Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermdIndia en PakistanLevensboomNaar oeroude symboliek wortelt de Europese levensboom, met zijn ten hemel gerichte takken, hecht in de aarde. India kent hetzelfde symbool: een der ‘archetypen’, die volgens Jung hun oorsprong vinden in de grijze schemering van thans nog slechts onderbewust overgebleven collectieve voorstellingen. Maar de Indische levensboom heeft zijn wortels in de hemel; hij groeit neerwaarts, van boven naar beneden. Deze tegengestelde groeirichting van de levensboom van West en Oost mag als de uitbeelding van een contrast worden gezien: het in stevige grond gewortelde westerse leven tegenover het uit metafysische werkelijkheid voortspruitende bestaan van de Indiër. Zelfs het christendom, vanouds beheerst door de realiteit van het niet-zichtbare, heeft de Europese archetypen niet uit hun aardse bindingen kunnen bevrijden. Maar het Westen is wèl in staat geweest de Indische levensboom te infecteren met de bacterie der algemene verwereldlijking. Deze voortwoekerende secularisering deed de Indische levensboom geleidelijk kantelen in dezelfde groeirichting als de westerse. Materiële nood valt in Zuid-Azië thans samen met geestelijke onzekerheid. Men voelt dat men voor een keus komt te staan: de keus tussen aanvaarding van het lijden, behoud van de tradities, die het alledaagse leven in de honderdduizenden dorpen kleurt met de eeuwigheidswaarden van het hindoeïsme, en het meegaan in het moderniseringsproces. Vele van de jonge intellectuelen, in India even actief en zelfbewust als in | |
[pagina 278]
| |
China, hebben reeds gekozen. In nationalistische zin getuigend, zich verantwoordelijk voelend voor de materiële levensomstandigheden van de snel groeiende bevolking - op weg naar de 400 miljoen -, aanvaardt een gedeelte van de intelligentsia het westerse rationalisme - in zijn Westeuropees-Amerikaanse of in zijn Russische variant - als het betrouwbaarste kompas om op sociaal-economische structuurveranderingen aan te sturen. Juist echter in hun ijver om een nieuw India op te bouwen, zien vele in westerse wetenschap getrainde jongeren niet, dat de nagestreefde kanteling van India's levensboom vóór alles een geestelijke ingreep betekent, die in de toekomst heviger reacties zal kunnen uitlokken dan het opbouwwerk kan verdragen. | |
Dorp in IndiaOok in India wekt het dorp de indruk buiten het grote gebeuren te staan. Bij nadere observatie, vooral wanneer deze zich uitstrekt tot microsociologische studie, blijkt echter hoe bedrieglijk algemene indrukken zijn en hoe misleidend vele schema's waarvan wij ons noodgedwongen bedienen om de gevarieerde maatschappelijke werkelijkheid enigermate te ordenen. Sociografische benadering geeft niet alleen inzicht in de krachten, die een agrarische structuur in beweging houden, maar ook in het tegenspel van behoudzucht of conservatisme in een bevolking, welke uit het verleden schijnt te leven. Zoals ik voor Egypte het boek van J. Berque, Histoire sociale d'un village égyptienne vermeldde, mag uit de groeiende reeks van micro-sociologische verhandelingen over het moderne India S.C. Dube's Indian Village met ere worden genoemd. Ook zonder vakwetenschap binnen te halen in mijn zo ruim gehouden essay, kan de verwijzing naar een detailstudie aan mogelijkheden helpen herinneren om het algemene uit het bijzondere en het bijzondere uit het algemene af te leiden. Dube en zijn medewerkers beschreven het dorp Shamirpet, ongeveer 25 mijl van Hyderabad op het hoogland van Dekan gelegen. Een dorp zoals er meer liggen in het voormalige vorstendom Hyderabad, dat eerst in 1948 in het zelfstandig geworden India werd opgenomen. Enkele duizenden inwoners in een oud-feodaal milieu, eerst in de laatste jaren in aanraking met moderne bestuursmethoden gekomen. Zwarte en rode aarde tussen granietrotsen, boomgroepen van forse | |
[pagina 279]
| |
tamarinden, enige stoffige wegen, waterputten, verspreide woningen in de buurt van enkele gouvernementsgebouwen. De tussenmenselijke verhoudingen worden hier beheerst door tegenstellingen tussen een hindoemeerderheid en een moslimgroep. Voorts door het kastensysteem, dat, verbonden met veel religieus ritueel, het alledaagse leven binnen de grenzen van gerespecteerde voorschriften houdt. Geen tegenstelling zou in dit milieu echter tot moord en doodslag kunnen leiden, zoals in de grote steden veelvuldig voorkwam. De dorpsbevolking is vrijwel immuun gebleven voor de emotionaliteit, welke stedelijke massa's tot onberedeneerde wreedheid bracht. Vele eigenschappen, die men de hindoe toeschrijft, kunnen slechts in het licht worden gezien van een vooral in agrarische omgeving hechtgeworteld respect voor de natuurlijke orde der dingen, voor de wetten van het ‘karma’ en voor het geheel van verplichtingen, dat in de term ‘dharma’ besloten ligt. Verbondenheid met de grond, verknochtheid aan het vee of de steun die kastengewoonten aan bepaalde activiteiten in handel en ambacht geven, gecombineerd met de gemoedsrust die het nakomen van rituele plichten schenkt, dragen meer tot het normbesef van de hindoe bij dan zijn geloof in engere zin. Het dorp kent sociale spanningen van allerlei soort en het wordt soms geteisterd door verschrikkelijke armoede, maar het biedt nog steeds weerstand tegen dreigende desintegratie. Zal dit zo blijven nu zich nieuwe levensgewoonten beginnen te vormen? Men heeft in vrijwel ieder dorp kennis gemaakt met ingevoerde industrieprodukten, men is zich anders gaan kleden, men onderhoudt meer contact met de buitenwereld, men verlangt beter onderwijs voor de kinderen en men staat open voor de adviezen van medische en agrarische voorlichtingsdiensten. Men begint ook meer en meer belang te stellen in nationale problemen. Het hindoeïsme is echter tolerant genoeg om dergelijke veranderingen op te vangen. De manier waarop het dorp in India oud en nieuw heeft weten te verenigen, geeft hoop voor de toekomst van het land. Nationaal leidinggevende groepen sturen echter aan op een verhoogd tempo van verandering, op snellere industrialisatie en verdere stedenvorming. Men spreekt over zesjarenplannen, aanstalten makend bij Rusland of China in de leer te gaan - waarbij men meent onder alle omstandigheden de eigen aard van India te kunnen bewaren. Wat hiermee echter verenigbaar of | |
[pagina 280]
| |
onverenigbaar zal blijken, welke synthese kan worden gevonden tussen het oude en het nieuwe, wordt in laatste instantie niet beslist in Delhi, Bombay of Calcutta, doch in de honderdduizenden kleine dorpen, die het pigment vormen van ‘mother India's’ donkere huid. | |
SatyagrahaHet hindoeïsme werd, in sommige van zijn oudste vormen althans, steeds gekenmerkt door een voor Europese begrippen vrijwel onbegrijpelijke verdraagzaamheid. Het bleek een uiterste verscheidenheid van denkvormen te kunnen omvatten: orthodoxie met vrijgevochten nieuwlichterij te verenigen, strenge leefregels met een soms wild-uitschietend amoralisme te combineren, zachtmoedigheid met wreedheid te paren. Geen wonder, dat deze ongrijpbare geloofsleer wel eens vergeleken is met een tropische jungle of wildernis, waarin de geest een onontwarbare hoeveelheid gewassen, van de edelste kruiden tot de giftigste parasieten, laat gedijen. In dit oerwoud zijn de brahmanen geen tuinlieden, maar boswachters. Hun woord heeft nog steeds gezag. Zij zullen er ook de jonge generatie aan blijven herinneren, dat de geest sterker is dan de materiële omgeving, waarvan tegenwoordig zo hoge verwachtingen worden gekoesterd. Met nimmer aflatende kracht klinkt de vermaning de realiteit van het geestelijke te erkennen. Wie zich niet aan de illusie van schijn-succes wil overgeven, moet er zich van bewust zijn, dat veel oeroude wijsheid haar actualiteit heeft behouden. Zelfs bij de toepassing van westerse techniek en bij het overnemen van westerse organisatievormen - Gandhi waarschuwde voor iedere stap in deze richting - mag de traditionele meditatie niet ontbreken. Satyagraha, een complex stelregels van bijzondere diepgang, doet zich nog steeds gelden, zelfs in de praktische politiek. Ontoegankelijk voor de westerlingen, of zij zich Amerikanen, Europeanen of Russen noemen, vormen deze regels een arsenaal van wijsheid waaruit ook Indiërs putten, die in hun ontmoeting met het Westen de indruk wekken met de culturele tradities van hun land te hebben gebroken. Satyagraha: strofen uit het oude leerdicht Bhagavadghita - II, 55-72, de beschrijving van ‘de mens, die standvastig in zijn inzicht is’-, terugkerend in het dagelijks gereciteerde gebed: ‘De wijze wiens hart niet geschokt wordt in lijden, die vrij is van begeerte | |
[pagina 281]
| |
naar geluk, van wie hartstocht, vrees en toorn geweken zijn, wordt standvastig van geest genoemd. Wie zich aan niets hecht, wat hij ook ontmoet, voorspoed of tegenspoed, zich niet verheugt en geen haat koestert, zijn inzicht is gevestigd. Als hij, zoals een schildpad zijn ledematen rondom intrekt, zijn zinnen van hun objecten terugtrekt, dan is zijn inzicht gevestigd’... ‘Bij de man, die steeds aan de objecten denkt, ontstaat gehechtheid aan hen; uit gehechtheid wordt begeerte geboren, uit begeerte komt toorn voort, uit toorn ontstaat verwarring, uit verwarring verval van geheugen, uit verval van geheugen vernietiging van intelligentie; na vernietiging van zijn intelligentie gaat hij zelf te gronde. Maar hij die zijn karakter in de hand heeft en die met aan hemzelf onderworpen, van hartstocht en haat ontdane, zinnen zich tussen de objecten beweegt, verkrijgt klaarheid van geest. In klaarheid van geest komt voor hem aan alle lijden een eind, want van hem wiens geest klaar geworden is, wordt de intelligentie spoedig gevestigd.’ | |
Vinoba's kruistochtVergeleken met de honderden tweederangs-figuren, die in de wereldpers geregeld ‘in het nieuws’ zijn, is Vinoba een man van grote allure. Klein en mager als zijn leermeester Gandhi, imponeert hij door de rustige zelfverzekerdheid waarmee hij zijn zending vervult. Zwervend van dorp tot dorp - zijn kruistocht begon in 1951 te Panuar op de hoogvlakte van Dekan - predikt hij de vreugde van het geven. Grootgrondbezitters krijgen te horen wat van hen wordt verwacht. ‘Als ge vier kinderen had om te erven, beschouw mij dan als uw vijfde zoon en geef mij m'n deel.’ Vinoba noemt zijn campagne bhoomidan-yagna: het offeren van land. Binnen enkele jaren werd hem meer dan een miljoen hectaren ter beschikking gesteld, voldoende om honderdduizenden armen een bestaan te verschaffen. De giften varieerden van 100.000 ha, door een maharadja geschonken, tot een strookje land geofferd door een boertje, dat zelf niet meer dan een hectare bezat. En nog steeds gaat de offervaardigheid voort. Men zegt, dat vele milde gevers door angst voor het communisme bevangen zijn. Kritiek en verwijt ligt ook in de opmerking, dat Vinoba's | |
[pagina 282]
| |
actie tot verdere versnippering van grondbezit leidt en dus economisch schadelijk is. Maar zo ziet de bevolking het niet. Voor haar vormt het succes van Vinoba een bewijs temeer voor de kracht van de geest en voor de macht van het geloof, dat bergen verzet. De westerse wereld mist de heilige als actuele figuur; in het Oosten staat hij nog midden in het leven. Vinoba, een door malaria verzwakte broodmagere man, legt op een dagrantsoen van twee koppen melk en wat honig dagelijks twintig, dertig kilometers af - etappen op zijn pelgrimsreis van duizenden mijlen. Met een kleine schare discipelen begeeft hij zich voor zonsopgang op pad. Waar hij in het openbaar spreekt - zacht en vriendelijk, doch met merkwaardige overredingskracht - loopt het volk te hoop om de vereerde meester te horen of een glimp van hem op te vangen. Jong legde hij de gelofte van kuisheid af. Toen Gandhi hem voor het eerst ontmoette, verbaasde hij zich over de geestelijke rijpheid van de jongeman, die zich onder zijn leiding wilde plaatsen. Vinoba genoot toen reeds de reputatie over een indrukwekkende talenkennis te beschikken. Kennis was voor hem middel, geen doel; het Sanskriet vooral een sleutel tot begrip van de oude heilige boeken. Bij Gandhi's protestactie tegen het Britse koloniaal systeem moest Vinoba voor zijn agitatie meermalen met gevangenisstraf boeten. Nadat India zijn onafhankelijkheid had bereikt, begaf hij zich naar de staat Hyderabad, speciaal om het district Telingana, een centrum van communisme, te bezoeken. Hij predikte daar de leer der geweldloosheid, maar kwam spoedig tot het inzicht dat deze verbonden moest zijn met offervaardigheid ter wille van een rechtvaardiger sociaal bestel. Zo begon zijn beweging voor landoffers, de bhoomidan-yagna. Wat Vinoba in het district Tellingana wist te bereiken, trok de aandacht van de regering, zodat Nehru hem verzocht in New Delhi verslag uit te brengen aan de Nationale Plancommissie. De hoge autoriteiten wilden hem zelfs door een vliegtuig doen afhalen, doch Vinoba zei, dat hij de 1200 kilometers, die hem van de hoofdstad scheidden, liever te voet aflegde. Zijn reis naar de hoofdstad werd een ware triomftocht. Overal stonden deputaties met bloemen gereed. Uit ieder dorp trokken de oudsten enige mijlen met hem mee in de richting van het eerstvolgende rustpunt. Evenals Gandhi verlangde Vinoba gedurende zijn verdere actie, dat zijn volgelingen zich zouden verdiepen in de Bhagavadghita en daaruit het | |
[pagina 283]
| |
avondgebed zouden reciteren, waarvan ik een fragment weergaf: een getuigenis van vertrouwen in de menselijke geest. Was er wel enig hervormingswerk mogelijk zonder deze geest? ‘Vuur brandt alleen maar’, sprak Vinoba. ‘Het bekommert er zich niet om, of men er een pan op zet, deze met water vult en rijst kookt. Het vuur brandt en doet daarmee zijn plicht. Zo hebben ook anderen hun plicht te doen.’ | |
De macht der materieHet vuur brandt. Maar is het onverschillig wie het brandend houdt en wat men daarmee beoogt? Het oeroude dualisme tussen de geest en de daad is een der kernproblemen van het huidige India geworden. Tegenover hen, die slechts in de geest geloven en alle vormgeving van bijkomstige betekenis achten, staan velen die zich geroepen voelen nieuwe spijzen te bereiden op het vuur, dat naar heilige overlevering brandende wordt gehouden. Zij kennen de materie, zij zien de nood van het volk, dat naar hun oordeel aan armoede te gronde zal gaan wanneer niet krachtdadig wordt ingegrepen. Het centrale probleem ligt in de bevolkingsaanwas, de onrustbarende vermeerdering van het aantal verbruikers bij vrijwel gelijk gebleven produktie. Nog steeds zijn honderden miljoenen afhankelijk van landbouw en veeteelt. In de 650.000 dorpen en gehuchten overheersen zeden en gewoonten uit het verleden, al hebben de voortbrenging voor de markt en het binnendringen van de geldhuishouding heel wat organisatievormen uit hun voegen gelicht. De armoede is gebleven; ze heeft zich hier en daar slechts verplaatst. Waar de toestand in het vertrouwde agrarisch milieu onhoudbaar werd, trokken velen naar de stad of naar nieuwe industriecentra. Dikwijls ging het hierbij slechts om seizoenmigratie van jongens en mannen. Op het platteland kon men hier en daar vruchtbare grond winnen door bevloeiingswerken. Ook is de gunstige invloed van landbouwcoöperaties merkbaar. Elke winst dreigt echter ongedaan te worden gemaakt door erosie en verdere uitputting van de verwaarloosde bodem. Bemesting blijft veelal achterwege, omdat gedroogde mest dikwijls de enige brandstof is waarover men beschikt. In de patriarchale grote familie, de kern van deze agrarische samenleving, hecht men meer waarde aan religieus ceremonieel dan aan technisch-economische vernieuwing. Voorlichting | |
[pagina 284]
| |
tot verhoging van produktiviteit stuit op de berusting in het lijden, die het hindoeïsme zijn apathisch karakter geeft. En toch is India in beweging. Evenals het moderne China heeft het leiders voortgebracht, die bereid zijn met het verleden te breken. Zij, die bij de Britse heersers in de leer zijn geweest of op een andere manier met de westerse cultuur in aanraking kwamen, aarzelen niet een overgang naar het modernisme aan te bevelen. Indien India agrarische hervormingen en verhoging van zijn industriële produktie wenst - is er een andere uitweg uit de massale armoede? - moet het ook de organisatievormen aanvaarden, die voor de sociaal-economische vernieuwing wenselijk zijn. De Indische levensboom zal in dezelfde vaste grond moeten wortelen als de Europese. Vastgeworteld staat hij echter nog niet. Iedere storm kan hem nog vellen en de kansen op zo'n storm nemen eer toe dan af. | |
NehroeNehroe is de verpersoonlijking van India's aarzelen tussen oud en nieuw. Zijn kostschooljaren te Harrow en zijn universitaire studie te Cambridge gaven hem een stevige grondslag van westerse kennis. Maar deze belette Nehroe niet, zich na zijn terugkeer uit Engeland bij Gandhi aan te sluiten. Door zijn intelligentie en zijn werkkracht werd hij zelfs een van de invloedrijkste mannen in Gandhi's omgeving. Een geducht tegenstander van het Engelse koloniaal bestuur, dat dan ook niet aarzelde Nehroe jarenlang achter slot en grendel te houden. Na 1945 voerde hij met Mountbatten de beslissende besprekingen over India's onafhankelijkheid. Hij ging akkoord met het Britse voorstel om tot de vorming van twee staten te komen: India en Pakistan. Toen deze verdeling in augustus 1947 werkelijk tot stand kwam, konden Nehroe en Jinnah, de premier van Pakistan, niet verhinderen dat de tegenstelling tussen mohammedanen en hindoes over en weer tot verschrikkelijke moordpartijen leidde. Verwonderlijk dat deze bloedige taferelen zich zelfs in de onmiddellijke omgeving van Nehroe afspeelden, tot in het hart van India's hoofdstad Delhi. Eerst toen het kwaad gebeurd was, herstelden Ghourkaregimenten de orde. Volgens de officiële theorie was het echter Gandhi, die zijn moreel gezag als bemiddelaar had doen gelden. Nehroe, die zo graag als vredesapostel optreedt, schijnt vergeten te hebben, welk nodeloos bloedvergieten het ontstaan van het vrije India | |
[pagina 285]
| |
heeft bezoedeld. In het algemeen moet men zich afvragen of hij niet steeds een dubbele rol heeft gespeeld: als voorman van een idealistisch anti-kolonialisme, vermanend tegenover het Westen en als politicus, die in zijn nationaal beleid allesbehalve scrupuleus te werk ging. De betrekkingen met Pakistan bleven slecht en waarlijk niet alleen door tekortkomingen van Pakistaanse kant; in de kwestie-Kasjmir is Nehroe beneden de maat gebleven, zoals hij ook in onderhandelingen met Indische vorsten blijk gaf doorkneed te zijn in alle kunstgrepen van het oosters machiavellisme. Hindoegeleerden hebben uiteengezet hoe het hindoeïsme steeds heeft geleden onder de tegenstelling tolerantie-fanatisme. Van oorsprong is het uiterst tolerant. Veel van deze originele mildheid is tot in de tegenwoordige tijd bewaard gebleven: in de satyagraha, in de denkbeelden van Gandhi, Tagore, in de daden van Vinoba en anderen, die de leer der zachtmoedigheid trouw zijn gebleven. Nehroe, die zich Gandhi's leerling noemt, getuigt nog voortdurend van zijn verbondenheid met de leerschool van de oude wijsheid. Sedert hij echter politieke macht uitoefent, staat hij anders tegenover het ‘fanatisme’ dan in zijn jonge jaren. Hij tracht nu het onverenigbare te combineren: de reputatie van India's oude wijsheid hoog te houden, kritisch te staan tegenover het Westen en zich tolerant te tonen jegens het communisme, zijn land prestige te geven als arbiter in conflicten tussen Oost en West, maar tegelijkertijd nationalistische onverdraagzaamheid te tonen waar directe belangen van India in het geding zijn, bijvoorbeeld in de kwestie-Kasjmir. De morele rechtvaardiging van Nehroe's tweeslachtige houding zou kunnen liggen in de noodzakelijkheid een overbevolkt, moeilijk bestuurbaar land door de sociaal-economische structuurveranderingen van deze tijd heen te loodsen. De geest van het oude India waart nog rond, maar het land zelf dreigt door de snelle groei van zijn bevolking in een toestand van anarchie te geraken. Nehroe weet dat Gandhi's spinnewiel en het handweefgetouw geen redding meer kunnen brengen. Hij heeft zich solidair verklaard met de voorhoede van de jonge intellectuelen, die India tot een modern land willen maken. Zo toont Nehroe zich bereid proefnemingen te wagen met socialistische planning, met vijf- of zesjarenplannen, die ten doel hebben het nationaal inkomen in geforceerd tempo te verhogen. | |
[pagina 286]
| |
De experimenten werden tot dusver in een geest van volmaakt realisme ondernomen. Nehroe, weinig belast met Europese tradities, weet dat de tegenstelling kapitalisme-socialisme, die de westerse wereld zo lang in beroering hield, eigenlijk weinig meer ter zake doet. Hij wil in vrede leven met de westerse machtsgroeperingen èn met het sovjetblok, bij ieder voorlichting vragend voor de plannen, die hij ontwerpt. Het Indiase staatssocialisme behoeft zich immers niet ideologisch te binden aan één van de beide stelsels, die politiek zo fel tegenover elkander staan - hoewel zij geestelijk zoveel minder verschillen dan zij zelf menen. Nehroe's opvattingen kunnen niet veel verschillen van die welke Arnold Toynbee telkenmale verkondigd heeft: het westerse kapitalisme en het communisme zijn twee loten van één stam. Daarom haalt hij zijn schouders op over het geschrijf in de westerse pers over zijn ‘beginselloosheid’, of over zijn ‘flirten met het communisme’. Juist omdat hij voor het Westen gekozen heeft, staat voor hem een bezoek aan Washington op één lijn met een bezoek aan Moskou: de ontmoeting met een wereld, die zich geestelijk even zwak toont als ze materieel sterk staat. Er zijn discussies gaande over de vraag wat er zou gebeuren, indien Nehroe als symbool van de nog zo onvolkomen nationale saamhorigheid wegviel. Zou India zich dan nog kunnen handhaven als een van Rusland en van het Westen onafhankelijke democratisch-socialistische staat? Of zou het dan de weg van China opgaan? Er zijn kenners van het tegenwoordige India, die een geleidelijke - en na Nehroe's dood versnelde - overgang naar het communisme voorspellen. Geen communisme naar Russisch model weliswaar, maar toch een maatschappelijk bestel onder gecentraliseerde dictatoriale leiding, gericht op de verwezenlijking van een programma van landhervorming en van een industrialisatie in snel tempo. Welke politieke consequenties zo'n ontwikkeling zou hebben, zal onder anderen afhangen van de manier waarop het Westen poogt zijn laatste vooruitgeschoven koloniale posities te behouden. | |
De vrouw in IndiaEen analyse van politieke krachten blijft eenzijdig en onvolledig, indien daarbij vooral economische factoren in het geding werden gebracht. Politieke en economische prognose kan weinig bieden zonder kennis van sociologische achtergronden. | |
[pagina 287]
| |
Tot de belangrijkste, tegelijk ontoegankelijkste problemen behoort dat van de emancipatie van de vrouw, die in India, zoals ook elders in Azië en Afrika, sneller schijnt te vorderen dan uit de beschikbare gegevens blijkt. Overal in India, het duidelijkst in de stedelijke middenstand, valt een gisting waar te nemen, waarin vrouwen, individueel of in groepsverband, van toenemende opstandigheid tegen de gevestigde orde getuigen. De Indiase vrouw heeft steeds vol berusting de zware last van haar moederlijke plichten gedragen. Zij weet zich gevangen in een warnet van taboes, kastebepalingen en andere tradities. Wat maakte het haar mogelijk een glimp op te vangen van toekomstige vrijheid? Hoe berusting een inslag kan gaan vertonen van ongeduld en kan uitmonden in stemmingen van verzet, behoort tot het duizendvoudige samenvallen van individueel-psychologische processen, die te zamen de ‘tijdgeest’ helpen vormen. Het gaat hiermee als met de vochtdeeltjes, die in een moeraslandschap de bodem doordrenkt houden en die eerst in voor ons onzichtbare bewegingen tot de waterdruppels samensmelten, waaruit miniatuur-waterloopjes worden gevoed. In menselijke verhoudingen heeft het waarneembare een nog langduriger en subtieler voorspel in het verborgene. Het isolement van de gesluierde vrouw - een complex van leefregels, dat men de purdah noemt - dat in de volkslagen van de kleine boeren en arbeiders slechts in beperkte mate ingang vond, wordt tegenwoordig ook in middenstandsmilieu aangevochten. Vermoedelijk zijn allerlei gebruiken als het bruidsschatsysteem en de dure huwelijksceremoniën, zwaarder gaan wegen naarmate de na-oorlogsinflatie de gangbare levensstandaard in gevaar bracht. Zij deden zich in verdubbelde mate als remmen voelen waar middenstanders poogden enige treden op de maatschappelijke ladder te stijgen. De offers, die ouders zich voor het onderwijs voor hun kinderen getroosten, wijzen op een verhoogd ambitieniveau. Deze drang naar verticale sociale mobiliteit gaat samen met een aanvaarden van andere vormen van sociale dynamiek, die vooral in de stedelijke sfeer zeden en gewoonten doen veranderen. Eén der symptomen van de geestelijke beweeglijkheid in het stedelijk milieu is de enorme belangstelling voor de film, die nooit zo'n omvang zou hebben aangenomen als het witte doek niet een projectie van verborgen, contrasterende gevoelens verried. Zonder de film evenwel, zouden de romantisering van de liefde | |
[pagina 288]
| |
en de strijd, die de jonge generatie voert voor een vrije keuze van de huwelijkspartner, stellig niet zo snelle vorderingen hebben gemaakt. Evenals in de westerse cultuurkring ziet men een massale toeloop van jonge vrouwen naar nieuwe beroepen, passend in de sociale structuur waarin de sector van de ‘diensten’ steeds groter is geworden. Men kan dit alles niet in een schema van oorzaak en gevolg onderbrengen, omdat men hier te doen heeft met een functionele samenhang tussen een groot aantal psychologische en sociaal-structurele componenten in een veranderend cultuurpatroon. De verschuivingen in de sociale positie van de vrouw hebben ook het gezinsleven niet onberoerd gelaten. De verhoudingen tussen ouders en kinderen, tussen man en vrouw en tussen kinderen onderling, werden erdoor geraakt. Ook andere factoren droegen ertoe bij, dat de gewoonte van het door de ouders geregelde kinderhuwelijk op losse schroeven is komen te staan. De gemiddelde huwelijksleeftijd blijkt vooral in de steden te zijn gestegen. Het platteland volgt aarzelend. Het ademt nog steeds de rust van het oude Azië, maar niet meer met de onbevangenheid van enige eeuwen geleden. Daarvoor is de atmosfeer te broeierig en te geladen. Het onweer hangt in de lucht. Misschien een onweer met blikseminslag, misschien slechts wat weerlicht met dof gerommel. | |
Monument voor jong-IndiaIndien de geschiedenis en de sociologie over een even goed-doordachte symptomenleer beschikten als de medische wetenschap, zou wisseling van bouwstijlen ons nòg meer zeggen dan ze nu doet. India's regering moet wel sterk de drang van een anders-willen hebben gevoeld om 1950 het besluit te nemen een buitenlander, de Zwitserse architect Le Corbusier, opdracht te verlenen een nieuwe hoofdstad voor het Punjabgebied te bouwen. Is er buiten India één staat denkbaar waar de verloochening van het nationalisme zó ver zou kunnen gaan? Chandigarh als monument voor jong-India. Geen nabootsing van westerse voorbeelden. Men kende Le Corbusier als een bestrijder van het Europees-Amerikaanse conservatisme. Men durfde erop vertrouwen, dat de dromer over de stad der toekomst en de toekomst der stad, ook voor dit Indiase project een evenwicht tussen vorm en functie zou weten te vinden. De ingediende plannen werden goedgekeurd. Korte tijd later | |
[pagina 289]
| |
begonnen bulldozers het terrein te effenen. Het ontwerp voorzag in de aanleg van een regeringscentrum en een stad voor ongeveer 150.000 inwoners; een parkstad met vijfentwintig groen-omzoomde woonwijken, afzijds van de grote autowegen. Door inschakeling van tienduizenden arbeiders hoopte men het door de architect aangegeven tijdschema te kunnen handhaven. Reeds in 1951 ratelden de betonmolens. Een jaar later waren het gerechtshof en een aantal woonblokken voltooid. Langzamer vorderde het werk aan het kapitool, het parlementsgebouw en het paleis van de gouveneur. Meermalen kwam Nehroe zich op de hoogte stellen van de gang van zaken, vol belangstelling voor de werkelijkheid, die na de suggesties door schetskaarten, tekeningen en maquettes gewekt, bevestigde welke mogelijkheden in deze architecturale vormgeving liggen. Gebouwen vol speelse fantasie, in hun evenwichtigheid pleitend voor betonbouw van Europese oorsprong, die verenigbaar bleek met een aantal constructieve beginselen van de klassieke Indiase bouwstijl. Een brug tussen Oost en West; een smalle brug over een brede kloof. | |
PakistanEvenals Israël behoort Pakistan tot de ‘wonderstaten’, ontstaan onder omstandigheden waarin de geschiedenis zich van haar grilligste kant toonde Wel waren enkele jonge leiders onder de Indiase moslems reeds in de jaren dertig gaan ijveren voor politieke aaneensluiting van geloofsgenoten, maar aan de mogelijkheid van een staatkundige eenheid durfden slechts enkelen denken. Vertegenwoordigers van Moslim League zelf noemden in 1933 voor een Britse parlementscommissie de Pakistaanse onafhankelijkheidsbeweging ‘een studentendroom’. Kort daarop kwam Jinnah, een der voormannen van de Liga, tot ander inzicht. Een zelfstandig Pakistan? Dit betekende het losscheuren van een volledig met India vergroeide bevolking in streken waarin het maatschappelijk leven grotendeels door hindoes werd beheerst. Het betekende ook, dat men een staat op religieuze grondslag wilde bouwen, met een politieke band tussen de islambevolkingen van West- en Oost-Bengalen, meer dan duizend mijlen van elkander af wonend. Toen Engeland verklaarde zich uit India te zullen terugtrekken, nam Jinnah zijn kans waar. Op een welgekozen moment wist hij in de | |
[pagina 290]
| |
algemene herziening van India's politiek bestel autonomie door te drijven voor de landstreken, die in de loop der eeuwen hun islamkarakter hadden bewaard. Zo ontstond de 14de augustus 1947 Pakistan, dat met zijn 75 miljoen inwoners de grootste moslemstaat van de wereld is geworden. De uitroeping van Pakistan's onafhankelijkheid werd gevolgd door jaren van onbeschrijflijke verwarring. Het is niet bekend in welke mate hindoes Pakistan verlieten uit angst voor terreur van moslemzijde, dan wel door andere vormen van pressie op de vlucht sloegen. Daden van geweld tegen de wegtrekkenden werden beantwoord met geloofsvervolging van mohammedanen in India. Miljoenen kwamen in beweging. Enige grensgebieden tussen India en Pakistan gaven tonelen van menselijk lijden te zien, zoals de geschiedenis slechts zelden heeft vertoond. De jonge staat dreigde te ontredderen. Het vertrek van tienduizenden hindoe-middenstanders verlamde het zakenleven. Het vluchtelingenvraagstuk plaatste de regering voor schier onoplosbare problemen. Daarbij kwam, dat de samenwerking tussen West- en Oost-Bengalen in ieder opzicht haperde. Hoe Jinnah, deze ‘vader des vaderlands’ erin geslaagd is het bijna onbestuurbaar geworden schip een min of meer veilige haven binnen te loodsen, is een wonder passend bij de wonderlijke ontstaansgeschiedenis van Pakistan. Géén wonder was, dat Jinnah spoedig door uitputting stierf. Zijn opvolger, premier Liaquat Ali Khan, viel enige jaren later als slachtoffer van een moordaanslag. Anderen hebben het werk van de grondvesters van de staat voortgezet, doch daarbij wèl ervaren hoe moeilijk het is vanuit een religieus ideaal tot politieke vormgeving te komen. Ik heb reeds meermalen gewezen op de kloof tussen geloof en wereld, die de moslem voor niet minder ernstige complicaties plaatst dan de christenen in de crisissituatie van hun westerse wereld. Voor Pakistan klemt dit nog meer dan voor Egypte of voor de Arabische wereld, omdat de Pakistaanse leiders steeds hebben verkondigd, dat hun onafhankelijkheidsbeweging haar bestaansgrond vond in het streven moslems in één staatsverband gelegenheid te geven volgens de heilige wet te leven. Men meende in dit geval met een schone lei te kunnen beginnen. Men hoopte het tenminste, maar wij weten hoe de eerste bladzijden in Pakistan's annalen door vele daden van geloofsfanatisme en onverdraagzaamheid werden bezoedeld - met schuld ook bij de Indiase tegenstanders van de nieuwe natie. | |
[pagina 291]
| |
Het ideaal een zuivere islamgemeenschap te kunnen opbouwen, staat nu wel heel wankel. De Moslem Liga heeft veel invloed verloren. Er heerst gebrek aan leiders van formaat, men hoort overal klachten over corruptie en over economische achteruitgang. De politieke verhouding tot India, verscherpt nog door het Kasjmirconflict, blijft gespannen. Zij werd nog ongunstiger toen Pakistan zich tot militaire en economische samenwerking met de Verenigde Staten liet overhalen. Na eindeloze beraadslagingen kwam in 1956 - vele jaren na de voltooiing van India's constitutie - een grondwet tot stand, die van principieel democratische gezindheid getuigt zonder aan geloofsbeginselen te tornen. Men vindt in deze grondwet een verklaring, dat geen wet van de Koran zal mogen afwijken. Hoe kan men echter weten wat wèl en wat niet in strijd is met het heilige boek, dat over de problematiek van de moderne wereld zwijgt? De discussie hierover is sedert 1947 in iedere toonaard gevoerd. Het bleek op velerlei bezwaren te stuiten een moderne staatsorganisatie te baseren op een in wezen theocratisch ideaal. Ook andere vraagstukken, bijvoorbeeld de regeling van het federatief verband tussen West- en Oost-Bengalen en de bescherming van minderheden - er wonen nog steeds ruim tien miljoen hindoes in Pakistan - riepen om een oplossing. De kern van vele conflicten bleef echter van ideologische aard: de islam en de moderne staat, het geloof te midden van hedendaagse levensstijlen. De nadruk, die men op de eenheid van staat en geloof had gelegd, veroorzaakte een terugslag van pessimisme toen bleek hoe ver men van het verheven doel verwijderd bleef. De conservatieven, hopende een wapenstilstand met de geschiedenis te kunnen sluiten, moesten erkennen dat de historische ontwikkeling niet te stuiten viel. Wanneer Pakistan zich als moderne staat wilde legitimeren, moesten beslissingen worden genomen waarvoor men evenmin bij de Koran als bij de tekstuitleg van de schriftgeleerden te rade kon gaan. Bij gemis aan zekerheid geraakten velen in het troebele vaarwater van cynisme of huichelarij. Er ontbrak een leidinggevende groep, sterk en vindingrijk genoeg om tot een inspirende islam-politiek te komen. Hoe ver dit falen van de intelligentsia nu nog reikt, valt moeilijk na te gaan. Pakistan is met Amerikaanse ruggesteun een macht geworden, die in de internationale diplomatie niet buiten beschouwing kan blijven. Innerlijk staat het land echter niet sterk; het leeft achter een façade, zoals grote en kleine mogendheden hun ‘rol’ | |
[pagina 292]
| |
spelen achter beschuttende maskers. In de kunst van het schijn-ophouden heeft ieder het ver gebracht, effectbejag zonder veel inhoud; pose en weinig geest. Jammer dat Oost en West elkander soms het beste begrijpen in de leegte van wederzijds gevoelde tekorten. | |
KasjmirIn de lange reeks noodlottige gevolgen van de scheiding tussen India en Pakistan, komt de kwestie-Kasjmir zeker niet op de laatste plaats. De gevechten om dit noordelijk tegen de randstaten van de Chinese Volksrepubliek aan gelegen grensgebied zijn begin januari 1949 op aandrang van de Verenigde Naties gestaakt. Maar het conflict werd daarmee niet uit de weg geruimd. Het wekt nog steeds verbittering; het kan ieder ogenblik weer opvlammen. En hoewel het nog steeds op de agenda van de Veiligheidsraad staat, is het verder van zijn oplossing verwijderd dan ooit tevoren. De twistappel is een tijdbom geworden. Het begint er zelfs op te lijken alsof India en Pakistan beide hun bewapening opvoeren om elkander opnieuw te lijf te kunnen gaan. De tegenstanders blijven elkaar van kwade trouw betichten, intern en voor het forum van de buitenwereld. India's minister van buitenlandse zaken heeft eens in een vergadering van de Verenigde Naties na een rede over de Kasjmir-kwestie van emotie het bewustzijn verloren. Wat verklaart zoveel opwinding? Waarom schijnt geen compromis mogelijk? Het is voor India en Pakistan een geboortevloek gebleven, dat zij door een overhaaste verdeling van een historisch-geografische eenheid tot stand kwamen. Zó overhaast, dat men met een gebrekkige grensafbakening genoegen nam. De heersers over een aantal vorstendommen, die buiten de voorlopige regeling vielen, zouden later beslissen aan welke zijde zij zich wensten te scharen. Zij konden ieder voor hun eigen land een beslissing nemen. Dit gold ook voor de regerende maharadja in Kasjmir, Sir Hari Singh, een hindoevorst. Maar Sir Hari Singh durfde de keuze niet doen. Hij wist hoe verdeeld de bevolking was en kon vermoeden hoeveel verzet een eventueel besluit in ieder geval zou uitlokken. Intussen hadden moordpartijen tussen hindoes en mohammedanen in India en Pakistan de spanning tussen de beide geloofsgroepen in Kasjmir bijna ondraaglijk gemaakt. Er begon een opstandige moslembewegingin Poonch, die door de regering wreed onderdrukt werd. Kort daarop | |
[pagina 293]
| |
drongen, ter bescherming van de islambevolking, troepen uit Pakistan binnen: een ‘tribal invasion’ van zogenaamd zelfstandig opererende stammen, die wel wisten dat zij op steun van de Pakistanse regering mochten rekenen. De maharadja van Kasjmir, in nood verkerend, vroeg toen zonder zijn volk te raadplegen hulp aan India - in oktober 1947 -, welk verzoek dadelijk werd ingewilligd. De Indiase regering verklaarde, dat de gevraagde hulp tevens aansluiting bij India inhield. Maar toen zij troepen stuurde, deed Pakistan hetzelfde. Daarmee begon, wat een Engelse schrijver ‘the craziest of wars’ noemde. Er kwamen twee legers tegenover elkaar te staan, onder bevel van Britse opperofficieren, die vroeger collega's waren geweest in hetzelfde militaire apparaat. Geen wonder, dat deze aanvoerders al het mogelijke deden om de strijd geen bloedig karakter te geven. Zij inviteerden elkaar nu en dan zelfs voor een cocktail-party. Overigens bestond ruimschoots gelegenheid om het aantal botsingen tot een minimum te beperken, omdat de operaties in het hoge bergland van Pakistan reeds genoeg energie vergden. Bij zoveel alpinistische oefeningen behoefde men niet te weten waar de vijand school. Ten slotte werd de kwestie voor de Veiligheidsraad gebracht, die de strijdende partijen tot het sluiten van een wapenstilstand wist te bewegen. Een commissie, door de Veiligheidsraad naar Kasjmir gezonden, kon in twee door India en Pakistan aanvaarde resoluties van 13 augustus 1948 en 5 januari 1949 de ‘cease-fire’ regelen en in beginsel ook een volksstemming toegezegd krijgen. Later kwam India hier weer op terug. Het beweert, dat er nog steeds Pakistani in Kasjmir ageren en dat Pakistan door aanvaarding van militaire hulp van de Verenigde Staten een bedreiging voor India begint te worden, die India dwingt het strategisch belangrijke Kasjmir bezet te houden. India legt er ook de nadruk op, dat de aansluiting van Kasjmir door het verzoek van de maharadja van oktober 1947 in feite reeds heeft plaatsgevonden, zodat een volksstemming overbodig is. Pakistan erkent deze ‘aansluiting’ niet en blijft, zoals ook de Veiligheidsraad wenst, aandringen op een volksstemming onder internationaal toezicht. Nehroe zegt, dat zijn land zich aansprakelijk voelt voor het lot van de hindoeminderheid in Kasjmir. Schuilt in zijn hardnekkig afwijzen van de volksstemming ook de onuitgesproken vrees de verdediging van noordelijk- | |
[pagina 294]
| |
India, zo kwetsbaar voor invasies van Chinezen, te verzwakken? Het is slechts een gissing. De kans om een oplossing voor het geschil te vinden, is steeds geringer geworden omdat de regering de bevolking van India zó heeft weten te doordringen van de noodzaak Kasjmir te behouden, dat men niet inziet hoe ze haar draai zou kunnen nemen. ‘Dit aspect van de kwestie-Kasjmir: dat in een internationaal conflict er een tijd is waarin een regering nog de vrijheid heeft om tot een redelijke oplossing te geraken, en dat propaganda en tijdsverloop een oplossing schier onmogelijk kunnen maken, dit aspect is wellicht eigen aan menig internationaal conflict. De tijd werkt vaak ten kwade. De tijd maakt soms regeringen tot slaven van een eens ingenomen standpunt, waarvoor de redenen mogen veranderen, maar waarvan de onwrikbaarheid bepaald wordt door de geesten, die men opgeroepen heeft en niet meer meester is. Ook dan is een oplossing niet ondenkbaar en wellicht, met uiterste inspanning en ongehoorde zedelijke moed te verwerkelijken. Maar waar zijn de staatslieden die deze zedelijke moed opbrengen? Zelfs Nehroe, de discipel van Ghandi, de man op wie zo menigeen zijn hoop had gevestigd, schijnt hier te falen’Ga naar voetnoot1. Dus toch een oorlog? Indien het zover mocht komen, zou men er een klassiek voorbeeld in kunnen zien van de gevolgen van op de spits gedreven belangentegenstellingen. Een klassiek voorbeeld ook van een regionaal conflict vol wereldhistorische aspecten. India kan zich immers evenmin als Pakistan een oorlog veroorloven, die zijn laatste economische reserves zou doen wegslinken. Eén misstap is voldoende om het in de toestand van chaotische verwarring te brengen, die het communisme in Zuid-Azië vrij spel zou geven. |
|