Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Zuid-AfrikaVolksplanting, geen kolonieWie door de eikenlanen van Stellenbos wandelt, vraagt zich af waarom zelfs oude bomen de indruk wekken nooit tot volle wasdom te zijn gekomen. De eik, een door Europeanen ingevoerde boom - er werden honderdduizenden van uitgeplant - verloochent namelijk zijn afkomst niet. De natuur gaf deze Noordeuropese boom immers zijn plaats in een vrij ruw klimaat, met lange perioden van bladloze winterrust. Geheel anders in het subtropische Zuid-Afrika. Hier is de eik, afwijkend van het ritme van het gebied van herkomst, gedwongen het grootste gedeelte van het jaar in blad te staan. De korte winter-intermezzo's schenken geen gelegenheid voldoende kracht op te doen voor het langdurige bladseizoen. Zo staat de eik nog steeds wat aarzelend in het voortreffelijk klimaat van een der geografisch meest bevoorrechte streken van de wereld.
Welk een verschil met de mens, die zo gemakkelijk zijn weg vindt in de meest verschillende klimaatzones en landschapsvormen. Voor de mens is Zuid-Afrika, biologisch beschouwd, een heilzaam oord gebleken. Een bijna ideaal klimaat voor de Europese landverhuizers, die de voetsporen drukten van de zeelieden-stichters van het ‘verversingsstation’ Kaap de Goede Hoop als rustpunt op de lange zeeweg van West-Europa naar Zuid-Oost Azië - 1652 -. Het Boerenvolk, van Nederlandse afkomst, met een inslag van Franse Hugenoten en Duitsers, vond aan de Kaap een woongebied, dat zich in ieder opzicht voor een volksplanting leende. Een volksplanting, een voorpost van het blanke ras, geen kolonie. Hier werd geen inheemse bevolking aan commerciële belangen dienstbaar gemaakt en bleef de roofbouw achterwege, die zoveel bladzijden vult van de koloniale geschiedenis. Men vestigde zich in een dunbevolkt gebied, waarin Bosjesmannen en Hottentotten rondzwierven. Zelfs de voor de 17de en de 18de eeuw blijkbaar onvermijdelijke aanvoer van slaven om in het tekort aan arbeidskrachten te voorzien, kon geen verandering brengen in het Europese aspect van deze samenleving. Het bestuur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie liet bekwame gouverneurs - waarvan Simon van der Stel na Jan van Riebeeck de | |
[pagina 236]
| |
grootste was - de vrije hand om in het bergland ten noorden en ten noordoosten van de Kaap nederzettingen te stichten. Hugenoten introduceerden er de wijnbouw, Nederlandse landbouwers legden zich op veeteelt en graanbouw toe. Hoewel de nieuw-gevestigden veel overlast ondervonden van allerlei avonturiers - meest gedroste matrozen of gedeserteerde soldaten - beschikten zij over een vaste agrarische kern, die hen behoedde voor het bederf, dat menig Europees handelscentrum in een tropische kuststreek tot een poel van ongerechtigheden maakte. Het bindend element in de wisselvalligheden van het lot bleef een strijdbaar calvinisme. Men moet de geschiedenis van het Boerenvolk vergelijken met de historie der blanke volksplantingen in Argentinië, Australië of Nieuw-Zeeland, om zich te kunnen voorstellen in welke mate geloofsbeginselen het cement in het bouwwerk van een samenleving kunnen vormen. De geciteerde constatering van de Amerikaanse antropoloog WarnerGa naar voetnoot1, dat de droom voor morgen de werkelijkheid in het heden bepaalt, geldt ook voor de wijze waarop de Boeren zich verzetten tegen de Engelse heersers, die zich omstreeks de eeuwwisseling van de Kaapkolonie meester maakten. Zij hadden de vrijheid geproefd en droomden van een nog vrijere toekomst. Daarom zonden zij verkenners uit naar noordelijker streken. Toen de Engelsen de slavernij afschaften en daarmee de bestaanszekerheid van het Boeren-landbouwbedrijf in gevaar brachten, rijpte het plan om dwars door de woestijngebieden van de Grote en de Kleine Karoo heen, naar nieuwe woongebieden op te rukken. Wat was de Grote Trek van 1836 anders dan een zoeken naar het Beloofde Land? Een herhaling van de Oudtestamentische strijdvaardigheid waarmee de uitverkorenen zich een doortocht baanden door een gebied vol vijandige heidense volksstammen. Het epos van de ossewâ. Gezinnen in huifkarren; vrouwen en kinderen, die het geweer wisten te hanteren als iedere man. Een ongehoord waagstuk, dat men misschien nooit had durven ondernemen als men had beseft welke gevaren aan deze tochten verbonden waren. Om de fantasie op de volle werkelijkheid van deze expedities te richten, kan men steun zoeken in de bezichtiging van de verzameling historische | |
[pagina 237]
| |
documenten en curiosa, vergaard in het Voortrekkersmuseum van Pietermaritzburg. In het kleine kerkje, dat deze collectie bergt, werd mij, meer dan door historische lectuur, duidelijk hoe diep het Oudtestamentisch godsvertrouwen in de ziel van het Boerenvolk moet zijn gegrift. De strijd tegen de wilde Bantoestammen, die de weg versperden, bleef als een oerervaring voortleven in de gedachtenwereld van de stichters der Boerenrepublieken Oranje-Vrijstaat en Transvaal. Het begrijpen van de geschiedenis van de Grote Trek - waarmee hier niet enige historische feitenkennis wordt gemeend - geeft ook de sleutel tot begrip voor het bovenmenselijk uithoudingsvermogen, dat de Boeren in hun vrijheidsoorlog tegen de Engelsen, 1899-1902, aan de dag hebben gelegd. | |
De onverzettelijkenHet Voortrekkersmonument bij Pretoria en het Vrouwenmonument te Bloemfontein, gewijd aan de nagedachtenis van de 26.000 vrouwen en kinderen, die in de Boerenoorlog om het leven kwamen, symboliseren nu nog de onafhankelijkheid van het Boerenvolk te midden van de Zuid-Afrikaanse Unie, die men als staatkundige eenheid heeft leren aanvaarden. In feite werden de Boeren nooit onderworpen. Zij kwamen echter niet ongeschonden uit de strijd te voorschijn. De onverzettelijkheid, die de apartheidspolitiek van de echte Zuid-Afrikaners kenmerkt, heeft de diepe psychologische achtergrond van een meervoudig psychisch trauma: nooit-geheelde wonden, vol bittere herinneringen. Zorg ook voor de toekomst van land en volk. Ten eerste de nederlaag tegen de Engelsen en meer nog misschien dan het verlies van de onafhankelijkheid: de nasleep van de oorlog. Een nasleep van armoede en onderdrukking, vol vernederende dwang tot het prijsgeven van veel, dat in taal en cultuur heilig was. Over de heroïsche wapenfeiten van de oorlog bestaat een overvloediger historische documentatie dan over de ellende na de strijd. Maar ook wat onvolledig geboekstaafd is, behoeft niet te worden vergeten. Vervolgens de machteloosheid, waarmee men heeft moeten toezien hoe honderdduizenden Engelsen het land bevolkten en in de grote steden, in het snel groeiende Johannesburg bovenal, de economische sleutelposities bezetten. In het bijzonder voor de door buitenlanders geleide mijnbouw | |
[pagina 238]
| |
werden grote aantallen zwarte arbeidskrachten aangevoerd. Het Amerikaanse stadsprofiel van ‘Joburg’, stad van wolkenkrabbers te midden van steenslaghopen naast goudmijnen, symboliseert een vreemde wereld, die de vrome Boer aan het zondige Babylon doet denken. Ten slotte de invasie van Bantoenegers in hun volksverhuizing zuidwaarts. De honderdduizenden naturellen, die de Boeren voor het in stand houden van hun landbouw nodig hadden en die op iedere ‘plaas’ min of meer geintegreerd in patriarchaal familieverband leefden, zagen zij met andere ogen aan dan de nieuwelingen, die door Brits initiatief binnenkwamen. De stroom bleef zich verbreden. Na de mijnbouw kwam de industrie aan bod om ‘goedkope’ arbeidskrachten in te schakelen. En naarmate in de Bantoereservaten of zelfs in Midden-Afrika de mare rondging van de rijkdom van de blanke man, nam het aantal emigranten of seizoenarbeiders toe. Johannesburg kreeg voor de Bantoe's een nimbus als eertijds Rome voor de Germaanse barbaren. Dikwijls was het ook armoede, die negers uit hun door erosie uitgeloogde woongebieden verdreef. Ditmaal een Zwarte Grote Trek, waarvan het einde nog niet in het zicht is. Waar men er een dam tegen opwerpt, komen honderdduizenden clandestien over de grenzen. Dikwijls jonge mannen, die door hun gezinnen worden gevolgd. Het aantal Bantoe's in het gebied van de Unie gaat de acht miljoen te boven. Ook bij het stopzetten van alle migratie moet, bij de hoge geboortecijfers in de Bantoegezinnen, op vermeerdering van het aantal naturellen worden gerekend.
In deze situatie, ingeklemd tussen smartelijke ervaringen uit het verleden en een onzekere toekomst, toont de Zuidafrikaner zich even geprikkeld door kritiek van buitenlanders als afwijzend tegenover goedbedoeld vermaan van bevriende zijde, om zich niet door zijn sentiment te laten meeslepen. Hij blijft zijn kracht zoeken in onverzettelijkheid en afweer. | |
EvenwichtAls een oase in de harde, door de mens beheerste wereld, strekt zich aan de noordoostkant van de Unie het Krüger-wildreservaat uit: een gebied van 320 km lengte, waarvan de breedte van 48 tot 96 km varieert. In het geheel 12.480 km2 vrijwel ongerepte natuur met een netwerk van smalle | |
[pagina 239]
| |
autowegen ten gerieve van de toeristen, die in enkele kampen onderdak vinden. Deze staalkaart van landschapstypen, een mozaïek van stukken oerwoud, savannen, kreupelhout en moerassen, wordt doorsneden door enige rivieren, die slechts op weinig punten voor bezoekers - er geldt een streng verbod om auto's te verlaten - bereikbaar zijn. Meer nog dan de sensatie snuivende nijlpaarden in de Hippopool te kunnen waarnemen, boeide me in de buurt van het Skukuzakamp de Sabie-rivier: zo'n snelstromende tropische rivier, vol draaikolken in het geelbruine water, dat hier en daar in kleine zijbeken achter stenen verborgen pollen riet in deining houdt en in de verte tussen oeverwallen vol overhangende bomen en struiken verdwijnt. Menigmaal heb ik me afgevraagd wàt voor mij deze zachtruisende soevereine rust boven iedere toeristische ervaring deed uitgaan. Een emotionele gebondenheid aan jeugdherinneringen: het nooit verflauwende beeld van de Tjiliwoeng en de kali Brantas op Java of de machtige Baritoe, zijn weg zoekend door Borneo's bossen? Dankbaarheid voor ogenblikken van religieuze bewogenheid, die de natuur wakker roept waar een blik in de eeuwigheid wordt vergund? Meer nog dan door de eindeloosheid van de zee of de imposante rust van hoge bergtoppen, kan men zich gegrepen voelen door de beweging, waarin de tropenrivier tussen sluiers van vochtig-warme bosranden verglijdt en, in de verbinding van tijd en tijdeloosheid, een glimp onthult van het spel van tijd en eeuwigheid. Wie het kamp verlaat, meet zich dadelijk een amateur-wildzoekersblik aan. Geboeid ziet men schuwe ‘rooibokkies’ tussen bosjes wegschieten of zich in het hoge gras verbergen. Zebra's grazen in de schaduw van wilde vijgebomen of doringbomen; koedoes, de meest trotse van alle antilopen, verstijven van verbazing bij het passeren van autotoeristen. Geen statiger dier dan de giraffe - ‘kameelpaard’ zegt men in Zuid-Afrika -, die in deze omgeving met zijn lange hals tussen de boomkruinen een geheel ander wezen blijkt dan zijn wat parodistisch aandoende collegaviervoeter, welke in diergaarden een triest bestaan rekt. Bij iedere bocht van de weg kan men zich voor nieuwe verrassingen geplaatst zien: olifanten, een paar bosvarkens, of, in de verte een lammergier op een kale boomtak. Soms leiden kleurige bloemen - de oranje-rode schakeringen van poinzettia's, hibuskes, flamboyants of flamingoplanten - de aandacht af van fladderende boskraaien met wanstaltige gele snavels. | |
[pagina 240]
| |
Wanneer een auto even stilstaat, gebeurt het dat apen - ‘bobianen’ - op de motorkap springen. Vroeg in de ochtendschemering uitrijden, verhoogt de kans de natuur in haar intiemste, soms wat bloedige tafereeltjes te kunnen betrappen: twee hyena's, scheurend aan het karkas van een hert, dat in de vroege ochtend door een leeuw werd gedood. Om de hyena's heen drentelen jakhalzen, begerig om hun aandeel in het afval van het afval te veroveren. De gewone gang van zaken. Een symbiose van alle dieren, die elkander in deze vrije natuur steunen of belagen. Roofdier en prooidier horen bijeen in de kringloop van geboorte en dood, die de uitbreiding der soorten binnen beperkte grenzen houdt. Ook de plantengroei, soms schaars, soms overvloedig, heeft deel aan de handhaving van dit ecologisch evenwicht. Waar de mens ingrijpt, bijvoorbeeld door dieren in te voeren in gebieden zonder natuurlijke vijanden van de geïmporteerde soort - konijnen in Australië! -, ontstond doorgaans verwarring van heel wat navranter aard dan de ‘wreedheid van de natuur’ binnen de kringloop, die zij zelf in stand weet te houden.
Tegenover het natuurlandschap staat het cultuurlandschap, in een samenspel van natuur en mens gegroeid en eveneens naar evenwicht neigend: naar een door menselijke overwegingen geleide vormgeving. Zelfs in de eindeloze Karoovlakten herinneren draadafrasteringen aan de activiteit van de mens. Schapenboeren beschikken hier over ruimte genoeg om voor ieder schaap van hun grote kudden van drie tot zeven hectaren schrale weidegrond te reserveren. Veeteelt in extensieve vorm. Landbouw in tal van variaties: in het prachtige blauw-getinte bergland van Natal kleine akkers in de omgeving van Bantoe-kralen, hier en daar ananasplantages, of suikerrietvelden in het achterland van Durban. In de Kaapkolonie wijnbouw in de vlakte bij Hexrivier of tegen de berghellingen van de ketens, die zich ten oosten daarvan uitstrekken. Boomgaarden, graanbouw. In natuurschoon kunnen sommige streken van de Unie met Zwitserland of Californië wedijveren. Het klimatologisch zo begunstigde gebied bergt vele bodemschatten. Naast de diamant- en goudwinning begint ook de uraniumproduktie op gang te komen. Men zegt, dat het economisch wel en wee van het land door de goud- en wolexport wordt beheerst. De ontplooiing van de welvaart vertoont er echter telkens nieuwe facetten. | |
[pagina 241]
| |
In de laatste jaren wordt in Oranje-Vrijstaat een nieuw veld van goudproduktie ontsloten. De vestiging van industrieën maakt overal snel voortgang. Maar de algemene bedrijvigheid draagt zelden een zo eenzijdig economisch karakter, dat de sociaal-culturele ontwikkeling erdoor wordt afgeremd. Indien het zo gecompliceerde rassenvraagstuk geen roet in het eten wierp, zou men zelfs van een harmonische ontwikkeling kunnen spreken. Contrasten tussen Boer en Brit beginnen te vervagen. De jonge generatie vooral streeft naar overbrugging van traditionele tegenstellingen. Uitstekende sociale voorzieningen houden gelijke tred met het streven het cultureel niveau van de bevolking te verhogen. Wat bijvoorbeeld in de Kaapprovincie wordt besteed aan de inrichting van openbare bibliotheken - met gratis uitlening ook van reprodukties van schilderijen en van langspeel-grammofoonplaten - overtreft alles wat Westeuropese landen op dit gebied presteren. Het universitair onderwijs is op peil. De offers, die drie miljoen blanken in de Unie zich voor het onderwijs getroosten, speciaal ook voor het hoger onderwijs, getuigen van grotere culturele inspanning dan de acht miljoen Australiërs voor dezelfde doeleinden over hebben. De nationalistische regering - eerst die onder premier Malan en nu onder Strijdom - geeft blijk van een oprechte wil de beste Boerentradities met de culturele achtergrond van het Britse element te willen verenigen. Wat sedert 1945 werd gedaan om de sociaal-culturele ontwikkeling te bevorderen tegelijk met de economische opbloei van de jonge tweetalige natie, zou nog meer respect hebben afgedwongen, indien er geen gerechtvaardigde twijfel bestond aan de juistheid van één richtsnoer, die de regering hardnekkig blijft volgen: de apartheidspolitiek. | |
De donkere schaduwIn het Amerikaanse weekblad Life kwam eens een fotoreportage voor met een afbeelding, die het vernederend isolement van de negerbevolking in de Unie moest illustreren. Een prikkeldraadversperring om een lokatie - naturellen-woonoord - langs een grote autoweg. Van Zuid-Afrikaanse zijde werd erop gewezen, dat de dienst voor naturellenzaken zelden lokaties laat omrasteren. In dit geval was het gebeurd om een einde te maken aan veelvuldige ongevallen door het spelen van Bantoe- | |
[pagina 242]
| |
kinderen op de drukke verkeersweg - voor het bestwil van de negers dus. Zo kan een zelfde handelwijze van verschillende standpunten worden toegelicht. Het commentaar van de Amerikaanse journalist was kennelijk misplaatst. Maar de ‘voor eigen bestwil’-theorie is ook niet zonder bedenkingen. Men kan beter klare wijn schenken, zoals de huidige regering dan ook doorgaans doet. Waar een blanke bevolking tegenover een vier- of vijfvoudige overmacht van gekleurde rassen staat, met het vooruitzicht dat het overwicht van naturellen - nu acht miljoen -, kleurlingen - bijna een miljoen - en Indiërs in Natal - 400.000 - nog zal toenemen, komen degenen, die voor het behoud van de staats- en maatschappijvorm en voor de cultuur van de blanke bevolking verantwoordelijkheid dragen, voor een moeilijke keus te staan. De nationalistische regering-Strijdom heeft zich voor het beginsel verklaard, dat het Zuidafrikaanse volk een blanke natie vormt, die gekleurde rassen, op grond onder anderen van economische overwegingen, wel gastrecht wil verlenen, maar deze vreemdelingen nooit burgerrechten zal toekennen. Om consequent te blijven, wenst men iedere vermenging tegen te gaan. Geen huwelijken, geen sociale omgang, geen vriendschap tussen het blanke en het gekleurde deel van de bevolking. Geen gemeenschappelijke woonwijken, scholen, zwembaden, bioscopen of bussen. Wèl sociale voorzorg, medisch-hygiënisch vooral, met onderwijsfaciliteiten, enzovoorts. Voor de Bantoenegers en hun gezinnen - vroeger kaffers, doch nu ‘naturellen’ genoemd - worden ‘lokaties’, voor zwarte mijnwerkers mannenverblijven of ‘compounds’ ingericht. Het ijzeren gordijn tussen de blanke en de zwarte of zwart-bruine wereld kent echter doorgangen. Naturellen werken wèl in woningen van blanken, vervullen hun taak in fabrieken en mijnen of op landbouwbedrijven. Ze komen en gaan, maken gebruik van technische hulpmiddelen, imiteren de blanke heerserskaste en geven het straatbeeld een exotisch karakter. Het regeringsbeleid mag consequent zijn, de maatschappelijke ontwikkeling is het niet. Men kan niet miljoenen negers in het arbeidsproces opnemen en hen tegelijkertijd isoleren. Het juridisch isolement wijkt onder deze omstandigheden te ver af van de sociologische situatie. De wederzijdse doordringing van twee cultuursferen, de acculturatie, vindt voortgang. De regering beperkt zich bijgevolg tot het proclameren van een beginsel. En juist dit beginsel, met het uittartende woord ‘apartheid’, lokt van alle | |
[pagina 243]
| |
kanten kritiek uit. De vroeger gebruikte terminologie van ‘eiesoortelijke ontwikkeling’ voor het in stand houden van twee afzonderlijke cultuurpatronen, wekte heel wat minder misverstand. De aanhangers van het regeringsbeleid stellen kritiek van buitenlanders niet op prijs. Zij hebben argumenten genoeg bij de hand om allerlei betweters van repliek te dienen, niet om werkelijk principiële kritiek te weerleggen. De Amerikanen bijvoorbeeld, zo zegt men, zijn onbillijk in hun oordeel. Hun volk kent slechts een bijmengsel van 10% negers, die er reeds eeuwen wonen, geheel ingeburgerd zijn en in hun cultureel peil de Bantoe's overtreffen. En nòg kon men voor het negerprobleem in de Verenigde Staten geen oplossing vinden. De anti-koloniale critici krijgen te horen, dat Zuid-Afrika geen kolonie is, geen gebied dat kan worden prijsgegeven. De Unie is immers een zelfstandige blanke natie met een geheel andere geschiedenis dan die der blanke minderheden in Indië of Indonesië. Maar wat moet men zeggen tot de ethici, de weerbarstige gesprekspartners, die niet ophouden te verklaren dat het Zuidafrikaanse volk de pretentie heeft een christelijke natie te zijn, doch de gelijkheid van allen voor God tot een aanfluiting maakt. Tegen deze aantijging valt verweer in verschillende toonaard te beluisteren. Theologische argumenten ten gunste van de door God gewilde orde, waarin de duidelijke verschillen tussen de rassen niet uit te wissen zijn. Praktische overwegingen, aantonend dat gelijkstelling van naturellen dadelijk zou leiden tot een misbruik van macht. Bovendien, wat konden zij, die de christelijke liefde in het geding brengen, in hun eigen milieu tot stand brengen? Hebben de Europese of Amerikaanse kerken en democratieën zich in staat getoond hùn apartheid, het cultureel en sociaal isolement van brede lagen ongeschoolde arbeiders, te doen verdwijnen? Laten zij liever eigen fouten erkennen vóór zij anderen de les gaan lezen. Zo vallen over en weer harde woorden. Intussen klopt de harde werkelijkheid aan de politieke deur. De naturellen zijn er en het blijkt hun psychisch zwaar te vallen hun positie in en buiten de samenleving te verdragen. De nervositeit, die de blanken tot krasse maatregelen brengt, begint ook de neger- en kleurlingbevolking aan te tasten. Actie zal een reactie van gelijke kracht uitlokken. Tegenover de vraag ‘wat willen de blanken?’ staan de vragen: ‘wat willen de gekleurde bevolkingsgroepen, wat leeft in deze massa's, wat beweegt hen, waarop hopen zij en waartoe | |
[pagina 244]
| |
zijn ze in staat?’ Niet de helderheid van argumenten en politieke beginselen geeft de doorslag, doch de werkelijkheid van sociale spanningen, de donkere schaduwen die over het gebied van de Unie vallen. | |
Bantoe-profielVoor de zij-ingang van een modern gebouw zitten wat negers gehurkt: Pondo's van de oostkust, Zoeloes, enige mannen uit Portugees Oost-Afrika, enkelen zelfs uit Midden-Afrika. Voor het vervoer over grote afstand maakte de mijnbouwonderneming gebruik van vliegtuigen. Bij het vertrek kreeg iedere zwarte passagier een talisman als probaat middel om angstgevoelens te verminderen. Geen talisman echter, die de schok breekt van de schrik en verwarring bij de plotselinge overgang van een negerkraal naar Johannesburg, metropolis van westerse ondernemingsgeest. In een centraal selectiecentrum werden de aangekomenen voorlopig gekeurd en gesorteerd om over de verschillende mijnen te worden verdeeld. Zo is het groepje dat we gadeslaan, in Welkom beland, bij een der bestingerichte mijnen van het nieuwe ontginningsgebied in Oranje-Vrijstaat. Aan de tewerkstelling gaat hier niet alleen een herhaalde medische keuring, doch ook een psychologisch onderzoek vooraf. Psychologisch onderzoek om na te gaan wie onder de aangevoerde arbeiders eigenschappen vertonen, die hen voor de laagste leidinggevende functie van ‘boss-boy’ geschikt maken. Het laboratorium en wat jonge kerels, uit him natuurstaat overgebracht naar het domein van de blanke technici. Een eerste treffen tussen primitieve verwondering en blanke zelfverzekerdheid. Laten wij onze neiging tot abstraherende beschouwingen even opschorten om te zien wat zich hier afspeelt. Een historisch proces waarvan de potentiële krachten voor enkele ogenblikken worden belicht door een overspringende vonk. Zichtbaar geworden geschiedenis. ‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis.’ Oók de vergankelijkheid van dit toneeltje: de in hun omslagdekens of ‘kombersen’ gehulde negers, gezeten voor de deur die toegang geeft tot het psychologisch laboratorium. Onrust van niet-begrijpen in de ogen, gelatenheid in de lichte ronding van hun schouders. Ontwortelden, op het punt om te worden ingeschakeld in het technisch-organisatorisch raffinement van een machtig bedrijf. | |
[pagina 245]
| |
De test is een psychologisch hulpmiddel van beperkte reikwijdte. Men zegt dat levenservaring meer bij draagt tot verwerving van inzicht in de mens. Levenservaring, als het geheel van alle aanrakingen, die ons iets nader kunnen brengen tot de medemens. Moet dit tussenmenselijk contact echter niet aan alle eisen voldoen eer het de naam van een ontmoeting - de enige sleutel tot diepere kennis - verdient? Deze vraag drong zich telkens bij me op, als ik Zuidafrikaners hoog hoorde opgeven van hun kennis van de Bantoebevolking. Zelfbewust vooral zijn de nakomelingen van de oude Boerengeslachten, die, geboren en getogen op een of andere ‘plaas’, herinneringen bewaren aan hun jeugd, waarin zij negerkinderen als speelkameraden hadden. Op veertien-, vijftienjarige leeftijd moest deze relatie wijken voor de geheel andere verhouding van het ‘baasskap’; een verhouding van heerschappij en gehoorzaamheid, getemperd door patriarchale gevoelens van verantwoordelijkheid, van vriendelijkheid zelfs. Veel Boeren beroepen er zich op, dat zij hun zwarte ondergeschikten in feite beter behandelen dan menige Engelsman, die rasgelijkheid voorstaat. Kan echter van werkelijk kennen sprake zijn bij de onderdanigheid, die de neger van jongsaf wordt ingeprent? Het traditionele Boerenoordeel lijkt verdacht veel op de onjuist gebleken opvattingen, die in de zuidelijke Verenigde Staten zo'n taai leven hebben: de neger is van nature lui en dom, goedmoedig, meestal eerlijk hoewel toch wat leugenachtig, goedlachs, spontaan en vrolijk, muzikaal, toegankelijk voor de christelijke geloofsleer, passief en het gelukkigst als hij met straffe hand wordt geregeerd. Waar men hem enige vrijheid geeft, wordt hij gauw arrogant. De bewering, dat de Bantoe een andere gedachtengang volgt dan de blanke, weet de Zuidafrikaner met voorbeelden toe te lichten. Een Bantoebediende, die loonsverhoging kreeg, nam dadelijk zijn ontslag omdat voor hem het bewijs was geleverd, dat men hem voordien te weinig had uitbetaald. Een blanke zegsman wist mij te vertellen, dat huisbedienden doorgaans blijven als ze streng worden behandeld, maar heengaan als men hun vrijheid gunt. In het eerste geval vrezen zij namelijk in een nòg slechtere situatie te komen, terwijl ze in het laatstgenoemde geval beginnen te vertrouwen op de mogelijkheid van nog gunstiger omstandigheden. In afwijking met de traditionele Boerenopvattingen kwamen buitenlandse zendelingen op grond van een niet minder langdurige ervaring tot | |
[pagina 246]
| |
een veel gunstiger oordeel over de Bantoe's. In aanmerking genomen, dat de zending onder anderen pioniersarbeid heeft verricht voor het onderwijs in de Bantoewereld, kan de mening, die men in zendingskringen verneemt, niet als ongefundeerd worden beschouwd: lof voor de leergierigheid van de Bantoejeugd, voor haar moreel onderscheidingsvermogen en normbesef, voor haar talenaanleg en bijzondere muzikaliteit. Waar men negers in vrijheid tegemoet treedt, tonen zij zich meestal trouw en dankbaar. Ook van zuiver Zuidafrikaanse kant heb ik meermalen respect horen betuigen voor de redelijk-goede aanleg en de werktuigelijke begaafdheid van de Bantoe. Een bezoek aan de werkplaatsen van de tuchtschool Diepkloof in de buurt van Johannesburg gaf trouwens gelegenheid mij met eigen ogen te overtuigen van de vaardigheid, die jeugdige negers na een korte opleiding in allerlei ambachten vertoonden. Deze indruk werd bevestigd door gesprekken met Engelse fabrikanten uit Johannesburg, die verzekerden dat zij uit hun Bantoepersoneel een normaal percentage geschoolde arbeidskrachten kunnen rekruteren. Bovendien bleek in de praktijk van de industriële arbeidsverhoudingen, dat negers op dezelfde manier als Europese arbeiders reageren op vriendelijke behandeling, woorden van aanmoediging, opgelegde verantwoordelijkheid, premiesystemen of promotiekansen. Weegt de ene ervaring minder zwaar dan de andere? Waarom zijn vele Boeren nooit bereid ook maar iets prijs te geven van hun geringschattend oordeel over de zwarten? Nu doen zich tegenwoordig verschijnselen voor, die voor het Zuidafrikaanse conservatisme als bewijzen gelden voor de juistheid van hun opvatting. Aan verslapping van de tucht schrijven zij toe, dat overal de misdaad toeneemt. Vooral de jeugdcriminaliteit, in het bijzonder het bendewezen van de jongelui, die men ‘tsotsi's’ noemt, begint in de steden een verontrustende omvang aan te nemen. Het aantal onwettige geboorten stijgt. Men rapporteert drankmisbruik, ontucht, verslaafdheid aan dobbelspel, symptomen van sociale ontreddering, die de meest vervallen lokaties tot infectiehaarden maken voor steeds grotere bevolkingsgroepen. Wat zegt dit alles echter omtrent de aard en aanleg van de naturel? In alle snel groeiende wereldsteden geeft de daar samengestroomde ontwortelde plattelandsbevolking sociale desorganisatie te zien. Los van alle theorie over de oorzaken van zoveel ellende, doet ook de Zuidafrikaanse | |
[pagina 247]
| |
regering het hare om de meest bedreigde gebieden te saneren. Oude lokaties worden ontruimd, nieuwe ingericht. Of het nodig is nieuwe woonoorden zo ver buiten de stadskernen te bouwen als nu geschiedt, mag worden betwijfeld. De verplaatsing van bevolking ‘voor haar eigen bestwil’ naar lokaties, die tien of meer kilometer verder van de werkplaatsen zijn verwijderd dan de vroegere, stuit dan ook op veel verzet. In de nieuwe lokaties blijkt duidelijk hoe de uniformering van de woonstijl, het wat kazerne-achtig karakter van de op rijen geplaatste huisjes - er zijn gunstige uitzonderingen - allerminst in overeenstemming is met de wensen van al hun bewoners. De Bantoemaatschappij is niet meer zo homogeen als de gelijksoortigheid van de door de overheid gebouwde woningen zou doen vermoeden. Er is een middenstand in opkomst. Een kleine middenstand van onderwijzers, bureau-ambtenaren, politieagenten, kleine handelaren, geschoolde werklieden en anderen, die liefst buiten de lokatie zouden willen wonen in wijken naar eigen keuze, zo mogelijk in eigen huizen op eigen grond. Bestaande wetten verbieden echter grondaankoop door naturellen. Het is in Zuid-Afrika niet anders dan in andere streken van het werelddeel. De negerbevolking ondergaat over alle apartheidsgrenzen heen, de invloed van de westerse beschaving, waarin ze via het arbeidsproces is binnengeleid. De lijn van de apartheid is een stippellijn, geen hoge muur die twee cultuurpatronen voor elkander onzichtbaar maakt. Wie de talen der blanken leert, hun kranten en tijdschriften leest, films ziet en radio beluistert, heeft de afzondering doorbroken. Er ontstaan in deze acculturatie soms wonderlijke mengvormen. Een radio-zendstation in Durban geeft enige ochtenden in de week vervolghoorspelen in Zoeloe-dialect. Het zijn bewerkingen van Shakespeare-stukken, welke door de Bantoe's blijkbaar met veel belangstelling worden beluisterd. Deze ‘legenden van de blanke man’ bevatten immers veel, dat de neger niet vreemd is. De geesten uit Macbeth doen aan de aardgeesten, tokoloshi, denken en de Shylock-figuur aan de Indiër-woekeraar, die aan de oostkust een gevreesd man is. Wij weten niet hoe de Bantoe uit het voor hem zichtbare en gedeeltelijk imiteerbare blanke cultuurpatroon een keuze doet. Evenmin waar de grenzen liggen tussen uiterlijke nabootsing en innerlijke verandering. Volgens de mannen van de zending leidde de kerstening veelal tot een | |
[pagina 248]
| |
verandering van de persoonlijkheidsstructuur: een bevrijding uit de obsessies van het geestengeloof. Er bestaan in het cultuurcontact met de blanke wereld uiteraard verschillen tussen Bantoe-intellectuelen, de middenstanders, waarvan zojuist sprake was en de min of meer ontwortelde massa's in stedelijke lokaties. Het zwakst staan zij, die vervreemd raakten van de beschutting welke het oude stamverband steeds had gegeven, zonder in staat te zijn enig houvast te vinden in het stuntelig imiteren van blanke heersers. Hun innerlijke onzekerheid wordt door Zuidafrikaners graag aangehaald als een voorbeeld van de noodlottige gevolgen van iedere grondslag missende nabootsing. De vraag is slechts of men bij de veelvuldige aanraking tussen blank en zwart anders zal kunnen handelen dan de zwakste partij tot werkelijk begrip te brengen voor positieve krachten in de hogere beschavingsvorm - zoals de zending deed in bekeringswerk, dat velen tot zegen was. Hoe gevaarlijk imitatie kan zijn, demonstreren de voedingsgewoonten van binnengekomen naturellen. Deze immigranten weten niet beter te doen dan het dieet uit de streek van herkomst te vervangen door allerlei vitamineloze winkelwaren. Het komt voor, dat moeders hun kleuters in hoofdzaak thee en biscuit voorzetten. In ziekenhuizen staan lange rijen bedjes van patiëntjes, waarvan de meesten de gevolgen van zo'n verkeerde voeding niet zullen overleven. Beschaving en vernisbeschaving? De regering meent de raad van haar adviseurs te moeten volgen om door middel van een Bantoe-onderwijswet de ‘eigensoortelijke ontwikkeling’ te stimuleren, welke de Bantoe-beschaving van haar Europees vernis zal ontdoen. Terug naar oude inheemse cultuurvormen: de jeugd opvoeden in kennis van enige Bantoetalen, haar passende lectuur verschaffen, de muzikaliteit tot ontwikkeling brengen, die een lichtpunt is in de aanleg van deze bevolking, begrip kweken voor het werk dat in eigen kring met eigen middelen kan worden verricht. Alles te zamen een pedagogisch aanvaardbaar ideaal, dat sociologisch echter uiterst zwak staat, omdat men uit de mengvormen van het heden niet meer terug kan gaan naar de cultuur van het verleden. De beeldspraak van het beschavingsvernis is dan ook niet houdbaar. Wat aan vernis doet denken is de glans van een kleurstof, die reeds te diep is doorgedrongen om haar door enige politieke handgrepen te kunnen verwijderen. | |
[pagina 249]
| |
Kaapse kleurlingenSlechts weinige van de bezwaren, die blanken tegen een te nauwe aanraking met de Bantoebevolking aanvoeren, kunnen gelden voor de Kaapse kleurlingen. Deze afstammelingen van in de Compagniestijd ingevoerde Javaanse slaven of vrijwillig binnengekomen Maleiers, vermengd met negerslaven en nakomelingen van Bosjesmannen of Hottentotten, vormen vooral in de Kaapprovincie een krachtige bevolkingsgroep van rond een miljoen zielen. Ze vertegenwoordigen een eigen cultuurtype van een hoger beschavingsniveau dan de Bantoe's, op wie zij dan ook neerzien, omdat zij volledig westers georiënteerd zijn. Maar voor de blanken - al erkennen zij de historische vergroeidheid van het kleurlingenelement met het oudste gedeelte van de Zuidafrikaanse natie - blijven het mensen van een ander ras, die in een systematisch doorgevoerde apartheidspolitiek geen uitzonderingspositie mogen innemen. Enige voorrechten, die de kleurlingen genoten, bijvoorbeeld de uitoefening van kiesrecht, zijn in de laatste jaren ingeperkt. Intussen kregen de kleurlingen het nog zwaarder te verduren door het opdringen van grote aantallen Bantoe's, die in hun trek zuidwaarts de Kaapkolonie hebben bereikt en daar op de arbeidsmarkt geduchte mededingers zijn geworden van de kleurlinggroepen. Sterker nog dan de Bantoe-elites geeft de bovenlaag van de Kaapse kleurlingen blijk van hun verlangen om enige treden op de maatschappelijke ladder te stijgen. Zij getroosten zich zware offers voor de opvoeding van hun kinderen, tonen interesse voor vraagstukken van volksontwikkeling en laten geen gelegenheid voorbijgaan om blijk te geven van hun artistieke begaafdheid, speciaal van hun muzikaliteit. Zo wekte het in 1955 onder de blanke burgers van Kaapstad verbazing, dat kleurlingzangverenigingen erin slaagden de door hen ingestudeerde opera La Traviata in het Italiaans op te voeren. Parlementsleden, die gehoor gaven aan de uitnodiging de uitvoering bij te wonen, waren verrast over het bereikte artistieke peil en verklaarden in één avond meer omtrent de kleurlingen te hebben geleerd dan door jarenlange lectuur van officiële rapporten. Hun opmerking getuigt van het verrassend effect, dat iedere doorbreking van vooroordeel vertoont: het in scherven vallen van de cliché's, waarmee gescheiden bevolkingsgroepen in hun mening over elkander genoegen nemen. | |
[pagina 250]
| |
De hoogmoed van het zich superieur voelende ras leidt er trouwens toe een scherpere blik te hebben voor de zwakke dan voor de sterke zijden van andere rassen. Het is niet moeilijk gegevens te verzamelen omtrent ontstellende verschijnselen, die ook de kleurlingwereld zelf met zorg vervullen. Het mohammedanisme van de Kaapse Maleiers - ‘Slameiers’ - heeft evenmin als de christelijke traditie van andere rasgenoten een verval van het normbesef kunnen tegengaan. Een gedeelte van de jonge generatie, uit de sfeer van het patriarchaal familiegezag losgeraakt, is bij de overgang van de traditionele ambachten naar fabrieksarbeid in de ban geraakt van sommige negatieve aspecten van het grote-stadsleven. Drankmisbruik vooral is een der kwalen, die het kleurlingbestaan dreigt te ondermijnen. Aanwezige sociaal- en cultureel-constructieve krachten missen de steun van een erkende sociale en staatsburgerlijke volwaardigheid. Toch blijven cultuurdragers, die in het voorste gelid staan van de kleurlinggemeenschap, de hoop koesteren dat de tegenwoordige scheidslijnen niet voorgoed zonder aanzien des persoons zullen worden toegepast. Zij zoeken de ontmoeting, uitziende naar het contact met blanken, die tot een gesprek bereid zijn. Evenals de Bantoe-elite moeten zij echter ervaren, dat de blanke bovenlaag iedere vorm van overleg schuwt. Van een werkelijke ontmoeting is zelden sprake. Soms omdat men aan zo'n ontmoeting geen enkele betekenis wil toekennen, soms ten gevolge van heersende sociale vooroordelen, die verbieden kleurlingen thuis te ontvangen om hen in intieme sfeer in het gesprek van mens tot mens op te nemen. Er zijn uitzonderingen. Tot de weinigen, die de moed tonen de ingeving van hun hart te volgen, behoren de aanhangers van de morele herbewapening. Ik had het genoegen bij een van hen een avond vrijuit te mogen praten met een groep kleurlingen uit de intellectuele bovenlaag. Het was een gesprek over de rassenproblematiek, gevoerd in een toon van christelijke gezindheid, in zelfbeheersing en openhartigheid, ver uitgaande boven de geprikkeldheid, die in blanke gesprekskringen zelden kan worden onderdrukt. Hier viel iets te beluisteren van een wens, waarvan de bezoeker van Zuid-Afrika slechts zelden iets bespeurt: het verlangen om samen naar oplossingen voor het rassenvraagstuk te zoeken. | |
[pagina 251]
| |
Riskante beslissingOok enige Zuidafrikaanse theologen - prof. Keet te Stellenbosch en enige medestanders - verzwijgen niet langer, dat zij in de christelijke naastenliefde de enige kracht zien, die hun volk voor verdere dwaling zou kunnen behoeden. Zij gaan echter niet zo ver als de voorstanders van morele herbewapening of het ethisch radicalisme van buitenlandse critici als father Huddleston of dominee Buskes. In Zuidafrikaanse kerkelijke kring openbaart zich hier en daar slechts het verlangen de weg naar wederzijds begrip en overleg te zoeken. Gevaarlijk spel, volgens de voormannen van de Nationale Partij, die alle regeringsgetrouwen om zich heen hebben verzameld om het apartheidsbeginsel in volle strengheid toe te passen. Werkelijk, een beginsel. Want als de regering slechts een politiek spel wilde spelen, zou het haar gemakkelijk vallen een ‘verdeel en heers’-politiek toe te passen door zich door verlening van privileges aan de kleurlingen, bondgenoten te ver schaffen tegenover eventuele agressie van Bantoe-kant. Even voor de hand liggend, zou het zijn neger-intellectuelen en de opkomende Bantoe-middenstand voldoende voorrechten toe te kennen om deze groepen afkerig te maken van een ‘opstand der horden’. Het apartheidsbeleid blijft echter gekenmerkt door beginselvastheid. Het gaat uit van een axioma: iedere overschrijding van de grenslijn zal verdere concessies uitlokken; iedere concessie wekt begeerte naar meer gelijkheid en als ten slotte volledige gelijkheid is bereikt, zal de meerderheid niet aarzelen de blanken in zee te jagen. Niemand van degenen, die de gelijkheid der rassen op grond van christelijke naastenliefde bepleiten, kan bewijzen, dat de zojuist vermelde redenering per se onjuist is. Wèl kan aannemelijk worden gemaakt, dat het regeringsbeleid door angst wordt ingegeven. En angst is altijd een slechte raadgever. Het psychisch trauma van de Boerenbevolking, dat wij uit haar geschiedenis meenden te kunnen afleiden, verweert zich tegen koel verstandelijk overleg of tegen een door ethische overwegingen gesteunde gedragslijn. Kritiek wordt bij voorbaat van de hand gewezen. Christelijk vermaan meent men te mogen verwijzen naar het gebied van een Bergrede-radicalisme, dat voor de zondige wereld waarin wij leven niet van toepassing is. Elk bezwaar tegen de apartheid wordt gebrandmerkt als onkunde: het niet kunnen inzien, dat toenemende concessies een arrogantie | |
[pagina 252]
| |
zouden aanwakkeren, die bij het heersende ressentiment op een afrekening met de blanke minderheid zou uitlopen. De goede trouw van de regering-Strijdom behoeft niet in twijfel te worden getrokken. Raadgevers van een afstand kennen niet de druk van de verantwoordelijkheid die de regering draagt. De regering meent geen andere mogelijkheid te zien om een tragische ontknoping te voorkomen. Bij het uitoefenen van christelijke kritiek mag niet worden vergeten, dat ook aan blanke zijde psychische nood bestaat. Van Huddleston bijvoorbeeld wordt wel gezegd: ‘he can't see the white for the black’; het is niet uitgesloten dat de zorgen van de blanke minderheid buiten zijn gezichtskring vallen. Toch staat de regering in haar argumentatie niet sterk. De fictie, dat iedere grensoverschrijding moet worden voorkomen, houdt geen stand in het licht der werkelijkheid, die reeds een ruime mate van vermenging te zien geeft. In het snijvlak van twee levensstijlen valt imitatie niet meer te stuiten. Geen militaire afweer, geen politiek-juridische maatregelen, geen handhaving van het lokatie-isolement en geen terugvoering van enige miljoenen Bantoe's naar de reservaatgebieden - het voorstel van de commissie Tomlinson - kan het cultuurcontact, dat in deze gehele situatie primair is, tegengaan. Bij de leidinggevende groepen onder de Bantoe's is aarzeling te bespeuren of zij de apartheidspolitiek zullen gaan bestrijden - eventueel met steun van andere Afrikaanse volken - dan wel op een compromis zullen aansturen. Maar zelfs voor een compromis zijn een minimum aan wederzijds begrip en bereidheid tot overleg nodig. De keuze tussen het risico van een te lang volgehouden apartheidspolitiek en het risico van een handreiking om de vreemde rassen op te voeden tot het mede-verantwoordelijkheid dragen voor deze gemengde samenleving, vormt een dilemma, dat de politiek van de dag ver teboven gaat. Onder deze omstandigheden is de raad van de kleine christelijke voorhoede, die een ontmoeting der rassen bepleit, waarschijnlijk de enige, die naar een uitweg wijst. Het zou dan echter een ontmoeting moeten zijn buiten de sfeer van politieke onderhandelingen, een ware ontmoeting. Eer de blanken echter zover zijn, dat zij in hun zwarte buren de mens willen en kunnen zien en voordat de gekleurde rassen zich laten overtuigen van de goede bedoelingen van hun blanke broeders - grondslag voor een gemeenschappelijk streven naar oplossingen - zal de historische | |
[pagina 253]
| |
ontwikkeling ongetwijfeld reeds tot nòg dreigender situaties hebben geleid dan zich thans voordoen. Het is denkbaar, dat te elfder ure toch nog een keerpunt wordt bereikt, ver buiten de grenzen gelegen waarbinnen de huidige politiek zich afspeelt. | |
Eurafrika?Meestal hebben wij genoeg aan de politiek van de dag of aan plannen voor de naaste toekomst. Ze doen ons vergeten, dat er ook een grotere visie mogelijk is. Er zijn projecten denkbaar, die slechts door samenwerking van opkomende tropische staten met groeperingen van Europese landen kans van slagen zouden hebben. Mogelijkheden om de potentiële rijkdom te ontsluiten van een gebied, dat honderden miljoenen bewoners meer zou kunnen voeden dan thans het geval is en dat bovendien door zijn bodemschatten en door de beschikbare waterkracht van zijn rivieren de wereldeconomie zou kunnen steunen. De oude cultuureenheid van het Middellandse-Zeegebied berust in feite op voor de hand liggende sociale en economisch-geografische betrekkingen tussen Noord-Afrika en Zuid-Europa. Ze zou in ruimer verband ook Midden-Europa en de Sahara kunnen omvatten, ja, zelfs een grondslag kunnen bieden voor samenwerking van geheel Europa met Afrika, Zuid-Afrika inbegrepen. In de taal van de traditionele diplomatie is veel geschreven over de as Caïro-Kaapstad. Indien het echter niet langer zou gaan om het afwegen van de betekenis van koloniale voorposten en oude machtskernen, doch om het tot ontwikkeling brengen van een geheel werelddeel met inschakeling van tot zelfbestuur geroepen inheemse volken, zou men zich ook andere krachtlijnen voor de geest kunnen halen: lijnen van Londen, Amsterdam of Wenen en eventueel zelfs van Moskou en Istanboel of Rome naar Akkra, Naïrobi en Kaapstad. Is het een al te stoutmoedige gedachte in de eenheid van Europa en Afrika een tegenhanger te zien van de geografische eenheid van Noord- en Zuid-Amerika? Het gebied Eurafrika zou het dichtbevolkte Europa de gewenste ruimte bieden en Afrika de hulpmiddelen geven, waarop het wacht om uit zijn positie van ‘onderontwikkeld gebied’ te worden verlost. Een verder perspectief van deze samenwerking zou liggen in de oplossing van een aantal problemen van energievoorziening. Afrika bezit | |
[pagina 254]
| |
immers van alle werelddelen het rijkste waterkracht-potentieel, Europa het geringste. Door internationale financieringsmaatschappijen en afbakening van belangengemeenschappen kan Afrika ontsloten worden op een manier, die in ieder opzicht afwijkt van koloniale exploitatiemethoden. Wij kennen nu andere en meer effectieve organisatievormen, los van kapitalistische tradities en socialistische schema's: internationale publiekrechtelijke lichamen, sterk genoeg om alle gewenste waarborgen te bieden voor het welzijn van de bevolking. Door fondsen, gedoteerd met een bescheiden percentage van de huidige oorlogsbudgetten, zou reeds in eerste aanloop werk van beslissende betekenis kunnen worden verricht. Om deze weg in te slaan is echter een andere denktrant nodig met meer originele vormen van risico-aanvaarding dan met de tegenwoordig nog geldende overwegingen in overeenstemming is te brengen. Zelfs met het vooruitzicht, dat de wereld binnen afzienbare tijd miljarden inwoners meer zal tellen en in de zekerheid, dat het de grootste moeite zal kosten de nadelen van deze bevolkingsdruk te ondervangen, blijft men volharden in de gewoonte om zich voor te bereiden op ‘parochiale oorlogen’ - Toynbee -. Desondanks voelen de westerse volken zich nog steeds ver verheven boven het ‘primitivisme’ van de Middenafrikaanse stamoorlogjes met hun nasleep van platgebrande negerkralen en slavernij van de verliezers. Er bestaat geen principieel verschil tussen brandbommen en fakkels, geweren en knotsen of landmijnen en vergiftigde speren. Wèl tussen al dit militair kleingoed en de wapens, die thans gereed worden gehouden om de bevolkingen van halve continenten te verdelgen. Het begrip ‘vrede’ wisselt met de betekenis, die men aan het oorlogsgevaar wil hechten. Vrede betekent nu niet meer het bijleggen van een regionaal conflict of strijd tussen enkele volken en een zich akkoord verklaren met overeengekomen of door de winnaars vastgestelde grensregelingen. Wat men vrede noemt, heeft reeds lang een andere zin gekregen, de diepere, werkelijk internationale en zelfs intercontinentale betekenis van een bewoonbaar maken van onze aarde. Zo beschouwd zou een samengaan van Europa en Afrika, de vorming van een gebied Eurafrika, als vredewerk in grote stijl mogen gelden; groot genoeg althans om te worden genoemd naast de ongekende krachtsinspanning, die men zich tegenwoordig getroost voor een universele oorlogsdreiging. |