Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Midden-AfrikaEen der laatst overgebleven koloniale gebieden, uitgestrekt, onoverzichtelijk, vol problemen die niet meer door enkele koloniserende mogendheden of door enige jonge negerstaten kunnen worden opgelost. Een werkelijk grootscheepse sanering van het continent zou op ongekende schaal internationale inspanning vergen met vormen van ‘planning’ waarmee tot dusver nog weinig ervaring werd opgedaan. Klimatologisch en bodemkundig - er is nog geen eind te zien aan de ontbossing en de erosie - blijft Midden-Afrika een bedreigd woongebied. Maar zijn duidelijkste zwakte ligt toch in een aantal verschijnselen van desintegratie: een algemeen-waarneembare ontbinding van het stamverband vooral. Tientallen miljoenen negers zijn bezig het houvast van hun traditionele levensvormen te verliezen. Deze aantasting van de tropische sociale orde kan door koloniaal bestuur slechts gedeeltelijk worden tegengegaan, vooral omdat zo'n staatkundige formatie afhankelijk is van de economische ontwikkeling, die op haar beurt weer steunt op arbeidsprestaties van zwarte of bruine werkkrachten. En juist op dit punt wordt veel in twijfel getrokken, wat vroeger als onomstotelijke waarheid gold. Het koloniaal ‘realisme’ heeft immers lange tijd op een theorie geteerd: de theorie, dat westerse staten voor hun grondstoffenvoorziening en ter wille van hun internationale handel tot uitoefening van politieke macht in tropische gebieden gedwongen zijn. Deze zou namelijk garantie bieden om een onmisbaar groot aantal gekleurde arbeidskrachten op gedisciplineerde manier in het arbeidsproces ingeschakeld te houden. | |
Twijfel aan het batig saldoDe meeste theorieën is geen lang leven beschoren. Daarvoor zijn ze immers te nauw verbonden aan vergankelijke historische situaties. Zo de hoge dunk, welke het kolonialisme heeft van de voordelen die westerse ondernemingsvormen in tropische gebieden opleveren: winsten voor de blanke ondernemers en een relatief gunstig loonpeil voor de hand- en spandiensten verrichtende inboorlingen. Het wordt als vaststaand beschouwd dat de uitgekeerde lonen-in geld! - meer welvaart garanderen | |
[pagina 222]
| |
dan het traditionele stamverband kan geven: de leer van de harmoniërende belangen, met erkenning dat het overvloedige aanbod van ‘zwartjes’ op de arbeidsmarkt in het voordeel is van blanke ondernemers. De arbeidsmarkt als trefpunt van vraag en aanbod, loonvorming op grondslag van de waarde- en prijsleer. De paradepaardjes van de klassieke economie doen nog steeds dienst en de figuren, die zij in de arena van onze logische redenering beschrijven, zijn ongetwijfeld ‘juist’. Zij behoeven slechts enige aanvulling, overal, maar voor koloniale gebieden in het bijzonder. De arbeidsmarkt vertoont namelijk eveneens sociologische aspecten. Eén ervan is, dat zij als schutsluis dient tussen verschillende cultuurniveaus. Of, in iets andere beeldspraak: de arbeidsmarkt is niet alleen regulateur en schakelbord voor het prijsmechanisme, maar ook een motor voor de dynamiek van het historisch gebeuren. Langs vele omwegen ondervindt het kolonialisme in Midden-Afrika de terugslag van enige ‘bijkomstigheden’, die in de lijn der ontwikkeling liggen en die nu zelfs hoofdzaak dreigen te worden. De ontbinding van het oude stamverband doet zich gelden. Kettingreacties, door deze sociale kernsplitsing veroorzaakt, blijken moeilijk te beheersen. Losgeslagen bevolkingsgroepen dreigen in chaotische zwakte onder te gaan. En het boemerang-effect der onhandelbare zwakte neemt steeds ernstiger vormen aan. De abstracties van de Europese geldhuishouding en van koloniale beleidsbeginselen worden doorkruist door zichtbare sociaal-culturele verwording. Om het zichtbare ook werkelijk te zien, is echter een onbevangenheid nodig, die in de uitoefening van macht uiterst schaars is. Ieder bestuursapparaat heeft een ondergrond van erkende belangen, ‘vested interests’ zeggen de Engelsen - maar een koloniaal bestuursapparaat is er aan alle kanten mee omkleed. Zij belemmeren niet alleen de waarneming, maar ook de interpretatie van het waargenomene. Men verwijst verontrustende verschijnselen zo graag naar het randgebied van kleine haperingen, die door ‘flinke maatregelen’ wel te verhelpen zijn. Intussen spreekt het zichtbare een duidelijke taal. De onhandelbare zwakte van de inheemse bevolking woekert in alle richtingen voort. Zij zou in Midden-Afrika de Europeanen wel eens meer in het defensief kunnen dringen dan menig krachtig nationaal reveil in andere gebieden. Zichtbaar is hoe de arbeidsmarkt contact heeft gelegd tussen verschillende | |
[pagina 223]
| |
rassen, waarbij de primitieven gehoor geven aan instincten van imitatie. Westerse kleding, westerse ontspanning - de bioscoop! -, de hantering van westerse machines en instrumenten. Wie zal de gewekte begeerten stuiten? Halverwege tussen het verlies van eigen cultuurgrond en het reiken naar de uiterlijkheden van een vreemde, niet begrepen cultuur, wordt de persoonlijkheidsstructuur kwetsbaar. Hier wordt door negers een halve wereld gewonnen en schade geleden aan de ziel. Hoe ver dit proces reeds is voortgeschreden, valt uit ambtelijke rapporten niet te lezen. Het officieel optimisme - eigenschap van iedere heersende bovenlaag - wenst niet met dergelijke vragen te worden lastiggevallen. Zichtbaar is hoe de veelgeprezen ‘gewilligheid’ van gekleurde arbeidskrachten geleidelijk plaats maakt voor een wat saboterende houding en zelfs een zekere onbeschoftheid, die de blanke overheersers des te meer overtuigt van de inferieure eigenschappen van de bevolkingsgroepen, welke zij onder de duim houden. De onderdanigheid van het vroegere ‘mensenmateriaal’ berustte echter op normen, die uit het oude stamverband naar het nieuwe milieu werden overgebracht. Bij de voortschrijdende uitholling van dit stamverband en bij de toenemende aanpassingsmoeilijkheden voor jonge generaties, buiten de oude bindingen opgevoed, wint een anarchie veld waarvan het einde nog niet te zien is. Strenge tucht kan wel enig vernis aanbrengen, doch de wortel van het kwaad niet wegnemen. Zichtbaar is het verval van fysieke kracht in bevolkingen, die eertijds om hun uithoudingsvermogen werden geprezen. De kindersterfte blijft hoog; vroeger onbekende ziekten richten grote verwoestingen aan. Het opvallendst zijn echter de afnemende arbeidsprestaties. Tekort aan voedsel is vervangen door verkeerde voeding - malnutrition -, een ommekeer, die vooral moet worden toegeschreven aan het verval van de inheemse landbouw. De beschikbare bouwgrond en vele jachtterreinen worden steeds meer opgeëist voor plantagebouw, gericht op maximale export van produkten voor de wereldmarkt. Met de lonen, die de inboorlingen verdienen, kunnen zij ingevoerde levensmiddelen kopen. ‘Zij krijgen hun buik wel vol’, zegt men, vergetend, dat het vitaminen- en mineraal-arme voedsel, dat thans verkrijgbaar is, het gestel snel ondermijnt. Hiermee is niet gezegd, dat in het voor-koloniale tijdperk de honger geen slachtoffers maakte. Er is echter een andere honger voor in | |
[pagina 224]
| |
de plaats gekomen, alleen zichtbaar voor hen, die aan het verhaal van de volle buik niet te veel waarde hechten. Zo voltrekt zich het verval van het tropisch-koloniale stelsel, dat staat en valt met de mogelijkheid een ruime arbeidsvoorziening in stand te houden. De koloniale arbeidsmarkt heeft door haar snelle, geforceerde aanvulling toestanden in het leven geroepen, die latere aanvulling belemmeren, of die bij verdere rekrutering van arbeidskrachten tot een situatie leiden, welke ons de geschiedenis van het Trojaanse paard in herinnering brengt. | |
Rondom het vacuümMen hoede zich voor een idealisering van het oude stamverband in oerwoud of steppe. Het heeft steeds schaduwzijden gekend: tirannieke vormen van magie, angst en onderdrukking en een soms moordende strijd om het bestaan. Toch valt er geen nadeel van te noemen, dat niet min of meer gecompenseerd wordt door de voordelen, die het leven in gemeenschap de Afrikaanse neger biedt. Verlies van het stamverband plaatst hem in een leegte, die doet twijfelen aan de zin van het bestaan, dat in de collectiviteit altijd met opvallende levensvreugde werd aanvaard. De geschiedenis van Midden-Afrika zou als een sociologisch verantwoord verhaal van geleidelijke desintegratie kunnen worden geschreven. Verlies van binding. De toch al zwakke basis van een samenleving door stamoorlogen, epidemieën of hongersnood geteisterd, werd verder ondergraven door slavenjacht en slavenhandel, gekoppeld aan de invoer van rum, brandewijn of jenever. Ze had desondanks de taaiheid kunnen behouden van lianen in een oeverbos, maar de druk van westerse invloed bleef aanhouden. De kolonisatie kwam op volle toeren en de negerbevolking raakte betrokken in de modern-westerse problematiek der ‘versnelde geschiedenis’. Gedwongen arbeid of gezochte werkgelegenheid, het verlangen naburige blanke nederzettingen te verkennen, de begeerte naar Europese waren, geldhuishouding en een ander tijdsbegrip brachten de ene stameenheid na de andere in beweging. Zo viel de interne uitholling van inheemse levensgemeenschappen samen met enige uiterlijke aanpassing van hen, die met de koloniale buitenwereld in aanraking kwamen: een tweezijdige | |
[pagina 225]
| |
ontworteling, die nog steeds in volle gang is, zelfs waar tegenspel mogelijk blijkt. Kan het zijn, dat ons oog meer gescherpt is voor het waarnemen van sociale ontbindingsverschijnselen dan voor het observeren van middelpuntzoekende krachten? Er vindt in Afrika ook reïntegratie plaats, wat aarzelend nog, maar hier en daar toch als een onmiskenbare ommekeer ten goede.
Om tot een rechtvaardig oordeel te komen over zending of missie zonder daarbij al te sterk sympathieën of antipathieën van persoonlijke geloofsovertuigingen in het geding te brengen, moet men inzien hoe het zendingswerk eerst in de loop van de 19de eeuw van betekenis werd, toen de zojuist aangeduide desintegratie reeds vrij ver gevorderd was. Het ging de mannen van de zending niet alleen om bekering van heidenen. Hun geloofsijver kende de achtergrond van een sociale ethiek vol bewogenheid met het lot van de stammen waarvoor zij verantwoordelijkheid meenden te dragen. Dit stimuleerde hun streven om ‘hulp te bieden’, dat wil zeggen de reïntegratie te bevorderen van bevolkingsgroepen, die in de overgangssituatie tussen oud en nieuw bijzonder kwetsbaar waren geworden. Een neger-intellectueel heeft eens het bittere woord gesproken, dat zijn christelijke rasgenoten door de zending in de halfslachtige positie waren geraakt niet meer in hun traditionele gemeenschapsvormen te passen, doch evenmin een volwaardige plaats te hebben gevonden in de door Europeanen beheerste koloniale samenleving. Het verwijt lijkt me ongegrond. In de meeste gevallen bracht de zending geen negers in deze ongunstige middensituatie, doch trof hen daarin aan. Ze kreeg vooral aanhang onder de ontwortelden: de stedelijke arbeidersmassa's of de min of meer ontredderde bevolkingsgroepen, die reeds eerder in de invloedssfeer van het koloniaal systeem waren getrokken. De christengemeente opende perspectieven van hernieuwde saamhorigheid. Onderwijs en medische zorg steunden de gewenste heroriëntering bij de aanpassing in structuurvormen, welke zo sterk afweken van het prijsgegeven stamverband. Zo verwierven zendelingen en missionarissen zich verdiensten voor de reïntegratie van de Afrikaanse bevolking.
Een interessante vraag is, of hetzelfde kan worden gezegd van de | |
[pagina 226]
| |
Islam, die vooral in de laatste tientallen jaren in de geestelijke penetratie van het zwarte werelddeel de christelijke zending naar de kroon steekt. Hoewel de islamisering van Midden-Afrika meestal niet uit dit gezichtspunt wordt bezien, bestaan er geen redenen om de Islam integrerende krachten te ontzeggen: aanmoediging van groepsverband onder geestelijke leiding, voorschriften waaronder het verbod van alcohol juist voor negers van bijzondere betekenis moet zijn, onderwijs passend in de gemeenschap der gelovigen, een conservatisme dat het behoud aanmoedigde van zeden en gewoonten, die niet tegen de Koran ingaan, van de polygamie vooral. Voor de meeste negers heeft de Islam bovendien de bekoring als een Afrikaanse godsdienst te gelden, zonder verbonden te zijn met enig stelsel van politieke machtsuitoefening. Geen wonder dat de Islam, met zijn duizenden missionarissen, nog steeds vorderingen maakt. In de meest westelijke landen van Midden-Afrika is 30 à 40% van de bevolking tot het mohammedaanse geloof overgegaan, in de oostelijke koloniën 10 à 20%. Men zegt dat de Islam zich gereed maakt voor nog veel sterkere zendingsacties.
Ook anderen liggen op de loer. Indien ergens van desintegratie sprake is, kan men er zeker van zijn groepjes en groepen communisten te zien opduiken. Propagandistisch zoeken zij hun kracht in het aanmoedigen van anti-koloniale stemmingen, tactisch verwachten ze veel van celvorming in kleine scharen getrouwen, agitatie onder de grote massa, aanmoediging van stakingen of sabotage - het zijn bekende methoden, die hun effect zelden missen zodra het ressentiment een zekere hevigheid heeft bereikt. Het communisme spreekt vooral de bevolkingsgroepen aan, welke buiten de beschutting van het stamverband zijn geraakt, massa's die van hun stam-magie vervreemdden zonder steun te vinden in de christelijke of islamitische geloofsleer of menigten die hun stamhoofden ontrouw werden zonder zich thuis te voelen in een of andere jonge Afrikaanse staat. Gemoderniseerd koloniaal bestuur, Afrikaanse politieke zelfstandigheid, christelijke zending en Islam, verbetering en verruiming van het onderwijs: mogelijkheden genoeg om dammen op te werpen tegen de voortschrijdende desintegratie. Het blijven slechts mogelijkheden. Dikwijls behouden negatieve tendenties de overhand. De communisten verstaan de kunst van het afwachten, geduldig als hyena's in de steppen. Maar ook | |
[pagina 227]
| |
zij maken fouten, vooral door hun al te schematische visie op de werkelijkheid. Geen werelddeel dat zich zo weinig leent voor politieke prognose als Afrika. | |
MessianismeEen bevolking in nood komt geestelijk tot vreemde sprongen. Er zijn slechts weinig negers die het vacuüm van verloren bindingen kunnen verdragen, zoals er ook weinigen zijn, die gemakkelijk toegang vinden tot nieuwe levensvormen. Het is dan ook geen uitzondering dat men toevlucht vindt in een extatisch gedrag waarin oude stam-magie zich mengt met christelijke of mohammedaanse heilsverwachting. Zulk messianisme tart iedere gevestigde orde of orde in wording. Het zoekt eigen wegen, in een emotionaliteit die alle perken te buiten gaat. Men vindt het in talloze kleine christelijke sekten, gesticht door geestdrijvers, die aan voormalige medicijnmannen doen denken. Er zijn ook gevallen van spontane profetie bekend, waarbij een of andere voorganger in zijn verzet tegen het koloniaal gezag op een martelaarschap aanstuurt. Zo bijvoorbeeld de invloedrijke beweging van Simon Kimbangau, die zich in het Kongogebied aankondigde als de zoon Gods. Messianistisch-extatische trekken vertoont ook de Mau-Mau-beweging in Kenya, het verzet van Kikuyu's die aanspraak maken op terreinen, welke hun door blanken zouden zijn ontnomen. Na de arrestatie van de Kikuyu-profeet Jomo Kenyatta gingen zijn volgelingen tot de aanval over. In een woeste drang om anderen te doen lijden, vermoordden de opstandelingen Engelsen èn eigen landgenoten, dikwijls na een eedsaflegging vol wonderlijk ceremonieel. Hun moordlust vertoonde geen spoor van politieke of sociale doeleinden. Is er een duidelijker symptoom denkbaar van verbittering en wanhoop? | |
StuifzandKwetsbaar in de veranderende tropische maatschappij zijn vooral de steden, in het bijzonder de grote, door blanken beheerste steden, die ruimschoots werkgelegenheid bieden voor zwarte arbeidskrachten. De trek naar de stad kent overal ter wereld het dubbele aspect van de aantrekkingskracht, die de stedelijke samenleving uitoefent en de afstoting | |
[pagina 228]
| |
uit landbouwgebieden waar economische nood of ondermijnde gemeenschapsbindingen de overtolligen of innerlijk onzekeren noopt naar andere woonplaatsen uit te zien. Hoe in Midden-Afrika beide factoren samenvallen, wat oorzaak is en wat als gevolg moet worden beschouwd, blijft in het duister. De psychologische voorgeschiedenis van sociale ontworteling is nog weinig doorvorst. Wij zien slechts het effect van onvolkomen aanpassing, de resultaten van nieuw-verworven vrijheid, die zo gemakkelijk in losbandigheid overgaat. Opeengehoopten, bijeengewaaid als stuifzand, weten wat aan normbesef verloren ging. Zij zoeken gewoonlijk voor het verdwenen moreel houvast compensatie in enkele spontaan aanvaarde spelregels. Aldus in Afrika. Collectief wantrouwen en collectief verzet tegen de gevestigde orde van de sociaal meest onstabiele groepen. Criminaliteit, prostitutie, alcoholisme. Er is zoveel waaruit het protest, de wanhoop of de berusting van niet-aangepasten spreken. De meeste zorgen geven steden met een overwegend mannelijke beroepsbevolking. Daar is de criminaliteit het sterkst en vooral de jeugdcriminaliteit verontrustend; daar liggen de talrijkste haarden van prostitutie en schijnt het drankmisbruik nog steeds toe te nemen. Hoe groot het gedeelte van de bevolking is, dat wèl tot aanpassing of schijnbare aanpassing komt, valt bijna niet te schatten. Misschien ook, omdat het ons aan maatstaven ontbreekt om het ene van het andere te onderscheiden. Onder de min of meer geschoolde zwarte arbeiders of, nog duidelijker, in de opkomende kleine middenstand, de meest welvarende inheemse groeperingen dus, ziet men algemeen de neiging om de leefwijze der blanken te imiteren. Deze uit zich vooral in de offers die men zich getroost om zich als blanken te kleden of om zich technische hulpmiddelen als fietsen en grammofoons, misschien zelfs motorrijwielen of derdehands-auto's aan te schaffen. Er zijn steden in West-Afrika waar het enthousiasme voor taxi's de indruk wekt, dat negers zich luilekkerland voorstellen als een oord waar de helft van de bevolking chauffeursdiensten verricht om de andere helft in taxi's rond te rijden. Welke invloed in de algemene consumptiestimulering de bioscoop uitoefent, is niet bekend. Overal in Afrika hokken negers samen om van Hollywood's uitvoerprodukten te genieten. Het is over de gehele wereld zo. Het witte scherm is een macht geworden. Desondanks kwam het zelden voor, dat psychologen hun laboratorium en psychiaters hun | |
[pagina 229]
| |
kliniek verlieten om zich door ‘field-work’ te vergewissen van de betekenis, welke de film heeft voor het gevoels- en gedachtenleven van hen, die vooral door dit medium enig inzicht verwerven in het doen en laten van de bewonderde, gehate of geminachte blanken. In Japan, China en India zijn intussen reeds nationale filmindustrieën ontstaan, die enig tegenwicht bieden voor de zo misleidende geïmporteerde films. De Afrikaanse neger echter heeft nog slechts te aanvaarden wat men hem voorzet. Hij toont er een gretige belangstelling voor, zonder te beseffen hoe weerloos hij als toeschouwer is geworden in het tussengebied van zijn prijsgegeven stamcultuur en nog niet bereikte westerse cultuurpatronen. Juist daarom is het zo gevaarlijk, dat er geen andere maatstaf dan het winstbeginsel geldt bij de invoer van films in Afrika. Men laat een sociaal-pedagogisch hulpmiddel dat de aanpassing zou kunnen steunen, ongebruikt om er iets voor in de plaats te bieden, dat de verwarring der geesten slechts vergroten kan. En wanneer de voortschrijdende ontworteling zich dan nog uitbreidt tot geestelijk negatieve tendenties, meent men daaraan conclusies te mogen verbinden omtrent de psychische onvolwaardigheid van de negerbevolking. De best-aangepasten in verschillende lagen en groepen van de Afrikaanse bevolking zijn reeds lang tot het inzicht gekomen, dat zij, ook waar blanken hulp en voorlichting beloven, eigen methoden zullen moeten zoeken om cultuurvormende krachten vrij spel te geven. De verspreide elites in opkomst weten echter, dat de desintegratie onder hun rasgenoten, vooral in de steden, reeds ver voortgeschreden is. Dat zij desondanks de toekomst van de Afrikaanse volken optimistisch beoordelen, kan zowel aan naïeviteit als aan gemotiveerd zelfvertrouwen worden toegeschreven. | |
Afrikaanse elitesElites in sociologische zin zijn leidinggevende groepen: kleine, soms gesloten, veelal toegankelijke toonaangevende groeperingen, waarvan het prestige navolging uitlokt. In oude culturen dragen ze doorgaans een conservatief karakter; in jonge vooruitstrevende beschavingen vervullen ze de rol van voorhoede of stootgroep. Indien zij daarbij, zoals in Afrika het geval is, bovendien nog onder de impuls handelen de gelijk- of meerwaardigheid van hun ras te willen bewijzen, kent hun strijdlust soms geen | |
[pagina 230]
| |
grenzen. De toekomst van de Afrikaanse negervolken zal bijgevolg in sterke mate worden beheerst door het leiderschap van hen, die overal in het werelddeel naar voren treden.
Nergens hebben blanke heersers een uitweg gevonden uit sommige tegenstrijdigheden, die aan hun politieke en economische overmacht ten grondslag liggen. Minderheden van Europese oorsprong zijn steeds op gehoorzaamheid en medewerking van inboorlingen aangewezen. Deze medewerking, vooral in de organisatie van het arbeidsproces, vereist inschakeling van leidinggevende tussenpersonen, uit de inheemse bevolking gerekruteerd: kleine ambtenaren, militairen, politieagenten, onderwijzers, opzichters of ploegbazen. Naarmate zo'n inheemse bovenlaag erin slaagt de levensgewoonten der blanke elites na te volgen, stijgt haar eigen prestige en wordt ze zelf een elite, die imitatie door lagere groeperingen aanmoedigt. Steeds hebben kolonisten hun eigen tegenspelers opgekweekt. Tegen de tijd dat ze in deze oppositie een gevaar beginnen te zien en tot maatregelen van verweer overgaan, bespeuren zij, dat het contact tussen de uitheemse en de inheemse cultuurpatronen tot een niet meer te remmen gistingsproces heeft geleid. Voor de ontmoeting tussen technische superieure en ‘lagere’ culturen wees Toynbee op het voorbeeld van radioactieve straling. Sommige radio-actieve deeltjes vertonen een grotere doordringende kracht dan andere. In de sfeer van het cultureel contact dringen dikwijls de uiterlijkheden van de overheersende beschaving het snelst en het diepst door. Daarbij verlenen de inheemse elites, begerig als zij zijn om juist de meest triviale vreemde cultuurelementen op te vangen, hun tussenkomst. Eerst louter imiterend, later met verhoogd zelfbewustzijn, dromend van gelijkwaardigheid; ten slotte spelend met de gedachte hun overheersers te verdrijven.
Het verhoogde zelfbewustzijn openbaart zich niet alleen aan de top van de maatschappelijke rangorde. Men kan het tegenwoordig in alle lagen van de bevolking waarnemen. Een missionaris van de Haute Volta in Frans West-Afrika schetste het verschijnsel in enkele woorden: ‘Maintenant, chaque homme est devenu son propre blanc’Ga naar voetnoot1. Ieder wil als de | |
[pagina 231]
| |
blanken worden, zijn gelijkwaardigheid accentueren en duidelijk maken waarom men de blanken niet meer zonder voorbehoud kan gehoorzamen. Vol ongeduld ziet men de toekomst tegemoet, de elites meer dan alle anderen. Zij hebben hun kennis verruimd, hun blik gescherpt. Voor hen speciaal geldt wat een journalist opmerkte: ‘De zwarte man in een door blanken beheerste samenleving is toegerust met X-straal ogen. Hij kan niet alleen de technieken van de blanken bestuderen en begrijpen, maar ook tot in de geest van de blanke man doordringen, zijn gedachten lezen en zijn motieven peilen. Maar de witte man, van zijn kant, ziet alleen zwarte lichamen. Hij drong niet door tot het gedachtenleven van de zwarte man, weet niet wat er in hem omgaat en spreekt slechts zelden zijn taal’Ga naar voetnoot1. Het is gewoonte om iedere vorm van kritiek door negers geuit, vooral wanneer er anti-koloniale gevoelens uit spreken, ‘communisme’ te noemen. Het woord communisme wordt honderden malen gebruikt voor iets dat zich slechts bij uitzondering afspeelt. De veelvuldige weerkaatsing van de echo versterkt het geluid, dat de bron is van dit rumoer - tot vreugde van de werkelijke communisten, die weten welke propagandistische waarde zoveel weerklank heeft. | |
InventarisDe kaart van Midden-Afrika - het gebied tussen de beide keerkringen waar ruw geschat 140 miljoen mensen wonen - geeft grillige grenslijnen te zien. Ze werden in een sfeer van botsende belangen vastgesteld en later, vooral na de Eerste Wereldoorlog, gewijzigd in overeenstemming met de veranderde machtsverhoudingen in Europa. Aan internationale ruilverkaveling is men nog niet toe. Ieder tracht te houden wat hij heeft en inmenging van anderen te voorkomen. Nog steeds wordt naar uitbreiding van de plantagebouw gestreefd, ondanks haperingen in het produktieproces, die vooral door tekort aan arbeidskrachten dreigen te ontstaan. Men is er intussen in geslaagd ook zelfstandige of in stamverband werkende inboorlingen ertoe te bewegen zich op de teelt van handelsgewassen toe te leggen. De twee zo verschillende ondernemingsvormen hebben Uganda tot een belangrijk gebied voor de uitvoer van katoen gemaakt; Tanganyika en Kenya zijn | |
[pagina 232]
| |
het reeds voor koffie en sisal. De geldhuishouding in deze streken kent slechts individuele winstrekening. Indien een verlies- en winstrekening in meer algemene zin mogelijk was, zou men daarin de ontbossing en de erosie moeten opnemen, de politieke spanningen als gevolg van de hergroepering van het grondbezit en de verwaarlozing van de inheemse voedselvoorziening. Maar het niet in geld waardeerbare legt weinig gewicht in de schaal. Zo maakt men zich liever ook geen sombere voorstelling van de gevolgen van ziekten, die de volkskracht ondermijnen: de slaapziekte vooral en de uit Europa binnengekomen syfilis en tuberculose. Iedere koloniale mogendheid experimenteert naar eigen inzicht, dikwijls vol goede wil om de politieke vormgeving niet te veel ten achter te doen blijven bij sociale structuurveranderingen. Frankrijk verwacht voor Frans West-Afrika en voor Equatoriaal Afrika - met de voormalige Duitse koloniën - veel van een federale structuur. Door ‘raamwetten’ hoopt het zijn koloniale gebieden bestuurstechnisch de nodige armslag te geven. Resoluut werd in deze streken het onderwijs uitgebreid en van de nieuwe elites een belangrijk gedeelte in het Franse bestuursapparaat opgenomen. Engeland houdt zich, vooral in West-Afrika, aan het principe van de ‘indirect rule’: delegatie van macht aan een groot aantal stamhoofden. Men weet dat deze stamhoofden reeds veel aan prestige hebben ingeboet en nog wel meer terrein zullen verliezen aan de jonge intellectuelen, die in de steden de trom roeren. Begrijpelijk dat het Britse rijk concessies moest doen, bovenal aan de Goudkust en in Nigeria. Aan de Goudkust zelfs in de vorm van de dominionstatus, die intussen de nagenoeg zelfstandige staat Ghana ten deel is gevallen. België toont zich in de Kongo voorstander van een tamelijk conservatief koloniaal beheer in combinatie met een progressief stelsel van sociale voorzorg en een tegemoetkomende houding in de rassenpolitiek. Evenals Frankrijk moedigt het de opkomst van een negermiddenstand aan en rekruteert het steeds meer lagere ambtenaren uit groepen, die goed onderwijs hebben genoten. Een rijke stroom van literatuur stelt ons in staat het politiek beleid der koloniserende mogendheden te blijven volgen en te inventariseren. Zulke reeksen gegevens laten ons echter in het onzekere over de achtergrond van het gebeuren. Het wordende ligt altijd in het schemerduister van min of | |
[pagina 233]
| |
meer vage vermoedens, in het bijzonder in Afrika, het ontoegankelijkste van alle werelddelen. | |
GhanaDe 6de maart 1957 werd aan de Britse Goudkust de Union Jack gestreken en vervangen door de rood-geel-groene vlag van de nieuwe staat Ghana, als dominion erkend binnen het Britse Gemeenebest. Voor koloniserende mogendheden die de tekenen des tijds verstaan, zal Ghana het voorbeeld blijven van een tijdig geconstitueerde zelfstandige staat, met alle sterke en zwakke zijden van een westers-georiënteerde negercultuur, die de leerschool van de verworven zelfstandigheid nog niet geheel doorlopen heeft. In zulke jonge staten hangt veel af van het historisch ‘toeval’ of men de leiders zal kunnen vinden om het jonge staatsbestel door de eerste moeilijkheden heen te loodsen. Ghana beschikt hiervoor over een premier van erkende bekwaamheid: Kwama Nkroemah. Maar ook hij kon niet voorkomen wat reeds direct na het verwerven van de onafhankelijkheid dreigde: conflicten tussen het centraal gezag en gewestelijke raden, het botsen van economische belangen - alles wat de democratie zo kwetsbaar maakt, doch meteen bewijst, dat het zoeken van oplossingen in democratische geest uitzicht opent op een politiek en sociaal-economisch evenwicht van geheel andere aard dan een dictatuur zou kunnen bereiken. Het blijft een open vraag of het volk van Ghana zijn leiders zal volgen. Wij weten weinig over de politieke gevoelens van een negerbevolking, die tot dusver slechts bewijzen van economische activiteit heeft geleverd.
Wie Ghana zegt, denkt aan cacao. De reputatie, die de Goudkust als cacaoproducent geniet, dankt ze niet aan het initiatief van Europese planters. Een zwarte arbeider voerde er in 1879 een kleine partij cacaobonen uit Spaans Afrika in. Hij verdeelde deze onder zijn vrienden, die cacaoplanten als tuingewas kweekten en eerst veel later tot het inzicht kwamen een winstgevend object in handen te hebben. Na een eerste oogst van 80 pond cacao in 1891 begon men hier en daar kleine plantages te vestigen. De produktie steeg sprongsgewijs en bereikte reeds in 1936 het niveau, dat tot in de tegenwoordige tijd gehandhaafd bleef: een opbrengst van ongeveer 250.000 ton per jaar. | |
[pagina 234]
| |
Het voordeel van deze inspanning dreigde teniet te worden gedaan door de manoeuvres van een Britse inkooporganisatie van grote chocoladefabrikanten. Een poging tot marktbeheersing van koperszijde, met sterke druk op de prijzen. Maar ook de verkopers wisten zich te organiseren. De cacao-planters van Ghana zagen hun Europese broeders de kunst af en vormden de Cocoa Marketing Board, die vooral in de jaren na 1945 enorme winsten heeft kunnen behalen.
Ghana's eerzucht reikt verder dan de lonende exploitatie van cacaoplantages. De regering zal niets nalaten om ook de industrialisatie te bevorderen, vooral misschien om het bewijs te leveren, dat het land in geen enkel opzicht meer tot de ‘onderontwikkelde landen’ kan worden gerekend. Industrialisatie geldt voor jonge landen immers als een brevet van volwaardigheid, dat toegang geeft tot de wereld van de techniek, die zolang door de blanken werd beheerst. Men koestert nu in Ghana hooggespannen verwachtingen van het Voltaproject. Het op drie miljard gulden geraamde plan om in de Voltarivier een stuwdam met bijbehorende installaties te gaan bouwen, vormt volgens Busia - een van Ghana's invloedrijke mannen - ‘op zichzelf reeds een aanwijzing voor onze groeiende kracht en zelfstandigheid.’ Door zo'n dam zou een stuwmeer ontstaan met een gereguleerde waterstroom, voldoende om elektriciteit te leveren voor een aantal aluminiumfabrieken in de buurt van rijke bauxietlagen. Ghana heeft er reeds een miljard gulden voor gereserveerd en hoopt verder op medewerking van de Verenigde Staten, Canada en Engeland. Mochten de plannen worden verwezenlijkt, dan zullen ze, volgens BusiaGa naar voetnoot1, ‘het sein zijn voor onze industrialisering en tevens het aanvaardbare bewijs leveren voor onze ontwikkeling tot moderne natie. Want dergelijke dingen behoren nu eenmaal tot de criteria, waarnaar men ons beoordeelt.’ Een nieuw geluid in een wordend Midden-Afrika. |