volk moeilijk te gissen. Misschien is het ook geen kwestie van diepte. Veeleer een conflictsituatie tussen een uit de intense emotionaliteit voortkomende overgevoeligheid en het verlangen zich aan geldende groepsnormen te houden. De tegenpool van de schaamte is de voldoening over afgedwongen respect. Ook in dit opzicht toont de Japanner weinig persoonlijkheid. Hij steekt in de door wedijver beheerste samenleving graag anderen de loef af. In de vrijwillige disciplinering beweegt de zelftucht zich vooral in de richting van een Spartaanse levenshouding. Hierbij gaat het niet om het boven-de-wereld-uitstijgen, dat het hindoeïsme zoekt, maar een concurrerend gedrag bij het aankweken van eigenschappen, die macht en genot verschaffen in het aardse leven. Het voortdurend meespelend gevoel van schaamte kan echter nooit geheel worden uitgebannen. Vooral niet als men aan zijn afhankelijkheid van anderen wordt herinnerd door ontvangen weldaden. De morele verbindingen, daaruit ontstaan, scheppen ‘on’, dat wil zeggen verplichtingen die tot betaling met gelijke munt dwingen. Daarnaast komt dan nog de | |
[pagina 300]
| |
‘giri’, het gehele stelsel van verplichtingen voortvloeiend uit oude gezagsverhoudingen, dikwijls van feodale oorsprong doch veelal in modern gewaad voortlevend. Alles te zamen een schrale bodem voor een werkelijk principiële ethiek. Tussen de schaamte als maatschappelijke regulator, de hardheid als maatstaf voor zelftucht en de wild-uitschietende emotionaliteit bij het wegvallen van remmen, ligt de dood door zelfmoord als een niemandsland dat naar vele kanten openstaat. Niet alleen de dood door zelfmoord, doch eveneens de dood in veelvormige gewelddadigheid, de indruk wekkend van soms ontstellende wreedheid. Naast het domein waarvoor het zwaard, het tweesnijdend zwaard welteverstaan, het symbool is, strekt zich een besloten terrein uit waar de Japanner zichzelf kan zijn zonder aan ‘on’ en ‘giri’ te worden herinnerd: de omgang met kinderen en de zorg voor bloemen en planten. Hierin ontspant hij zich, rust vindend in een menselijkheid, die de Europeaan zoveel vertrouwder is dan de sfeer van het zwaard. Ook de door de chrystanthemum gesymboliseerde zachtmoedigheid evenwel, blijft exotisch en onbegrijpelijk door haar gebrek aan existentiële verbondenheid met een centraal waardebesef. Chrystanthemum zonder stengel of wortels, wiegend in het water van een ondiepe, bloedrode drijfschaal. | |
De 47 ‘ronins’Geen nationaal epos, dat het Japanse gemoed zo aanspreekt als het verhaal van de 47 ronins. In kinderkamervertelsels, in schoolleesboeken, op het toneel en in de film - overal duikt het motief op van de zelfmoord van de ‘ronins’, dienaren zonder heer, de dood zoekend in een morele conflictsituatie. Zelfmoord om de naam van een overleden meester van alle smetten te zuiveren en om boete te doen jegens het wettige hoogste gezag. Een historisch verhaal uit het jaar 1703, uit de bloeitijd van het feodalisme. De edelman Asano, die zich naar de hoofdstad zou begeven voor huldebetoon aan de Sjogoen, de hoogste autoriteit in het staatsbestel, meende goed te doen informaties te laten inwinnen naar het vereiste ceremonieel. Hij zond een van zijn trouwe dienaren, Oishi, naar het hof om de gewenste inlichtingen te verkrijgen. Oishi klopte daartoe aan bij een invloedrijke hoveling, de edelman - daimio - Kira. Toen de zendbode wat karig met zijn giften was, deed Kira opzettelijk misleidende | |
[pagina 301]
| |
mededelingen. Bij Asano's verschijning aan het hofkwam zijn gebrek aan kennis van de etiquette aan het licht. Hij beging enige fouten, zodat een gevoel van schaamte zich van hem meester maakte. Als man van eer in een moeilijk parket gekomen, zag hij geen andere uitweg dan het zwaard te trekken om zich op zijn slechte raadgever, de daimio Kira, te wreken. Kira, de aanval parerend, kwam er met een wond aan het voorhoofd van af. Al had Asano zijn eer gered, hij moest erkennen tegen de hofetiquette - men mocht geen zwaard trekken in het paleis van de Sjogoen - te hebben gezondigd. Hij ging naar huis en doorstak zich volgens de regels van het bekende ritueel. Confiscatie van Asano's bezittingen ontnam enige honderden van zijn dienaren en volgelingen alle middelen van bestaan. Zij waren daarmee van leiding beroofde zwervers, ronins, geworden. Mannen van wie mocht worden verwacht, dat zij uit protest tegen het optreden van de hoveling Kira, hun heer en meester vrijwillig in de dood zouden volgen. Onder leiding van Oishi besloten zij echter zich vooraf op Kira te wreken. Na op deze manier de naam van hun overleden heer van alle smetten te hebben gezuiverd, zouden zij zelfmoord plegen voor de hernieuwde inbreuk op de hofetiquette. In de hoofdstad Tokyo verwachtte iedereen de wraak van Oishi en zijn mannen. Kira verdubbelde zijn voorzorgsmaatregelen. Om hem en zijn lijfwacht te misleiden, besloten de ronins voor het oog van de wereld een houding van onverschilligheid aan te nemen. Zij wisten, dat zij daarmee de schijn op zich laadden als eerlozen te handelen. Oishi, die inzag, dat niet alle dienaren sterk genoeg zouden zijn om de te verwachten beproevingen te verdragen, zocht 46 mannen uit, die hij in staat achtte hem te volgen. De 47 ronins, die zich hadden voorgenomen Kira uit de weg te ruimen, begonnen zich aan allerlei uitspattingen over te geven. Terwijl zij ieders verachting trotseerden, wachtten ze geduldig tot zich een gelegenheid zou voordoen hun plan ten uitvoer te brengen. Kira's waakzaamheid was reeds verslapt. Op een sneeuwnacht in december drongen zijn belagers het paleis binnen en voltrok zich het wraakgericht. Kira werd onthoofd. De ronins plaatsten zijn schedel op het graf van Asano. Hiermee was aan de eer voldaan. Terwijl de 47 ronins grote bewondering oogstten voor hun moed en volharding, wist iedereen wat | |
[pagina 302]
| |
hun boven het hoofd hing: het misprijzend oordeel van de Sjogoen, die verstoord was over de herhaalde inbreuk op het hofceremonieel. De ronins aanvaardden de consequentie van hun daad en sloegen de hand aan zichzelf. De eer van hun meester was gered; hun dood ontsloeg hen tevens van schuld jegens de Sjogoen. Sindsdien zijn de graven van de 47 ronins bedevaartsoord gebleven voor allen, die de Japanse erecode ongerept willen houden. | |
De ‘ronins’ der moderne zakelijkheidDe gretigheid waarmee Japan sedert 1868 westerse cultuurvormen overnam, duidt op een bereidwilligheid het oude prijs te geven. Het ‘oude’ - dat was het Chinees-gericht cultuurpatroon, dat nooit goed had geharmonieerd met het Japanse feodalisme. Daarbij kwam nog, dat het geïmporteerde boeddhisme en de staatsgodsdienst van het shintoïsme - met vele elementen van een natuurreligie - ver van elkander afstonden. Voor de overbrugging van deze kloof had men een filosofie moeten hebben en een literatorenstand, zoals het klassieke China had gekend. Tussen uitersten van fijn-gestileerde levensvormen en de barbaarse krijgshaftigheid van de Japanse adel, tussen de chrysanthemum en het zwaard, lag een zone van psychische onzekerheid, die ruimte liet voor proefnemingen met vreemde, in dit geval westerse cultuurelementen. De nabootsing van de Europese techniek leek des te aanlokkelijker, omdat men er een wapen in zag ter versterking van de nationale eenheid en tot afweer van buitenlandse inmenging. Uit de combinatie van het zwaard en de stoommachine, en van de chrysanthemum met de elektromotor kon wel een civilisatie groeien, maar geen cultuur in hogere zin. Bij het ontbreken van een fundamenteel geloof en van de gerichtheid van een transcendent ideaal, nam men ook in Japan genoegen met de grote schijn-godsdienst van onze dagen: het nationalisme. De formule van het nationalisme luidt: organisatie + propaganda. Zo kwam het gehele Japanse onderwijs voortaan in dienst te staan van een verheerlijking van het vaderland. De nieuwe hiërarchie, met haar vergulde top van het onbeperkt keizerlijk gezag, verenigde een aantal van de vroegere deel-hiërarchieën in een nieuwe bureaucratische ordening. Wel vormde deze samenvoeging van het ambtelijk apparaat, van leger en vloot en van een paar machtige concerns een ietwat | |
[pagina 303]
| |
rammelend geheel, maar alles te zamen zag men er toch de resultaten van, die Japan begeerde. Een verhoogde weerbaarheid bovenal. Japan's overwinning op Rusland in 1904 maakte diepe indruk op alle gekleurde rassen. In de Japanse samenleving zelf, meende men verband te ontwaren tussen de nieuwe bureaucratieën en het traditioneel-autoritaire familiesysteem. Men bespeurde niet hoe heel geleidelijk de zinvolle autoriteit en gehoorzaamheid, die de oudjapanse levensstijl kenmerkten, overgingen in de functionele gehoorzaamheid van de ‘Befehl-ist-Befehl’-theorie - de reductie ad absurdum van de moderne bureaucratie. Het apparaat begon steeds hogere eisen aan de discipline te stellen. Geen verwijzing echter naar de volstrekte gehoorzaamheid, welke men keizer en staat schuldig bleef, kon de leegte maskeren die het systeem eigen was. Psychisch werden de onderdanen losgeslagen: ‘ronins’, die door het wegvallen van de echte relaties van trouw, compensatie trachtten te zoeken in zielloze volgzaamheid. Men heeft zich in de Tweede Wereldoorlog verwonderd over de wreedheid van vele Japanse militairen. ‘Sadisten, die van kinderen en bloemen houden’, hoorde ik iemand opmerken, die lang in krijgsgevangenschap verbleef. Wat is wreedheid anders dan een zodanig gebrek aan persoonlijkheid, dat men in de medemens slechts een object kan zien? De mens als ding, de mens als onderdeel van een raderwerk, de mens die zich heeft losgemaakt uit alle transcendente binding. Ook het Japanse volk werd aangetast door de verschrompeling van het religieus bewustzijn, die Toynbee ‘wereldziekte’ noemde. Merkwaardig hoe het negativisme van deze verwereldlijking halt hield bij de grenzen van de privé-sfeer waarin de Japanner zijn menselijkheid wèl heeft weten te redden. In het gezin, in de verhouding tot gasten, is hij een ander wezen gebleven dan in het openbare leven. Men ziet dit overal in de wereld: zuivere of vrij zuivere vormen van ‘ik-gij-relaties’ binnen de intieme groep, zonder dat deze een verlengstuk vinden in ethisch verantwoorde sociaal-politieke vormgeving. Men behelpt zich dan met de dictatuur of met dictatoriale schijn-democratie om dreigende anarchie te ontgaan. Om de bouwstenen van de individuele of kleine-groeps-ethiek in groter verband samen te voegen, zou men het cement nodig hebben van een geloofsleer en een wijsbegeerte, ruim en diep genoeg om de trits mens-wereld-God te omvatten. Iedere poging om de metafysische hiërarchie der levenswaarden te vervangen door een | |
[pagina 304]
| |
materialistische - of biologisch-deterministische - visie op de noodzaak van laag-bij-de-grondse organisatie-vormen - met het machtsbeginsel als richtsnoer - heeft tot dusver slechts heilloze verwarring opgeleverd. Het door Machiavelli aanbevolen beginsel van orde-door-macht, is immers reeds vele malen in praktijk gebracht. Doorgaans werden zulke experimenten zelfs in scène gezet met dié vormen van idealisme, welke Machiavelli in de term virtù samenvatte. In deze virtù zag de Florentijn het enig mogelijke tegenwicht tegen het egoïsme, dat in zijn leer de plaats van de erfzonde innam. Virtù, geen Genade. Het Japanse volk heeft veel virtù aan de dag gelegd, maar te weinig deemoed gekend om het bestaan van de Genade te vermoeden. De geschiedenis zou anders verlopen zijn, indien het Westen na 1868 zijn technisch zendingsideaal had kunnen verenigen met een missie van andere orde. Op het moment echter, dat Japan het christendom het meest nodig had, waren in het Oosten slechts kleine groepen pioniers in actie. De grote Japanse apostel van deze eeuw, Kagawa, streed vrijwel zonder bondgenoten tegen een verpletterende overmacht. ‘Ik ben niet bezig met een poging een vreemde Christus bij mijn landgenoten te introduceren’, schreef hij. ‘Ik poog het leven bekend te maken, dat, als geheel, zich bewust is van deze verlossende liefde.’ Woorden, die Japan niet kon verstaan. | |
Generale repetitieHet gezegde, dat een haperende generale repetitie een goede uitvoering belooft, houdt niet in dat een geslaagde repetitie een weinig effectief vervolg zou opleveren. Dit tot troost voor degenen, die konden constateren hoe het werpen van een atoombom op Hiroshima - de 6de augustus 1945, om 8.15 in de ochtend precies - Japanse tijd - als generale repetitie voor een toekomstige oorlog geheel naar wens verliep. In de geschiedenis heeft ieder voorspel weer een voorspel. De demonstratie van totale oorlogvoering, in het ene woord ‘Hiroshima’ vervat, vond haar voorgeschiedenis in de manier waarop in de jaren 1943-1945 Europese strijdmachten het op elkanders steden hadden gemunt - nadat enige jaren tevoren Rotterdam, Belgrado, Warschau en Coventry reeds grotendeels in vlammen waren opgegaan. Deze kermis in de hel had zijn historische aanloop in die eerste proefneming op het gebied van de | |
[pagina 305]
| |
totale oorlog, welke aan de stedenaam Guernica in Spanje - 1937 - is verbonden. In het apocalyptisch visioen ‘Guernica’ maakte Picasso een Spaanse belevenis tot een navrante schets van de gebrokenheid van het menselijk bestaan. De Aziatische tegenhanger van Picasso's magistrale doek is de uitbeelding van de Hiroshima-tragedie ondernomen door het kunstenaarsechtpaar Iri Maruki en Toshiko Akamatsu. Van hun werk werden in Europa slechts gedeelten van de acht meter lange rollen tentoongesteld, waarop een reeks scènes een zekere mate van eenheid brengt in een nooit geheel te omvatten trieste verwarring. Vier jaar werkten de beide schilders in een klein atelier aan 800 voorstudiën: schetsen in Oostindische inkt op rijstpapier. Op de rollen zelf hebben de figuren hun plaats gevonden in composities, die een wonderlijke vermenging te zien geven van een schokkend realisme en expressionistische overschrijdingen van de drempels der werkelijkheid. Geldgebrek deed de schilders ervan afzien goudverf te gebruiken voor het weergeven van vuur. Hun werk werd geheel in zwart en vermiljoen uitgevoerd: kleuren, die op het fijnvezelige rijstpapier de sfeer van het veel te raden geven oproepen, zo kenmerkend voor de Japanse kunst. In deze trant werden de ‘geesten’ uitgebeeld, die in het drama een centrale plaats kregen. Als de wind de dunne rijstpapieren rollen in het tochtige atelier deed ritselen, kregen de pas geschilderde geesten voor de kunstenaars een benauwende realiteit. Zij deden denken aan de geesten uit het traditionele spokenspel Sarayeshiki, het spel waarin een minnaar zijn geliefde doodt omdat zij een bord brak van een oud familieservies. Haar geest, gelijk de geest van alle onderdrukte vrouwen in het feodale Japan, uit dan de verontwaardiging en de woede, die zij tijdens haar leven nooit had durven tonen. ‘Onverwachts’, zo schreef Akamatsu, ‘zagen we het beeld van zulk een geest precies voor ons. De weigering van de doden van Hiroshima om hun lot te aanvaarden’. De doden protesteren, maar gaan niet zo ver, dat zij de levenden willen begraven. Hoe ver reikt echter het verzet van de levenden? Zien zij Hiroshima als de afsluiting van een absurde ontwikkeling in het misbruik van technische hulpmiddelen? Of geldt de term Hiroshima als een opwekking tot verdere voorbereiding van de definitieve opvoering na een geslaagde generale repetitie? | |
[pagina 306]
| |
Onder Amerikaanse voogdijGeen enkele Europese ervaring op het punt van ‘bezetting’ biedt een aanknopingspunt voor het begrijpen van Japanse reacties jegens de binnengetrokken overwinnaars. Het gehele systeem van Japanse begrippen omtrent eer en voorgeschreven gedrag, van eerbied voor de keizer, met alle dogma's van onoverwinnelijkheid daarmee verbonden, stortte in 1945 ineen. De kookhitte van het nationalisme was onder vele tegenslagen op peil gebleven. Steden waren verwoest, schepen verloren gegaan, fabrieken tot stilstand gekomen, maar de overwinning mocht niet in twijfel worden getrokken. Toen de keizer persoonlijk de capitulatie aankondigde - slechts weinig ingewijden, die dit hadden voorzien - zakte de stemming onder het nulpunt. Men geraakte in een toestand van onvoorstelbare psychische verwarring. Er bestond slechts één uitweg om niet zijn ‘gezicht te verliezen’, de aanvaarding van Amerika's absolute superioriteit. Het was geen schande van een zó sterke tegenstander te verliezen, zelfs een eer zich aan de militaire dictatuur van een zo groot krijgsheld als Mac Arthur te onderwerpen. Voor de westerling leek het bijna slaafse huldebetoon waarmee de Amerikaanse bezetters werden ontvangen, verdacht veel op veinzerij. Men leerde spoedig inzien, dat dit niet het geval was. Het Japanse volk kon de nederlaag slechts geestelijk verwerken door het aanvaarden van een nieuwe hiërarchie, waarin Mac Arthur, naast de keizer, de plaats kreeg die vroeger de Sjogoen had ingenomen. Alle specifiek Japanse deugden werden hem toegedicht. Deze erkenning van nieuw gezag hielp de Japanners over de morele ontreddering ten gevolge van de oorlog heenkomen. Velen bleven echter uit het lood geslagen. Men had in de wijdvertakte zwarte handel inbreuk moeten maken op vele regels van fatsoen. Door een tekort aan zeep was zelfs de traditionele zindelijkheid verwaarloosd. Voorts was onder de druk van de oorlogsomstandigheden de beleefdheid, het gehele stelsel van de voor Japan onmisbare gedragsregels, in het gedrang geraakt. Zou men nu de dreigende anarchie met vreemde hulp kunnen bedwingen? De Amerikanen begonnen hun taak met veelbelovende ijver. Economisch en bestuurstechnisch hebben de militaire bezetters met hun adviseurs werkelijk vol enthousiasme bergen werk verzet. Een nieuwe grondwet, vrouwenkiesrecht en nieuwe richtlijnen voor de parlementaire | |
[pagina 307]
| |
democratie, hervorming van het onderwijs, ontbinding van enkele trusts en hergroepering van het grondbezit met speciale maatregelen ten gunste van de kleine boeren. Het was soms moeilijk om te zien wat op Amerikaans initiatief berustte en wat uitgestelde plannen waren, die reeds lang in de lijn lagen van Japanse progressieve denkbeelden. Er werden ook fouten gemaakt, lichtvaardige beslissingen genomen en gevoeligheden geraakt. Geleidelijk verbleekte het aureool van de Amerikaanse superioriteit. Het ontslag van Mc Arthur, de 11de april 1951, maakte een onuitwisbare indruk. Men wist niet goed wat men van Truman's daad moest denken, maar men toonde zich in het algemeen bereid er een bewijs in te zien van de kracht van het Amerikaanse politiek bestel. Mc Arthur's vertrek symboliseerde de veranderde situatie. Na vijf, zes jaar bezetting begon het Japanse zelfvertrouwen terug te keren. Een en ander had tot conflicten aanleiding kunnen geven, indien de Amerikanen geen onafhankelijkheid in het uitzicht hadden gesteld. Zij hielden woord; in oktober 1956 eindigde officieel de staat van oorlog tussen de beide landen. | |
Herwonnen vrijheidHet korte tussenspel van de Amerikaanse bezetting maakte minder inbreuk op Japan's ontwikkeling dan men had mogen verwachten. Veranderingen, die reeds vóór 1940 zichtbaar waren, vonden hun voortzetting in een verdere wijziging van de sociale structuur. Het meest abrupt was de verzwakking van de militaire hiërarchie. Daartegenover won de nieuwe middenstand aan macht en prestige, vooral de breder wordende groep van de half-intellectuelen in de steden. De leeshonger, die het Japanse volk aan de dag legt, wordt vooral gestimuleerd door de geestelijke activiteit van de beroepsgroepen, die in de moderne ‘maatschappij van diensten’ hun bijdrage leveren tot de opinievorming. Waarschijnlijk komen uit deze laag van de bevolking ook de trouwste bioscoopbezoekers voort. De film blijft een sleutel tot het begrijpen van de geestesgesteldheid van moeilijk benaderbare volken. Geen filmproducent, die het zou wagen de smaak van het publiek, met inbegrip van dagdromen, verdrongen kritiek en geheime wensen, te kwetsen. De vraag bijvoorbeeld hoe ver het | |
[pagina 308]
| |
prestigeverlies van leger en vloot werkelijk reikt, kan moeilijk haar antwoord vinden in discussies in de Japanse pers. Onthullend is echter een film als ‘Kanikozen’ - Schepen van de hel -, waarin marine-eenheden op de meest wrede manier een muiterij aan boord van een walvisvaarder onderdrukken. Deze film eindigt met het beeld van een met bloed besmeurde Japanse marinevlag. Extra belangwekkend bovendien voor de Europeaan is in deze film de emotionaliteit van allen, die in de tragedie hun rol spelen.
De snelle veranderingen, die Japan tussen 1868 en 1940 in beweging hielden, doen denken aan krachtige binnendijkse rivierstromen. Tegenwoordig, nu vele tradities hun regulerende kracht beginnen te verliezen, stroomt het water alle kanten uit. Geen dijk hoog genoeg om het te stuiten. De emancipatie van de vrouw doet zich gelden in het gezinsleven, de familiesaamhorigheid neemt af. De verhoogde sociale mobiliteit geeft stijging en daling op de maatschappelijke ladder te zien, die vooral in de steden tot de opvallende verschijnselen behoort van de beweeglijker wordende samenleving. Het afhemend normbesef heeft bijgedragen tot sterk gestegen criminaliteit. In hoeverre het wijd-verbreid sociaal en politiek radicalisme op toegankelijkheid voor het communisme wijst, valt niet na te gaan. De vrees voor Rusland blijft een rem voor het communisme in Japan. Niet minder duidelijk echter is het anti-Amerikanisme, dat vooral in de laatste bezettingsjaren wortel schoot. Het tussen twee vuren geplaatste volk, thans afkerig van Rusland èn Amerika, toont een stijgende belangstelling en bewondering voor China, centrum van Oost-Azië's nieuwe orde. Zal China nogmaals een voorbeeld voor Japan worden, zoals in de geschiedenis meermalen het geval was? Of zal de machtige buurstaat hoofdzakelijk gewaardeerd worden als bestaansbron voor een bevolking van negentig miljoen? Momenteel kan Japan de economische hulp van de Verenigde Staten nog niet missen. Het herwon slechts zijn politieke, niet zijn economische onafhankelijkheid. Het Japanse volk, saamgeperst in minimale levensruimte zal op de duur slechts keus hebben tussen veroveringspolitiek en aansluiting bij een groot blok van gelijkgezinde naties. Wat voor zo'n land economisch wenselijk is, blijkt echter niet altijd politiek uitvoerbaar; wat politiek-economische mogelijkheden schijnt te bieden, kan op ideologische | |
[pagina 309]
| |
zwakheid stranden. Japan's modernisme, in zijn soort even spectaculair als de westerse expansie, vertoont soortgelijke tekortkomingen als de Europees-Amerikaanse cultuurkring; verwisseling van doel en middelen, overschatting der materie, gebrek aan vertrouwen in de vormgevende kracht van de geest. |
|