Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermdNoord-AfrikaSedert in de vroege middeleeuwen Arabische ruiterscharen de Nijldelta veroverden en langs de rand van de Sahara westwaarts trokken, is de Middellandse-Zeecultuur in twee beschavingsgebieden uiteengevallen: het Noordafrikaanse en het Zuideuropese. De Noordafrikaanse Islamstaten, verzwakt door het verval van het Turkse Rijk, waartoe zij sedert de ondergang van het westerse Kalifaat hadden behoord, moesten in de nieuwste geschiedenis voor het Europees overwicht de wapens strekken. Frankrijk veroverde Algiers en Tunis en vestigde een protectoraat in Marokko, Engeland kreeg de ‘vrije hand’ in Egypte en Italië nestelde zich in Tripolis en Abessynië. Tegenwoordig slaat de schaal weer naar de andere kant door. De macht | |
[pagina 207]
| |
van de westerse mogendheden, uitgeput door broederoorlogen, is gebroken. Hun verzwakking valt samen met een herleving van de Islam, waarin geloofsijver een stimulans betekent voor nationalistische stromingen, die de geschiedenis van Noord-Afrika en van het Nabije Oosten een andere wending hebben gegeven. De landen van de Islam zijn hiermee voorbeelden geworden voor zuidelijker gelegen Afrikaanse gebieden, waar de bevolking reeds buiten alle Islamtradities om vatbaar is gebleken voor de gedachte aan een heilige oorlog. Het is mogelijk dat verdere islamisering van Midden-Afrika zal volgen en een onmisbare tussenschakel zal blijken in de zo duidelijk waarneembare processen der ‘versnelde geschiedenis’. Men kan echter evengoed de verwachting uitspreken, dat de Middenafrikaanse Bantoestammen eigen wegen zullen kiezen zonder daarmee het ideaal van een algemeen-Afrikaanse federatie van vrije volken uit het oog te verliezen. | |
Tussen Nijl en AtlasgebergteEgypte behoort meer tot het Nabije Oosten dan tot de Noordafrikaanse landen, die te zamen in de wereld van de Islam bekend staan als el Maghreb, het westen. Van deze middenpositie tracht het te profiteren door naar weerskanten invloed uit te oefenen. Zodoende speelt het echter een rol, die zijn krachten te boven dreigt te gaan. Een overbevolkt land, dat 15 miljoen arme fellah's telt op een bevolking van ruim 24 miljoen, zonder de ruggegraat van exportindustrie of een bloeiend handelsverkeer, is in hoge mate kwetsbaar. De twee of drie oogsten waarop men in het Nijlgebied jaarlijks mag rekenen - afgezien van het areaal voor de katoenteelt in Boven-Egypte - zijn grotendeels nodig voor het schamel levensonderhoud van de bevolking, die door ziekten verzwakt, passief en onwetend, weinig belangstelling toont voor mogelijkheden de agrarische produktiviteit op te voeren - met een toenemend aantal gunstige uitzonderingen.
Zo honkvast als in Egypte de kleine landbouwers zijn, zo beweeglijk zijn vele Berberstammen in het randgebied van de Sahara, van Tripolis tot de Marokkaanse berglanden. Men moet wel onderscheid maken tussen Berbers, bijvoorbeeld de Touaregs, die nomaden bleven en Berbers, die, vermengd met Arabieren, landbouwers of ambachtslieden zijn geworden. | |
[pagina 208]
| |
De etnologische grenzen tussen de tien miljoen Berbers en de zes miljoen Arabieren zijn vaag. Vager dan de verschillen tussen stedelingen en plattelanders in deze streken, van welke afkomst ze ook mogen zijn. Overal in Noord-Afrika zijn de mannen uit het binnenland donker van huidskleur, gespierd, scherp van blik en steeds op hun hoede voor gevaar. De stadsbewoners doorgaans tenger, voorkeur tonend voor schaduw, spraakzaam en actief in het loven en bieden op weekmarkten of in kleine bazaars. In de kuststeden wonen de Europeanen veelal in afzonderlijke woonwijken, zoals ze ook in hun nederzettingen in het binnenland het isolement zoeken, dat bij hun verworven voorrechten past. Ongeveer anderhalf miljoen inwoners van buitenlandse herkomst tussen zestien miljoen Berbers en Arabieren, die geen gesloten front tegenover de vreemdelingen vormen. Daarvoor lopen de belangen tussen de verschillende geloofs- en beroepsgroepen te ver uiteen. Het onafhankelijkst tonen zich de Berberstammen in het binnenland. Deze houden zich liever aan hun in stamverband geldend adatrecht dan aan het islamitische, op de Koran berustende rechtssysteem. Voor zover ze als aanhangers van de Islam gelden, blijven de meeste stammen een aantal oud-heidense gebruiken trouw. Ook in hun verering van talloze heiligdommen en in hun ontzag voor heilige personen staan ze ver af van de theologische denktrant der Islam-orthodoxie, welke in de steden geconcentreerd is gebleven, speciaal in zulke heilige plaatsen als Kairwan in Tunis of Fez in Marokko. Tunis, Algerije en Marokko zijn belangrijke exportgebieden geworden voor tarwe, wijn, olijfolie en wol. Hier en daar heeft de Franse ondernemingsgeest wonderen verricht. Maar ook ziet men streken, die door buitenlanders overhaast ontbost werden, zodat erosie er nu vrij spel heeft. Een veel-gehoorde klacht is, dat buitenlanders er bijna altijd in slaagden de beste landbouwgronden op te kopen. Ze beheersen ook de mijnbouw, legden wegen en havens aan en bouwden ruime voorsteden, die de oude nederzettingen een geheel ander aanzien hebben gegeven. Franje aan de zoom van een oud cultuurgebied, dat een eigen innerlijke ontwikkeling vertoont. | |
[pagina 209]
| |
Dorp in EgypteEr is geen landbouwstreek meer te vinden, die zich heeft kunnen onttrekken aan de invloed van naburige stedengebieden. Dit geldt zelfs voor de dorpen in de Nijldelta, die in reisbeschrijvingen meestal als ‘achterlijk’ worden gekenschetst. Ik wil er één van kiezen, waarover wij door de onderzoekingen van een Franse antropoloogGa naar voetnoot1 goed ingelicht zijn: Sirs-al-Layyan in de provincie Manoufia. Een dorp zoals er duizenden te vinden zijn, geheel opgenomen in het ritme van bevloeiing en seizoenarbeid. Overbevolkt als het land is, worstelt iedere fellah met het probleem hoe de opbrengst van enkele stroken vruchtbare grond toereikend kan blijven voor het levensonderhoud van zijn gezin. Bij een misoogst moet men zich in schulden steken. En wie enige produkten voor de markt verbouwt, weet wat prijsschommelingen betekenen. Ten slotte kan men nog, als alles misloopt, naar de stad trekken om te proberen werk te vinden als ongeschoolde arbeider. Het risico voor de kleine landbouwer heeft vanouds bestaan; nieuw is slechts een wat grotere geneigdheid om de geboortegrond te verlaten. De bevolking begint beweeglijker te worden, zelfs in Egypte. Ieder dorp kent ook een aantal welgestelden, die van conjunctuurschommelingen wisten te profiteren. Ze konden hun grondbezit uitbreiden, landbouwwerktuigen kopen of een graanmolen gaan exploiteren. Hun huizen werden met nieuwe materialen gebouwd en vertoonden zelfs de ongekende luxe van een paar elektrische gloeilampen. Het uitgestrekte dorp is in woonwijken ingedeeld, met duidelijke afscheidingen tussen clans of familiegroepen, ieder van 500 tot 1500 personen. Deze indeling zet zich voort tot op het kerkhof, dat een verkleinde plattegrond van het dorp te zien geeft, een samenvatting van de bestaande sociale orde zoals deze tot in de dood van kracht blijft. Ouden van dagen weten te vertellen hoeveel er in een halve eeuw in de kledij veranderde: men begon meer goedkope geïmporteerde katoenen stoffen te dragen in plaats van zelfvervaardigde dunne wollen weefsels. Bij feestelijke gelegenheden loopt bijna niemand meer blootsvoets. Bij de vrouwen andere haardrachten, weinig gezichtssluiers en veel minder | |
[pagina 210]
| |
sieraden dan men vroeger droeg. Slechts bij uitzondering nog enkelringen. Jonge mannen, die in de nabijgelegen stad werken of studeren, hebben zich in Europees kostuum gestoken. Moeizaam wint de regeringsvoorlichting veld bij het propageren van nieuwe voedingsgewoonten. Ook hierin komt het generatieverschil aan het licht. En dit verschil zal nog duidelijker blijken wanneer de jeugd, die nu op uitgebreide schaal onderwijs geniet, in het arbeidsproces wordt opgenomen en zelf weer aan gezinsvorming toe is. De rijpe jeugd toont, evenals een toenemend aantal volwassenen, steeds meer belangstelling voor de buitenwereld. Er worden kranten gelezen of voorgelezen en politieke debatten gevoerd. Enige dorpscafé's - het café komt in het dorp pas sedert 1930 voor - zijn verzamelplaatsen voor hen, die naar de radio willen luisteren. Het isolement van de vrouwen is gebleven. Ze hebben hun eigen wereldje in de beslotenheid van het gezinsleven, contact met familieleden of kennissen en in het onderhouden van goede relaties met buren of buurtgenoten. Zwoegend onder de druk van vele plichten weten ze, dat ze geen aanspraak kunnen maken op de voorrechten die volgens Islamtradities slechts aan de man toekomen. En toch valt zelfs op dit punt twijfel te beluisteren. Twijfel, die kenmerkend is voor iedere plaatsbepaling in een veranderende maatschappij. | |
Stedelijke dynamiekWaar twee verschillende cultuurpatronen tegen elkander schuren, ziet men spanningen ontstaan welke het duidelijkst in de steden tot uiting komen. Zij veroorzaken veranderingen, die vooral koloniserende groepen verontrusten. Wel weten ze, dat ze zelf tot versterking van deze beweeglijkheid bijdroegen, maar het verlangen de bestaande toestanden die de privileges van de heersers onaangetast laten, zolang mogelijk te handhaven, brengt hen in verzet tegen iedere dynamiek, die van de westerse techniek en organisatie overslaat op de levensvormen der inheemse bevolking. Zo is het ook in Noord-Afrika, in het bijzonder in de Noordafrikaanse steden, die vrijwel zonder uitzondering een verontrustende groei van hun inwonertal te zien geven: Algiers bijvoorbeeld zag zijn inwonertal toenemen tot bijna 300.000 en Casablanca tot meer | |
[pagina 211]
| |
dan 400.000. De meeste nieuw-gevestigden, afkomstig van het verarmde en onveilige platteland, zorgen in de stad voor hun eigen onderdak, een weids woord voor het opslaan van hutten in enkele buitenwijken. Dit komt neer op een zich behelpen met wat planken, stukken tentzeil en enige petroleumblikken of ‘bidons’. Er bestaan ‘bidonvilles’ waar zich tienduizenden ophouden. Het sterftecijfer is er hoog, doch niet hoger dan in de overvulde binnensteden. Klachten over massale werkloosheid, criminaliteit en prostitutie zijn niet van de lucht. Daarbij komt de crisissituatie van het ambacht, dat onder de druk leeft van ingevoerde buitenlandse industrieartikelen, goedkope produkten van massafabricage waartegen het handwerk niet meer kan concurreren. De gevolgen hiervan doen zich vooral gelden in plaatsen als Tunis, Fez of Marrakesch waar een hoog percentage van de bevolking in het ambacht werkzaam is. Zo dreigt proletarisering zelfs van groepen, die eeuwen lang tot de kern van de gezeten stadsbevolking behoorden. Zullen zij, mèt de binnengekomen plattelanders als industrie-arbeiders werk vinden in de fabrieken die overal verrijzen? Want ook hier maakt de industrialisatie voortgang, zonder dat men er een perspectief in mag zien van een oplosbaar sociaal vraagstuk. Wie het werken in de fabrieken niet gewend is, heeft moeite zich aan te passen. Psychische storingen zijn geen uitzondering, met verhoogde kansen op uitbarstingen van politiek radicalisme. De klassentegenstellingen namen nog toe door de opkomst van een smalle bovenlaag van rijke mohammedaanse handelaren, die zich verrijkten door import van de industrie-artikelen, welke het ambacht zoveel afbreuk doen. En dan heeft men nog groepen jonge intellectuelen, politiek geïnteresseerd en tot radicalisme geneigd. Ze weren zich geducht in de Arabische pers of zijn werkzaam in het onderwijs, dat de laatste tijd uitbreiding onderging en zelfs, in de steden althans, meer en meer vrouwelijke leerlingen opneemt. Dit betekent dat er een jonge generatie in opkomst is waarin de jeugdige scholieren van nu, eens als woordvoerders zullen optreden. Een ‘intelligentsia’ in wording, kritisch gestemd jegens de Islam-orthodoxie, nationalistisch gezind en dromend van een onafhankelijk Afrika of een federatie van autonome staten van de Middellandse-Zeekust tot Kaap de Goede Hoop. | |
[pagina 212]
| |
Mohammedaans dilemmaOnder de niet-blanke volken waren de Japanners de eersten, die de westerse techniek en de daarbij behorende organisatorische beginselen overnamen om zich beter te kunnen verweren tegen het opdringend westerse imperialisme. Niet alleen in Azië, doch ook in alle Islamlanden verwekte Japan's overwinning op Rusland in de jaren 1904 en 1905 een ontroering waarvan het Westen de betekenis nog steeds niet in voldoende mate heeft doorzien of willen doorzien. De Europacentrische denktrant kan moeilijk begrijpen welk een voldoening het de vernederden gaf het ochtendgloren te zien dagen van een mogelijke gelijkwaardigheid der rassen. Het verhoogde het Aziatisch en Afrikaans zelfbewustzijn te weten, dat de blanke mannen niet onverslaanbaar waren. Deze zekerheid veranderde de houding der kleurlingen, eerst nog wat aarzelend maar geleidelijk uittartend, tot op provocatie toe. Na Japan kwamen China en India in beweging. Vervolgens Turkije, Arabië, Pakistan en Indonesië. De emancipatie der gekleurde rassen werd sedert 1917 door Rusland gesteund in de hoop hiermee tot verdere verzwakking van het Westen bij te dragen. Volgens de communistische theorie zou immers de verarming van de westerse mogendheden het uitbreken van de wereldrevolutie verhaasten. Waar Aziaten communistische propaganda toelieten of zelfs een bondgenootschap met Rusland aangingen, gebeurde dit zelden uit sympathie voor een systeem, dat hun innerlijk vreemd was. Wat men zocht, was de doelmatigheid van de westerse techniek en van westers-bureaucratische organisatievormen waarmee men interne structuurveranderingen hoopte te kunnen beheersen. Of men bij de ene of bij de andere technocratie, bij de Verenigde Staten, West-Europa of Rusland in de leer ging, was in zekere zin bijzaak. Veel scherper is men zich ervan bewust, dat een geforceerd-snelle modernisering ieder tradititioneel geloof op losse schroeven zou zetten. Hieromtrent liet het binnendringende marxisme geen twijfel. Veranderingen in een sociaal-economische structuur en de daarin passende bezitsverhoudingen, moesten leiden tot een andere ideologie. Communistisch China heeft deze consequentie aanvaard. India en de wereld van de Islam echter menen hun sociaal-economisch modernisme te kunnen verenigen met bestaande godsdiensten. | |
[pagina 213]
| |
Voor het ondogmatische hindoeïsme, dat zich evenals het boeddhisme buiten het gewoel van deze wereld wil houden, loopt de continuïteit van het geloofsleven in de beschreven veranderingen niet direct gevaar. De mohammedanen zijn daar minder gerust op. Zij weten dat het overnemen van westerse levensvormen een waagstuk is. De Islam heeft er immers steeds aanspraak op gemaakt een universele, óók staat en maatschappij omvattende geloofsleer te zijn. Is het denkbaar, dat dit geloof naar sociale vernieuwing kan streven, zonder daarmee zijn dogmatische zuiverheid prijs te geven? Deze vraag zaait verdeeldheid in de mohammedaanse gelederen. De Islam-orthodoxie volhardt in haar wantrouwen jegens alle verandering van westerse oorsprong. Machtige groeperingen in de Islam evenwel menen iedere aan buitenlandse voorbeelden ontleende maatschappelijke hervorming te mogen aanvaarden als middel tot verhoogde welvaart en uiteindelijk zelfs tot vergroting van de macht en de glorie van de Islam, ter ere van Allah. In zo'n dilemma gaat het niet om nationalistisch gebral en wat politieke brutaliteiten, doch om de wijsheid, die een beleid in grote stijl vergt. Voor de Islam is het daarbij een voordeel, dat de beslissing niet direct door één rijk wordt genomen, maar dat men gedecentraliseerd min of meer experimenterend naar nieuw evenwicht kan streven. De Noordafrikaanse staten, Egypte, de landen van de Arabische Liga, Turkije, Iran, Pakistan en Indonesië zullen stellig in essentiële vragen niet één lijn trekken. Zwaar drukt onder deze omstandigheden de verantwoordelijkheid van de leiding, welke ook voor Noord-Afrika afhangt van het persoonlijk inzicht der verschillende figuren, die in ver-uiteenlopende historische situaties naar voren treden. | |
LeidersHet geeft te denken dat de leiders die de Noordafrikaanse politiek beheersen, onomwonden voor het Islam-modernisme partij hebben gekozen. Nasser, Bourguiba en sultan Mohammed V van Marokko volgen hun eigen koers, doch zijn eensgezind in hun opvatting, dat slechts een weerbare Islam in staat zal blijken de laatste uitlopers van het Europese kolonialisme uit te roeien. Bourguiba, die in juli 1957 de bei van Tunis terzijde schoof, is het poli- | |
[pagina 214]
| |
tiek beleid trouw gebleven dat hij reeds tijdens zijn minister-presidentschap voorstond: onafhankelijkheid, maar samenwerking met Frankrijk. Hij nam voorlopig genoegen met de concessies die hij kon verkrijgen, wetend dat de weg naar werkelijke onafhankelijkheid lang en doornig was. Steeds meer moeite kostte het Bourguiba de Tunesische bevolking in bedwang te houden toen Frankrijk besloot de Algerijnse vrijheidsbeweging met kracht te gaan onderdrukken. Evenals de Marokkanen zijn de Tunesiërs ervan overtuigd, dat het hun broederplicht is de opstandelingen bij te staan. In bondige samenvatting van de gevoelens die zijn volk bezielen, sprak Bourguiba: ‘Wij beschouwen de Fransen als onze vrienden, maar de Algerijnen zijn onze broeders. Als men ons voor de keus plaatst, zullen wij ons aan de zijde van onze broeders scharen.’ Indien Frankrijk voortgaat Tunis deze keuze op te dringen, betekent dit koren op de molen van het Noordafrikaanse nationalisme en een versterking van Bourguiba's leiderschap, dat reeds lang een pan-islamitisch karakter heeft gekregen. Men kent hem als een bekwaam diplomaat, zoals men ook weet te waarderen dat Tunis juist door zijn militaire zwakte geen gevaar loopt toe te geven aan een neiging om bondgenoten de wet voor te schrijven.
Enige politieke terughoudendheid behoeft men bij Nasser niet te verwachten. Hij heeft zich de stijl aangemeten van bijna alle militaire dictators, vastbesloten om Egypte een centrale plaats te geven in de staatkunde van het Nabije Oosten. Nasser kon zijn geloofsgenoten imponeren door de brutaliteit waarmee hij zich van het Suezkanaal meester maakte. Maar niemand weet of hij volgens een vast plan te werk gaat, dan wel naar omstandigheden de weg van de minste weerstand kiest. Het samengaan met Syrië, het contact met de Sovjetunie, de voortdurende militaire pressie op Israël uitgeoefend: wat heeft dit alles in ruimer verband te betekenen? De Islam-orthodoxie heeft op zo'n vraag slechts één antwoord: voorbereiding van de grote pan-arabische eenheid, het fundament voor een nieuw kalifaat wellicht. Maar niemand kan beweren, dat Nasser hierbij de grote geloofsheld zou kunnen zijn. Nasser is er namelijk niet de man naar, zich door het theocratisch ideaal van de Islam te laten leiden. Hij wil zijn land militair en economisch sterk maken, doch weet heel goed dat een hierop gericht beleid tot een | |
[pagina 215]
| |
ver-gaand modernisme voert. Het centrum van de orthodoxie, de Al-Azhar universiteit te Caïro, behoeft niet meer op veel welwillendheid van regeringszijde te rekenen. De polygamie wordt zoveel mogelijk tegengegaan, de macht van de Islam-rechtbanken aan banden gelegd. Kiesrecht voor de vrouw, een welwillend standpunt van de regering ten opzichte van propaganda voor geboortebeperking. Er is veel dat vrome moslims verontrust. Maar nieuwlichters hebben de wind in de zeilen. Nasser kan er zich op beroepen, dat hij slechts vorm helpt geven aan een reeds bestaande drang naar verandering. Ter ere van Allah, zo men wil.
Bedachtzamer en ongetwijfeld ook intelligenter dan Nasser is de Marokkaanse heerser sultan Sidi Mohammed ben Youssef, gewoonlijk sultan Mohammed V genoemd, een man die zijn sporen reeds heeft verdiend. Zijn land ligt wat afzijds, maar kan als een soort proeftuin voor allerlei hervormingswerk bijzondere betekenis krijgen, óók voor de zuidelijker gelegen negerstaten, die nog niet volledig geïslamiseerd zijn. Evenals Bourguiba, is Mohammed V overtuigd van de noodzaak met Frankrijk samen te werken en daarbij zo ver te gaan als de oppositie in zijn land gedoogt. Hij moet tussen uitersten door laveren: de Islam-orthodoxie en de vooruitstrevenden, die in de Istiqlal, de Marokkaanse onafhankelijkheidspartij, hun stem doen horen. Intussen is het hervormingswerk in volle gang. Het onderwijs wordt uitgebreid. Naast de koranscholen komt naar westerse opvattingen ingericht middelbaar onderwijs, waarbij rekening gehouden wordt met het verlangen om ook meisjes daarvan te doen profiteren. Voorts probeert men modern vakonderwijs in te richten. Mohammed V hoopt nog steeds op Amerikaanse kredieten en steun van Franse deskundigen, maar staat nu voor de moeilijkheid dat Frankrijk's optreden in Algerije de reeds bestaande anti-Franse stemming in zijn land aanwakkert. Desondanks blijft de sultan gebruik maken van de diensten van een aantal Franse adviseurs. In de gespannen toestand van het ogenblik beslist niet een of andere formele regeling maar het vertrouwen, dat zelfs in de nadagen van het kolonialisme een levenwekkend element is gebleven in de verstandhouding tussen rasgroepen, die in menig opzicht op elkander aangewezen blijven. | |
[pagina 216]
| |
Soldaten en heiligenMenige Italiaanse Renaissance-kunstenaar schilderde even virtuoos heiligen als soldaten. Nóg kan men in museumzalen martelaren en kerkvaders in gouden omlijsting bewonderen naast panelen met krijgshaftige edelen of condottieri. Ook in werkelijkheid hebben ze naast elkander geleefd. Het is in Noord-Afrika niet anders gegaan. De koloniale expansie is nooit buiten de paradoxie kunnen blijven van soldateske voortvarendheid èn oprechte belangstelling voor het wel en wee van de volken, die aan het gezag van Europese heersers werden onderworpen. Ook de tegenpartij had daarbij zijn soldaten en heiligen, mannen van verzet en toenadering. Eén van de grote Franse leidersfiguren, die in het koloniaal beleid van zijn land naar een overbrugging van belangentegenstellingen zocht, was generaal Lyautey. Hij had de opdracht Marokko te ‘pacificeren’ en heeft dit gedaan, overtuigd van de mogelijkheid het land tot ontwikkeling te kunnen brengen zonder de inheemse cultuur te schaden. De Islam mocht op zijn volledige bescherming rekenen. Berberstammen en Arabieren werden in hun zeden en gewoonten ontzien. In de steden vond een duidelijke afbakening plaats tussen de kwartieren van de inheemse bevolking en de Europese woonwijken. Van de rooms-katholieke missie verwachtte Lyautey begrip voor zijn standpunt. Hij heeft over de medewerking van de geestelijkheid nooit te klagen gehad en van enkele missionarissen zelfs morele steun ontvangen, die hem in moeilijke uren troost gaf. Ik noem slechts één van hen, die in het zendingsveld werkzaam waren: de meest onbaatzuchtige van allen, Charles de Foucauld. De Foucauld, in 1858 te Straatsburg geboren, ontving een militaire opleiding. Als jong luitenant veroorloofde hij zich in een losbandige levenswijze zulke buitensporigheden, dat men hem uit disciplinaire overwegingen op non-actief plaatste. Hij vond eerherstel in Algiers na zich in een militaire campagne bijzonder te hebben onderscheiden. Daarna trok hij de aandacht door enige uitgestrekte ontdekkingsreizen in een nog onbekend gedeelte van Marokko. In de eenzaamheid van het woestijngebied kwam de officier tot religieuze bezinning. Op zoek naar het verloren geloof vertrouwde hij zich na terugkeer te Parijs in 1886 aan een geestelijke raadsman toe. Een pelgrimstocht naar het Heilige Land en | |
[pagina 217]
| |
jaren van retraite dienden als voorbereiding om toe te treden tot de orde van de Trappisten. Later kreeg hij toestemming deze orde te verlaten en ontving hij de priesterwijding met de opdracht als missionaris naar Noord-Afrika, het gebied dat hij zo goed kende, te vertrekken. In Algiers leerde hij generaal Lyautey kennen, op wiens steun hij voortaan kon rekenen. De Foucauld bereikte in afzondering en ascese een zuiverheid van devotie die diepe indruk maakte. Hij wist het vertrouwen te winnen van de Berberstammen waarmee hij in aanraking kwam, zelfs van de doorgaans zo onhandelbare Touaregs, die hem in het gebied van Hoggar een maraboet, een heilige noemden. Vóór alles zocht De Foucauld de persoonlijke overgave aan God. In de eisen die hij zich stelde, zag hij de eerste voorwaarde om anderen te benaderen. ‘Mijn leven’, schreef hij, ‘bestaat uit een zoveel mogelijk in relatie treden tot alles wat mij omringt en alle diensten te bewijzen, waartoe ik in staat ben’Ga naar voetnoot1. ‘De Touaregs te midden van wie ik sedert negen jaren verblijf houd, zijn broeders van de Kabylen, Berbers naar taal en ras, intelligent en fier, met zeden, die op de onze lijken... Ik heb onder hen heel goede vrienden. Er zijn in het geheel geen christenen onder hen en ik zou ook niet willen, dat die er in de eerste jaren waren. Vóór met hen over godsdienst kan worden gepraat, moet men hun vertrouwen en hun vriendschap winnen; men moet hun onze godsdienst in haar uitoefening tonen door haar meer in deugden dan in woorden in praktijk te brengen’Ga naar voetnoot2. Deze eerbeid en verantwoordelijkheid voor het vreemde ras hield hij ook Franse officieren voor, die hem in zijn door hemzelf gebouwde kerkje hun hart openden. Maar de mannen van de daad moesten toch menig goed voornemen prijsgeven, als zij in schermutselingen op weerstand stuitten, die zij hadden te wreken. Toen De Foucauld de 1ste december 1916 door rondtrekkende woestijnrovers werd vermoord, heerste niet alleen in de Franse kolonie, doch ook onder de Touaregs diepe rouw. Ja, het kolonialisme heeft zijn helden en heiligen gekend, figuren zoals men ze nu niet meer vindt omdat de omstandigheden veranderd zijn. Geen ‘pacificatie’ en geen door Europeanen gebrachte bestuursvorm, die zich konden handhaven zodra vreemde rassen zich vastberaden keerden | |
[pagina 218]
| |
tegen de hun opgedrongen voogdij. De vroegere berusting, die illusies wekte van blijvende samenwerking, heeft plaats gemaakt voor ongeduld en verbittering. Bij het overheersen van protesthoudingen wordt een ontmoeting vrijwel onmogelijk. De strijd glijdt af naar een guerrilla waarin alle ridderlijkheid verloren gaat en de soldaat een beul dreigt te worden. Omdat hij niet anders kan. Zelfs de heilige verliest dan de grond onder zijn voeten. Geen zending zonder zinvolle offervaardigheid, maar geen offervaardigheid zonder een begin van goede verstandhouding. Toen Lyautey, aan het einde van zijn diensttijd gekomen, Marokko verliet, schreef De Foucauld: ‘Het zal oneindig moeilijk zijn om nog zo'n man te vinden. Nog veel moeilijker om er twee te vinden, een burger en een militair’Ga naar voetnoot1. Frankrijk heeft ze dan ook niet meer gevonden. | |
AlgerijeIeder verantwoord staatkundig beleid vereist vooruitzien. Vooruitzien betekent begrip tonen voor mogelijke conflicten bij de afbakening van de rechten en verplichtingen van verschillende bevolkingsgroepen. Wij weten niet wat de Fransen ertoe heeft gedreven op een wonderlijke constructie te blijven vertrouwen. Algerije werd, formeel althans, verheven van kolonie tot een deel van de Franse staat met eigen departementen, in de algemene departementale indeling passend. Maar de inheemse bewoners van het gebied werden geen Fransen. Ze bleven in een koloniale afhankelijkheidsverhouding onder de bescherming van de Franse staat, zoals ze de economische voogdij moesten dulden van de Europese bovenlaag, die in Algerije nog steeds oppermachtig is. Algerije telt ongeveer tien miljoen inwoners, waarvan ruim een miljoen van Europese afkomst, meest Fransen, Spanjaarden en Italianen, evenals wat Maltezen, Grieken en Levantijnen. Vele Fransen vestigden er zich in de vorige eeuw, speciaal in jaren van landbouwmalaise. Verder leverden de Elzas en Lotharingen na de catastrofe van 1870 een groot aantal immigranten, zoals, om dezelfde redenen, in het rampjaar 1940 velen naar Algerije trokken. Tot de Europese bevolking rekent men voorts nog ruim 100.000 joden. Alles te zamen een mengelmoes van | |
[pagina 219]
| |
nationalisten, waarvan slechts een kleine meerderheid onder de Europeanen van zuiver Franse oorsprong is. De meesten van hun nakomelingen zijn van het vaderland vervreemd. Ze vormen evenmin een gewone koloniale heerserskaste als een volksplanting met een autonome cultuur. Hun mediterrane emotionaliteit zweeft tussen een zich verbonden gevoelen met het land van herkomst en een zelfstandigheidsdrang, die tot afweer prikkelt tegenover iedere inmenging van het centraal gezag uit de verte. Het liefst zouden ze alle voordelen, welke het koloniaal stelsel de bevoorrechten steeds heeft geboden, willen verbinden met een door Frankrijk gegarandeerde bescherming, die zich bovendien nog zou moeten uitstrekken tot economische hulpverlening en technische bijstand. In zo'n tussensituatie treedt licht een bewustzijnsverenging op, zich uitend in grootspraak en onredelijkheid, twee eigenschappen die de Frans-Algerijnen ook in Frankrijk zelf impopulair maken. Het kost de Franse kolonisten moeite zich voor te stellen waarom de inheemse bevolking tot oppositie geneigd is. Was het Franse bestuur niet altijd goed en rechtvaardig en plukte de bevolking niet steeds de vruchten van de Europese ondernemingsgeest? Alle verzet moest het drijven zijn van duistere machten, waartegen slechts op één manier kon worden opgetreden: met straffe hand, zonder consideratie. De normale redenering van het kolonialisme. Europeanen, die hun verantwoordelijkheid kennen en hun bestuur voortzetten voor het bestwil van de bevolking. Blind voor de sociale structuurveranderingen, die de ondernemende Franse bevolking zelf op gang heeft gebracht, blind voor het jonge nationalisme der gekleurde rassen en voor het reveil van de Islam, verlangt de Franse bovenlaag ‘handhaving van het wettig gezag’ in 19de-eeuwse stijl onder miskenning van het feit dat de inheemse Algerijnen eigenlijk Franse staatsburgers zijn geworden of althans inwoners van Franse departementen en bijgevolg óók aanspraak mogen maken op erkenning van politieke volwaardigheid. Eventueel zelfs op steun van het Franse centraal gezag tegen een aanmatigende houding van de Fransen in Algerije. Er zouden Salomo's wijsheid en jobsgeduld nodig zijn geweest om te midden van zoveel tegenstrijdigheid tot een voor alle partijen aanvaardbare hervorming van het politiek bestel te komen. Wijsheid en geduld, die aan weerskanten ontbraken. Bij de Algerijnen, omdat zij zich na | |
[pagina 220]
| |
telkens herhaalde beloften bedrogen voelen. Bij de kolonisten, omdat zij in de spanning leefden of het zou gelukken opstandige bewegingen met ijzeren vuist te breken. Bij het centraal gezag door het afglijden naar de parlementaire anarchie, welke door de Fransen overzee gewoonlijk smalend ‘het systeem’ wordt genoemd.
In het voorjaar van 1958 kwam het tot een uitbarsting. Aanvoerders van het Franse leger, dat in Algerije tegen de opstandelingen streed, verbonden zich met de politieke leiders van de Franse kolonisten, wetend dat ze weinig op het spel zetten met hun demonstratie tegen Parijs als hoofdstad van ‘het systeem’. Hun actie gaf de stoot tot de dictatuur-bij-volmacht van generaal De Gaulle. Het blijft onduidelijk wat men van de grote wonderdokter verwacht. Kan hij het voortwoekeren van de slepende ziekte stuiten door iets te bieden wat ‘het systeem’ nooit zou kunnen geven? In Algerije blijft onder de Europese bevolking de nerveuze stemming voortduren. Er is geen oorlog, maar ook geen vrede. Men weet dat Fransen en Algerijnen elkander niet kunnen missen, doch ziet niet in hoe de noodzakelijke samenwerking tot stand zou kunnen komen. Ook na een militaire overwinning zouden slechts een verarmd land en een verwilderde bevolking overblijven, zonder dat duidelijk zou zijn geworden, welke status de inheemse bevolking in het grote politieke verband zou moeten krijgen. De Gaulle heeft, evenals zijn voorgangers van het veelgesmade ‘systeem’, slechts de keuze tussen twee mogelijkheden: volledige integratie van Algerije onder erkenning der gelijkwaardigheid van de inheemse bevolking en hun Franse broeders, of een min of meer zelfstandig Algerije, met de kans dat deze autonomie de gekleurde meerderheid gelegenheid zou bieden zich op de duur van de macht meester te maken, vooral indien men het jonge staatsbestel naar democratische beginselen zou inrichten. In beide gevallen zouden de Franse kolonisten het loodje leggen. Ze zullen dus ieder constructief voorstel verwerpen en uitsluitend de in hun oog minst riskante weg willen volgen: strijd om het behoud van het verworvene, handhaving van een in wezen 19de-eeuwse sociale structuur, kortom conservering van het verleden. In een snel veranderende maatschappij komt dit neer op de speculatie van het buigen of het barsten. Wat het barsten betekent, laat zich slechts gissen: een van de tragedies uit het naspel van een kolonialisme, dat zijn bestaansrecht al lang heeft verloren. |
|