Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Europa's ontplooiing miskennen, indien het aandeel van Zuid-Europa daarin werd onderschat of wanneer niet werd ingezien welk tegenwicht het zuiden bood tegen de verzakelijking, die onder het mom van technische doelmatigheid, de ziel zelve in gevaar bracht. Het hedendaagse toeristenverkeer naar Italië is meer dan een modegril, méér ook dan een zoeken naar de zonnewarmte, die noordelijke streken zo karig toegemeten is. Zeker, er zijn tienduizenden en honderdduizenden, die slechts in beweging komen door pakkende reclames van reisbureaus. Onder hen zijn velen, die de kosten van een reis naar de Italiaanse Rivièra of naar de stranden bij Rimini opvatten als een verzekeringspremie tegen een verregende vakantie. Doorgaans zijn er echter, bewust of onbewust, andere motieven in het spel. De drang naar het zuiden verraadt het verlangen een andere wereld te betreden, de dingen in ander licht te zien. De wens om over de Alpen te trekken om zich aan de bronnen van het leven te laven, heeft zich van individuele drijfveren - men vindt deze in klassieke vorm in Goethe's Italienische Reise - verbreed tot een massaal sociaal-psychologisch verschijnsel. Toegang zoeken tot steden en landschappen van onvergankelijke charme, waar de harmonie tussen natuur en cultuur nog de lichte toets heeft van de muzikaliteit, die het noorden nooit in deze vorm heeft gekend. Zichzelf hervinden. ‘Men ziet landschappen immers eerst op de juiste manier als ze achtergrond en scène voor het drama van ons hart zijn geworden’, schreef Ortega. De ondefinieerbare bekoring van het Italiaanse landschap betekent, dat het eigenlijk onfotografeerbaar is. Men kan de Zwitserse Alpen nog wel door foto's voor de geest halen. Het Toscaanse en Umbrische landschap evenwel blijft een gesloten boek voor ieder die niet het voorrecht heeft gehad het te doorkruisen, liefst in de avondzon als de begroeiing van olijfbomen en wijnstokken tussen bevallig gegroepeerde boerderijen en hooggelegen stadjes een glans vertoont, die doet betwijfelen of het verloren paradijs wel geheel uit onze gezichtskring is verdwenen. Iets van dat ondefinieerbare-onfotografeerbare kenmerkt ook de Italiaanse kunst in de beslotenheid van oude binnensteden. Geen kleurendruk of fotografie, die de decoratieve harmonie van de mozaïeken van Ravenna kan weergeven. Geen fotograaf, die de elegante vlakverdeling van het Dogenpaleis te Venetië ten volle heeft kunnen vastleggen, zomin als de ietwat dreigende opeenhoping van woningen of paleizen in donkere smalle straatjes. Grote diensten daarentegen bewijzen goede reprodukties | |
[pagina 102]
| |
voor het leren kennen van kunstwerken, die zich min of meer aan het oog van de waarnemer onttrekken, onder anderen sommige fresco's in kerkgebouwen. Liggen deze op ooghoogte, dan worden ze soms verduisterd door zware slagschaduwen. Zijn ze goed verlicht, dan blijken ze meestal te hoog aangebracht om ze van nabij te kunnen bewonderen. | |
Het brede spectrumTerwijl de volksaard in Rusland en Spanje opvalt door een grote emotionele slingerwijdte, kan het Italiaanse volk bogen op een merkwaardige variatie van levensvormen. De volheid van het leven strekt er zich in een breed spectrum uit. Maar er wordt ook veel geleden. Italië is een land van zon en overvloed èn van bittere armoede, een zó ontstellende armoede, dat men in de Franse vertaling van een officieel rapport taalkundig onderscheid moest maken tussen ‘pauvreté’ en ‘misère’ om de maatschappelijke werkelijkheid voldoende te kunnen benaderen. Het blijft een open vraag in welke mate armoede in deze omgeving tot verbittering en afstomping leidt. In het armste milieu - misschien zelfs daar vooral - komt een gemeenschapszin voor, die in evangelische geest bescherming biedt. Men kent de betrekkelijkheid der dingen. In streken en steden waar het communisme de overhand kreeg, liep dit zelden uit op politiek fanatisme. Guareschi's Don Camillo is een ‘document humain’ van grote waarde, een schildering van het menselijk verbindende te midden van tegenstellingen. Krotten en kerken, ezelwagentjes en luxueuze auto's, Romeinse bouwvallen en moderne flatgebouwen. Contrasten, die overal verspreid liggen, schijnen in Rome hun hoogtepunt te hebben bereikt. Misschien ten gevolge van het feit, dat er vier Rome's bestaan: de oudromeinse en vroegchristelijke kern, het middeleeuwse Rome, de stad van renaissance- en barokkunst en het hedendaagse Rome, dat nog steeds groeit. Niet overal in Italië strekt zich het bouwkundig spectrum uit van een Colosseum naar een Stazione Termini, maar vrij algemeen valt toch de moed te bewonderen, waarmee men het oude met het nieuwe verenigt en uiteenlopende stijlvormen binnen een levend geheel verenigd weet te houden. Het is stellig geen toeval, dat in deze totaliteit van emotionele beweeglijkheid en aanpassing bij de gevarieerde buitenwereld, de film een suggestieve invloed op het Italiaanse volk uitoefent. Evenmin, dat de Itali- | |
[pagina 103]
| |
aanse filmkunst een aantal films voortbracht, die tot de meest expressieve scheppingen van de moderne kunst behoren. Indien kunst als getranscendeerde werkelijkheid mag worden omschreven, valt het niet moeilijk Italiaanse films te noemen, die met deze maatstaf te meten zijn. Fellini's ‘La Strada’ bijvoorbeeld, waarin de berusting en de liefde in een niet-begrijpende wereld, het thema vormen van een meesterlijke visuele vertolking der paradoxie van het leven. | |
Kelder en koepelIk had het voorrecht om met een tussenruimte van enkele dagen in de nederige keldergewelven en kapellen van het kleine franciscanenklooster San Damiano bij Assisi te vertoeven en de Sint Pieter te Rome te betreden. Een voorrecht, omdat ook in het gamma van religieuze ervaringen directe aanschouwing kan helpen om wegwijs te worden in de onzekerheden van het eigen hart. Het is zelfs voor de meest oecumenisch denkende protestant moeilijk het katholicisme naar waarde te schatten. Indien hem daartoe een aanknopingspunt wordt geboden, ligt dit zeker in de geschiedenis van de middeleeuwse bedelorden, vooral van de franciscanenorde, waarin het streven naar evangelische zuiverheid zich zo duidelijk openbaart. De aard van hun God-zoeken leert men niet kennen in de grote kathedraal van Assisi, doch des te beter in de zuivere sfeer van het klooster waarin Franciscus vele jaren doorbracht. San Damiano. Een kwartier gaans buiten Assisi's Porta Nuova. Een kerkje, enige kapellen, een allereenvoudigste refter, een binnenplaats. Bloemen en een paar witte duiven. Uit enkele ramen doorkijkjes op het Umbrische heuvelland. Het is alsof het hoogste, dat de mens gegeven is, de mogelijkheid van het kennen Gods, hier in dit miniatuur-klooster als vanzelfsprekende werkelijkheid voor ons ontvouwd ligt. Wat is de heilige anders dan de begenadigde mens, die ons in zijn devotie voorleefde wat voor ons bereikbaar zou zijn, indien wij niet gevangen bleven in de stoffelijkheid van onze begeerten? San Damiano - waarom werd Franciscus hier niet begraven? - is een oord van evangelische deemoed. Heel anders de St. Pieter te Rome, die de triomf der strijdende kerk in een architecturaal loflied uitzingt. Ter ere Gods! Een zichtbaar hoogtepunt van de kerkelijke hiërarchie, dat de rooms-katholiek met diep ontzag | |
[pagina 104]
| |
vervult, maar de protestant doet twijfelen aan de wezenlijke inhoud van dit monumentalisme. Ik heb bij de gedraaide zuilen van de gigantische baldakijn onder de grote koepel aan Luther gedacht, die Rome bezocht toen de verwereldlijking van de kerk haar hoogtepunt had bereikt. De strijdende kerk op aarde heeft organisatie nodig. Maar georganiseerde strijd voert tot machtsvorming en in iedere macht schuilt een kiem van verderf. Hierin ligt de betekenis van Luther's waarschuwende woorden en de tragiek tegelijk van de eigen kerkorde, die hij in het leven riep. Ook het protestantisme heeft ‘ter ere Gods’ menigmaal gezondigd. Maar het ontkende nooit de gebrokenheid van het menselijk bestaan. Geheel anders het rooms-katholicisme, dat in de thomistische ‘architectuur van de zijnsorde’ steeds de nadruk legde op de eenheid van kerk en geloof, van wijsbegeerte en van esthetische vormgeving. Ik heb deze eenheid in Rome niet kunnen vatten: nòch in de talloze barokkerken, die in de stad verspreid staan, nòch in de Vaticaanse musea opzij van de St. Pieterskerk. En zeker niet in de beroemde Sixtijnse kapel. Het is me zelfs een raadsel hoe in de Sixtijnse kapel vroeger regelmatig missen werden opgedragen. Dit moet dan gebeurd zijn tegen de achtergrond van Michel Angelo's grote wandschildering ‘Het laatste oordeel’, waarin een Christusfiguur is geplaatst, die de uiterste tegenpool vormt van de Gekruisigde op een altaar daar beneden. Het kruisbeeld suggestief in zijn eenvoud; de Christus van Michel Angelo een toornende dikke atleet. Er is van pauselijke zijde trouwens opdracht gegeven in deze wandschildering van Michel Angelo het overvloedig mannelijk naakt bij een groot aantal figuren van enige bedekking te voorzien. Men zou zich kunnen afvragen of de rooms-katholieke kerk niet te ver is gegaan in het opvangen van de wereldse neigingen van het zo levenslustige Italiaanse volk. De invloed, die de franciscanen verwierven, wijst op een niet minder duidelijk verlangen naar evangelische zuiverheid. Ook in het strikt parochiële werk van de seculieren blijkt telkens hoe de massa het op prijs stelt in haar concrete nood te worden begrepen. Kerkelijke ambtsdragers te midden van het volk? De rooms-katholieke kerk kent een veel beter gesystematiseerde sociale ethiek dan het protestantisme. De pauselijke encyclieken over het moderne arbeidersvraagstuk - Rerum novarum, 1891, en Quadragesimo Anno, 1931 - zijn meesterwerken van formulering. Maar spreken zij de arbeiders zelf voldoende aan? Is naast leiding van boven-af, buiten de sfeer van ieder dirigisme | |
[pagina 105]
| |
of sociale planning, niet een rechtstreeks contact met de arbeiders nodig? Zielszorg in franciscaanse zin? Is deze te verwezenlijken zonder het begrijpen van binnen-uit, dat slechts door directe participatie kan worden verworven? In het verslag, dat de Nederlandse priester I. Rosier over zijn fabriekservaringen schreef, ‘Ik zocht Gods afwezigheid’, komt opnieuw naar voren hoe gemakkelijk religieuze bindingen worden verbroken, zodra het geloof zijn existentiële basis begint te verliezen. Het genoemde boek is slechts één waarschuwing uit vele. Het probleem van de priesterarbeiders heeft een wig gedreven tussen het conservatieve standpunt van Rome en de soms te onstuimige sociale opvattingen van vele jonge Franse geestelijken. Het zou te ver gaan om te zeggen, dat hierbij het gezag van de Paus op het spel staat. Maar wèl mag men constateren, dat het rooms-katholicisme in onze ontkerstende wereld niet te veel op de ideologische kracht van het op zichzelf zo bewonderenswaardige thomisme mag vertrouwen. In de frontlinie van de strijd tegen het communisme kan slechts het Evangelie redding brengen: de Nieuwtestamentische evangelische geest, waarin de daad niet ver van het woord afstaat en het woord niet ver van het Woord. Wat Italië als centrum van het wereld-katholicisme zal kunnen bijdragen tot de ideologische zuivering van de verscheurde christenheid, valt niet te voorzien. Voorlopig zal het communisme wel de wind in de zeilen blijven houden. Het filosofisch materialisme, dat aan het communisme ten grondslag ligt, is immers onuitroeibaar: de mens als object, door instincten gevangen in een amorele natuurlijke wetmatigheid. Dit alles is slechts een andere terminologie voor wat het christendom onder de zondeval verstaat. Maar dan een zondeval zonder genade. De weg naar een waarlijk christelijke oecumene, misschien de enige mogelijkheid om het communisme te weerstaan, is lang en doornig. Nooit heeft iemand het traject theologiserend of filosoferend in kaart kunnen brengen. Men kan slechts pogen uitkijkposten te vinden om ons voorland te overzien. Hierbij - volkomen subjectief gesproken - gaf San Damiano mij meer troost en hoop, dan de imposante koepel boven het graf van de heilige Petrus. | |
TunnelsWat Italië Europa te bieden heeft is, bij alle twijfel in religiosis, niet | |
[pagina 106]
| |
gering. Een bron van verkwikking. Een land, waarin het verleden nog niet geheel in de etikettering van ‘bezienswaardigheden’ is vastgelopen. Het nog levend verleden houdt er toeristische nieuwsgierigheid in toom; achter alle vergane glorie ontmoet men er immers overal tradities, geheel passend in de harmonische totaliteit van natuur en cultuur, die hier kan worden waargenomen. Het economisch rationalisme en de technische ontplooiing van Noord-Italië ontmoeten voldoende tegenspel in de spontaneïteit van het midden en van het zuiden. Tussen veel ‘show’ en veel lawaai - een nieuwe dimensie in het Italiaanse stadsleven - liggen de parels van echte cultuur. Het is voor Europa een voorrecht uit dit rijke erfgoed te mogen putten. Men moet echter wel weten wàt men ten zuiden van de Alpen zoekt. Toen ongeveer een eeuw geleden het gereedkomen van de onderzeese telegraafkabel tussen Engeland en India met veel feestvertoon werd gevierd, hoorde men in alle toonaarden verkondigen hoe belangrijk het wel was om ‘met India te kunnen spreken’. Ruskin stelde echter de vraag: ‘Maar wat hebt ge India te zeggen?’ Men was er in die tijd nog niet aan toe, om eveneens te vragen wat India aan Engeland zou kunnen zeggen. Zo staat het ook met andere wonderen van de techniek, met name met de Alpentunnels, die omstreeks de eeuwwisseling werden geboord. Ze dienden om Midden-Europa gemakkelijker toegang tot Italië te geven. Op grond van alles wat Italië te bieden heeft, mag worden gehoopt, dat de tunnels, tweezijdig, in gelijke mate het noord-zuid en het zuid-noord verkeer zullen steunen - en dan nog wel in ruimere zin dan voor het onderhouden van de commerciële en toeristische relaties, die in geld waardeerbaar voordeel afwerpen. Want Italië heeft Midden-, West- en Noord-Europa véél te zeggen, juist dat wat alleen ter plaatse kan worden begrepen. | |
Van Cervantes tot PicassoBloemengeur in volle zee. Het is in de lente geen uitzondering, dat de zeevaarder, die op een der Andalusische havens aanhoudt, reeds tientallen kilometers buiten de Spaanse zuidwestkust een voorproefje ontvangt van het nabije land. De geur van de bergflora wordt ver in zee gedragen. Bijna overal op de lichtrood gekleurde, zanderige berghellingen in het kustgebied, vooral op de plekken waar de bouwvoor door erosie is weg- | |
[pagina 107]
| |
gespoeld, groeien brem, rozemarijn en lavendel. Welriekende planten en kruiden op arme bodem, kleurenpracht op dorre ondergrond, plotseling in volle bloei en snel verwelkt. Het leven in Spanje kende steeds de onbestendigheid van de droom. Wie beschreef dit beter dan Cervantes? Zijn vroeg surrealisme, dat een voortzetting vond in het werk van El Greco, Goya en andere voorlopers van Picasso, beweegt zich voortdurend in het in droombeelden vertaalde realisme, dat de Spanjaard zo aanspreekt. De spanning tussen willen en kunnen, het spel van ‘ik zie, ik zie wat jij niet ziet’, de kloof tussen het hoge ideaal en de droeve uitkomst - de gehele Spaanse geschiedenis is er vol van. Uit het katholiek reveil voor en na de verdrijving van de Moren kwamen zowel de Spaanse mystiek als de Inquisitie voort. In het materiële vlak had Spanje in de 16de eeuw toegang tot ongekende goud- en zilverschatten. Maar het wist er niet blijvend van te profiteren. ‘Spanje slokte de Nieuwe Wereld op’, luidde een oud gezegde, ‘doch de Nederlanden werden er vetter van’. Naarmate het land verarmde, bleek het moeilijker kerk en geloof met elkander in het reine te brengen. De handhaving van het grootgrondbezit dwong de kerk steun te zoeken bij adellijk-conservatieve machten. Dekmantel voor het gevolgde beleid was de leer van de door God gewilde sociale orde, die als legitimatie moest dienen voor een ver doorgevoerde voogdij. Een beschermende omarming, waarbij Ortega Y Gasset aantekende, dat een omhelzing en een worsteling bedrieglijk op elkander lijken. Het is mogelijk, dat men hierin de achtergrond kan zien van het Spaanse spreekwoord: het gehele volk loopt achter de kerk aan, de ene helft met kaarsen, de andere helft met stokken. Het Spaanse nationalisme verzandde telkens in een particularisme van gescheiden levende groepen: edelen, soldaten, kooplieden, boeren en handwerkslieden, die ieder op de verdediging van verworven privileges uit waren. Zo was het vroeger en zo is het nog steeds. Telkens komen historische argumenten in het geding. Het traditionalisme blijkt doorgaans niet meer te zijn dan een taai conservatisme. Men kan zich echter - het was Ortega, die dit opmerkte - nooit op liefde voor het verleden beroemen wanneer men dit verleden op de meest geforceerde manier tot heden poogt te maken. De paradoxie van het Spaanse leven lokte een voortdurende ontmaske- | |
[pagina 108]
| |
ring uit, die de kunst in dit milieu een geheel andere functie gaf dan in de meer gerationaliseerde westerse wereld. Goya en Picasso deden niet anders dan wat denkers als Unamuno en Ortega Y Gasset of dichters als Machado en Lorca beoogden: het leven aan de dood en de dood aan het leven toetsen. ‘De mens leeft slechts dan met volle teugen als iets zijn geest zo sterk kan vullen, dat hij bereid is ervoor te sterven’Ga naar voetnoot1. Maar weet men altijd wat het offer waard is? | |
GuernicaHet tragische conflict, dat men de Spaanse burgeroorlog pleegt te noemen, diepgeworteld in het verleden, dat zich ook ditmaal weer als heden aandiende, is door Europa op schandelijke manier misbruikt. In wezen had de tweespalt, die Spanje tot groeperingen van links en rechts dreef, weinig te maken met de politieke formules, welke de westerse wereld verdeeld hielden. Fascisme en communisme stonden in feite ver van de Spaanse volksgeest af, maar vonden gemakkelijk aanknopingspunten om hun ideologisch vuur op de Spaanse politiek over te dragen. Nadat de burgeroorlog was begonnen, werd van weerskanten ‘hulp’ geboden. Spoedig bleek, dat vooral van fascistische zijde belangstelling bestond voor het effect van nieuwe wapens, die nu voor het eerst in een ‘echte’ oorlog konden worden getoetst voor zij in een op handen zijnde krachtmeting van geheel andere aard zouden worden gebruikt. Het was tot op zekere hoogte slechts een historisch toeval, dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hun voorspel vonden in een luchtbombardement, dat als een eerste demonstratie van de totale oorlog in de annalen der geschiedenis vermeld zal blijven: de vernietiging van Guernica, een der mooiste steden van het oude Baskenland. Het met brisant- en brandbommen bestookte Guernica, in 1937 weggevaagd in een oefening van Goering's Condor-eskader, had een naam kunnen blijven binnen de beslotenheid, die de misère van de Spaanse burgeroorlog kenmerkte. Dat deze naam daaruit werd opgeheven tot een begrip en van een begrip overging in een apocalyptisch visioen, danken wij aan Pablo Picasso. Zijn grote doek ‘Guernica’ was een waarschuwing voor de mensheid: een surrealistische visie op de chaos, die ontstaat wanneer mechanische hulpmiddelen een wig drijven in de zinvolle eenheid van | |
[pagina 109]
| |
leven en dood. Een dood van stukken en scherven en moten in plaats van het afsterven van organismen; de dood die de ziel vergiftigt vóór deze in de dag des oordeels is gewogen. | |
Teruggeschoven grendelIn een land waar ideeën een zo hoge werkelijkheidswaarde bezitten, blijft men zich bezighouden met de vraag wat de intrinsieke waarde is van het Spaanse volksleven. Kan men het als iets geheel eigens in de Middellandse-Zeecultuur en in de Europese beschaving in stand houden, of is de tijd der afgeslotenheid voorbij? Wordt de grendel teruggeschoven, zal het schiereiland in het grote Europese verband worden opgenomen? Wat heeft men dan te bieden en te ontvangen? Men aarzelt tussen de europeïsering van Spanje - de door Ortega aanbevolen weg - en Unamuno's Don-Quichotterie van een hispanisering van Europa. En eigenlijk voelt men heimelijk voor het onbereikbare ideaal. Maar men weet ook wat het naar buiten optreden van Spanje zou remmen: de pessimistische voorstelling dat Spanje, naar eigen inzicht eens de meest volmaakte natie van het Westen, reeds eeuwenlang in verval is door een gebrek aan vormgevende kracht. Waar pessimisme en berusting samengaan, kan passiviteit zich ook als wijsheid aandienen. Toen een Spanjaard werd aangesproken door een vreemdeling, die hem zijn voorliefde voor nietsdoen verweet, antwoordde hij: ‘Waarom zou ik mij geen rust gunnen? Jullie, noordelingen, werken hard om rijk te worden met het doel later te kunnen rusten. Ik begin liever met rusten. Dan heb ik alvast wat gij voor de toekomst nastreeft.’ Intussen is de westerse techniek niet vóór de Pyreneeën of vóór de Spaanse havens blijven staan. De moderne tijd duldt geen afsluiting meer, zomin als hij de volledige originaliteit van een eigen levensstijl in stand wil houden. Wat in Spanje door velen nog als een stuk ideeëngeschiedenis, de tegenstelling Spanje-Europa, wordt gezien is al gedeeltelijk door de feiten achterhaald. Het aanpassingsproces gaat voort en ook in dit geval geeft de jonge generatie de toon aan. Zij heeft de westerse techniek aanvaard en is er zich van bewust, dat de technische vernieuwing ook consequenties zal hebben. De eerste proeven met nieuwe organisatievormen, bijvoorbeeld een ononderbroken werkdag van 's morgens 8 uur tot 3 uur | |
[pagina 110]
| |
in de namiddag, lokten eerst verzet uit doch werden spoedig welwillend beoordeeld. De pioniers, die de Spaanse levenswijze hopen te veranderen, weten dat de tijd daartoe rijp is. De vensters, die uitzicht bieden op andere levensgewoonten staan wijd open. Het domein, dat pers en radio bestrijken, breidt zich uit. In duizenden bioscopen - het bioscoopbezoek ligt in de Spaanse steden procentueel nòg hoger dan in de Italiaanse - geeft het witte scherm toegang tot de buitenwereld. Een wat zonderlinge buitenwereld weliswaar, waarin het soms Spaanser toegaat dan in Spanje zelf, maar toch een andere wereld. Zo'n visuele voorbereiding zou tot zielloze imitatie aanleiding kunnen geven, indien men er niet op kon vertrouwen, dat het Spaanse volk voldoende geestelijke diepgang bezat om zijn eigen aard te verdedigen. | |
Voorbij de AcropolisIedere encyclopedie, iedere reisgids geeft een overvloedig aantal bijzonderheden over het moderne Griekenland. Hoe de bezoekers van het land dergelijke gegevens ordenen en interpreteren, hangt in hoge mate af van hun geschiedkundige en kunstzinnige vorming. Hun kennen is meestal achtergrondskennis, een beoordeling van het heden naar een glorieus verleden. Ook de bovenlaag van de inheemse bevolking vertoont deze neiging: het verlangen om in de geschiedenis een rechtvaardiging te vinden voor het zwak staan in eigen tijd. Griekenland telt meer gymnasia dan technische scholen van enige betekenis; de klassieke opleiding wordt er in ere gehouden, in naam van ‘de cultuur’. Een late variant van de Egyptische dodencultus. Geconserveerde cultuur, die cultuurschepping in de weg kan staan, is in Griekenland hoger in aanzien dan in Spanje en Italië, waar de lijnen van de existentiële verbondenheid met het verleden veel duidelijker zichtbaar zijn. Slechts het jongste verleden - de laatste eeuw of anderhalve eeuw - leeft in Griekenland als herinnering voort en biedt daarmee een geheel andere grondslag voor het historisch bewustzijn dan het gesystematiseerde en afgeronde classicistische geschiedbeeld, waarvan de Atheense Acropolis het symbool is gebleven. In de realiteit van het heden liggen de her en der verspreide half-verwoeste grensdorpen en steden, die van invasies en burgeroorlogen getuigen. Van geslacht op geslacht wist men te verhalen | |
[pagina 111]
| |
van Turkse invallen, Bulgaarse grensoorlogen, partizanenstrijd en massa-executies. Er zijn weinig gebieden in Europa waar de bevolking zozeer de druk van politieke onzekerheid heeft gevoeld; waar men een zó tot in het absurde voortgezette grilligheid van het historisch gebeuren heeft moeten ondergaan. In de spanning tussen berusting en een drang tot spontaan verzet vond de emotionaliteit van de ongeletterde plattelandsbevolking een uitweg in verhalen vol epische kracht, van bijna oudgriekse eenvoud. Ver voorbij de Acropolis, geheel buiten de grenzen van de archeologische monumentenzorg, bloeide geschiedenis op in de primitieve vormen van het mondeling relaas. Het is begrijpelijk, dat juist in de meest aan gevaar blootgestelde grensgewesten de volksaard een stempel kreeg van een wantrouwig individualisme: de afweerhouding, die tegenwoordig voorlichting tot agrarische modernisering in de weg staat. De inwoners van Attica en de Peloponnesus daarentegen, in menig opzicht gelijkend op de Spaanse en de Italiaanse plattelandsbevolking, zijn toegankelijk voor nieuwe methoden - zoals zij zich ook vriendelijker tonen tegenover toeristen. En omdat juist zij het zijn, die in streken vol natuurschoon met een overvloed van historische monumenten wonen, krijgt de bezoeker de indruk in dit milieu het ‘echte’ Griekenland te hebben gevonden. Het is met Griekenland echter niet anders gesteld dan met Joego-Slavië: bittere ernst achter een vriendelijke façade. Een voorgrond van kustlijnen vol edele zwier, van warme baaien en zonnige eilanden. Maar op de achtergrond de ‘Balkan’, historisch residu op de breuklijn van grotendeels verdwenen beschavingen: Griekse, Romeinse, Byzantijnse en Islamitische cultuurvormen, die in hun verval een chaos achterlieten. Een leegte, die Europa nooit heeft kunnen vullen omdat het zelf geleidelijk balkaniseerde. Het lag geheel in de lijn der ontwikkeling, dat de Eerste Wereldoorlog - cultuurhistorisch beschouwd de beginnende liquidatie van de Europese sociaal-politieke orde - zijn aanleiding vond in een vorstenmoord, die in wezen tot het welbekende genre der Balkan-avonturen behoorde. Wij zijn intussen nog niet veel verder gekomen. Het is voor West-Europa, dat zelf zo weinig orde op zaken heeft kunnen stellen, misschien wel goed, dat de Balkan achter het IJzeren Gordijn werd weggeborgen. Des te verheugender, dat Griekenland, ook waar het ruggelings met | |
[pagina 112]
| |
Balkan-buren verbonden bleef, op de ‘vrije wereld’ is blijven uitzien. Het zal deze vrijheid echter slechts kunnen behouden als zijn democratisch staatsbestel met zijn tijd meegaat, dat wil zeggen, leiding kan geven aan de zich voltrekkende economische en sociale structuurverandering. Vragen als deze worden echter niet op de Acropolis beslist, maar in de binnenkamers van kleine progressieve groepen en uiteindelijk in de brede lagen van het volk zelf - daar waar het historisch bewustzijn blijft smeulen in de smidse waar de toekomst wordt gesmeed. | |
Tito en ‘de nieuwe klasse’Italië - Spanje - Griekenland. Voegt ook Joego-Slavië zich in de reeks van landen, die in de sfeer van de Middellandse-Zeecultuur een eigen karakter behielden? In zekere zin wel, al moet worden erkend dat voor deze Balkanstaat het Dalmatisch kustgebied niet representatief mag worden genoemd. Joego-Slavië, Balkanstaat, die slechts gedeeltelijk toegankelijk is voor de zeewind welke uit ander cultureel klimaat overwaait, neemt een middenpositie in tussen Oost-, Zuid- en West-Europa. Het zoekt de vriendschap van de volken achter het IJzeren Gordijn zonder met het Westen te willen breken. Geen wonder, dat Joego-Slavië van weerskanten wordt gewantrouwd. Tracht Tito diplomatiek van twee wallen te eten of volgt hij werkelijk een eigen koers? Er is veel, dat voor laatstgenoemde opvatting pleit, mits de nadruk meer op het binnenlands beleid dan op de buitenlandse politiek valt. Tito is een man, die de sociale structuur van zijn land voldoende kent om te weten hoe ver zijn staatssocialistische experimenten zich kunnen uitstrekken. Toen hij, naar Russisch voorbeeld een eindweegs was gevorderd in de richting van landnationalisatie en coöperatieve organisatie, deed hij weer enige stappen terug ten behoeve van de kleine zelfstandige boeren. En toen bij de geforceerde industrialisatie bleek, dat in de basis-industrieën meer was geïnvesteerd dan met de belangen van de consumenten strookte, werd ook hier het roer omgegooid. In 1957 steeg de produktie van consumptiegoederen, zodat het levenspeil van de grote massa duidelijk verbetering onderging. Communisme dit alles? In alle Oosteuropese landen is men nu eenmaal geneigd Rusland na te volgen. Dit biedt immers het voorbeeld van een land, dat erin slaagde op korte termijn een industriële revolutie door te | |
[pagina 113]
| |
voeren zonder inschakeling van de ondernemersklasse, die gedurende de 18de eeuw in het Westen de leiding nam voor de overgang naar een nieuw economisch stelsel. Het waren de pioniers, die erin slaagden met nieuwe technische hulpmiddelen de produktie voor de vrije markt te organiseren. Onder de hoog-geheven vaan der economische vrijheid leidde het Westen, ten koste van onnoemelijk arbeidersleed, de dynamiek in van een technisch-economische ontwikkeling, welke West-Europa in staat stelde langer dan een eeuw de wereld te beheersen. De macht van de westerse ‘vrije’ ondernemers, deze oude klasse, is reeds lang getaand. De concurrentie doodde de concurrentie. Het liberalisme ging niet te gronde door politieke druk van buiten-af, doch effende zelf het pad voor de monopolies, die in het moderne zakenleven, bij de huidige stand van de techniek, de meeste zekerheid bieden voor een stabiel beleid. De ondernemer mikt niet graag op ‘een bewegende schijf’. Zijn liberale ideologie fungeert nog slechts als rem tegen het verder prijsgeven van de resterende economische en politieke vrijheid. Geheel anders in Oost-Europa, waar men zonder liberale tradities en zonder ondernemerservaring een socialiserend industrialisatiebeleid begon te voeren onder toezicht van technische experts en van organisaties, die als uitvoerende organen van de staat werden beschouwd. Een ‘nieuwe klasse’ nam hier de leiding in handen: een groep machthebbers, die er zich op beriep de wil van het volk ten uitvoer te brengen. Dat wil zeggen, het genationaliseerd bezit aan grond en produktiemiddelen ten bate van de arbeiders te beheren. In plaats van de ondernemerswinsten kwamen nu hoge salarissen en sociale privileges. De ‘nieuwe klasse’ toonde zich daarbij niet zo onbaatzuchtig als men op grond van de socialistische ethiek had mogen verwachten.
Ook Joego-Slavië heeft zijn bovenlaag van partijleiders, militairen en technisch-organisatorische deskundigen. Toen in 1957 een man van onverdacht communistische gezindheid, Djilas, erin slaagde uit zijn gevangenis een handschrift over de grenzen te doen smokkelen, dat in boekvorm onder de titel van ‘De Nieuwe Klasse’ in de Verenigde Staten en daarna in andere landen verscheen, werd deze publikatie in de westerse wereld geprezen als een ontmaskering van het communisme. Het bracht echter slechts bevestiging van het bekende. In verschillende beschrijvingen van het hedendaagse Rusland is de samenstelling van de leidinggevende | |
[pagina 114]
| |
groepen immers reeds zorgvuldig geanalyseerdGa naar voetnoot1. Wij weten, dat het met de rand- en de satellietstaten niet anders is gesteld. En misschien niet anders kàn zijn. Nu men eenmaal de weg van een technocratie en de daarbij passende bureaucratische ordening van het leven is opgegaan, staat men voor een onvermijdelijke concentratie van macht. In iedere vorm van macht schuilt echter - wij weten het - een begin van bederf. De leer van de economische vrijheid heeft zich steeds beroepen op het nut van concurrentie als afweermiddel tegen monopolistische misbruiken. De constatering, dat deze vorm van vrijheid kon samengaan met maximale onvrijheid van de economisch zwakken, met name voor de arbeiders op de arbeidsmarkt, was in liberale ogen steeds een ketterij, die niet krachtig genoeg kon worden bestreden. Omgekeerd duldt het communisme geen ketterijen à la Djilas. De ‘nieuwe klasse’ wenst zich niet in de kaart te laten kijken. Zij hanteert een eigen vrijheidsbegrip: de bescherming tegen kapitalistische uitbuiting door middel van een ver-doorgevoerde reglementering. De bureaucratisering van het leven gaat hierbij samen met een zwijgplicht voor de grote massa waarvan absolute loyaliteit wordt verlangd jegens de ene nationale partij en het erkende partijhoofd. De kapitalistische macht, die de voordeur werd uitgezet, sloop in andere vorm door de bureaucratische achterdeur binnen. Maar dit is een universeel verschijnsel! Bij de huidige stand van de techniek en de daarbij behorende organisatorische verfijning van het sociaal-economisch leven, blijkt de bureaucratie een algemene noodzakelijkheid. Voor de Oosteuropees-Aziatische cultuurkring even goed als voor de westerse. Oost en West verschillen evenwel fundamenteel in de manier waarop de bureaucratie en de daarin gelegen machtskernen zich tegenover kritiek gedragen. De Oosteuropese bureaucratie, een verre uitloper van de Byzantijnse staatsorde, kent een dictatoriale spits, die in naam van de volksvrijheid iedere oppositie neersabelt. De westerse bureaucratie daarentegen, wat passief en vormloos en minder weerbaar, duldt kritiek omdat ze een politieke bovenbouw kent, waarin de idee der burgerlijke vrijheid als richtsnoer aanvaard bleef. Het bondgenootschap van een humanistisch vrijheidsideaal en een christelijke persoonlijkheidsethiek bleek in de westerse wereld tot dusver sterk genoeg om de ‘nieuwe klasse’, die | |
[pagina 115]
| |
ook daar sedert de ‘managerial revolution’ aan vele touwtjes trekt, in toom te houden. Sedert echter de managers en hun technische deskundigen ook nog rekening moeten houden met de militaire leiders, die in samenwerking met de grootindustrie - atoomenergie! - in het staatsbelang geheimhouding eisen voor vrijwel alle belangrijke beslissingen, beginnen de mogelijkheden voor kritiek en controle enigszins fictief te worden. Intussen is het Westen nog vol zondaren, die steeds bereid blijven de eerste steen te werpen op anderen, die ergens in Oost-Europa of elders de ‘vrijheid’ in gevaar brengen.
Er zijn weinig westerse waarnemers, die met kennis van zaken over het beleid van Tito kunnen spreken. Het is immers zo moeilijk te zeggen hoe ver diens persoonlijke invloed gaat in de merkwaardige vermenging van een soort boerencommunisme en de industrialisatie, die van overheidswege plaatsvindt. Men zou Joego-Slavië het China van Europa kunnen noemen en Tito beter met Mao kunnen vergelijken dan met zijn confraters van het Kremlin. Hiermee is niet gezegd, dat in Joego-Slavië een politiek klimaat heerst, waarin, naar de Chinese uitdrukking, ‘honderd bloemen kunnen bloeien’. Wèl kan worden vastgesteld, hoe in het voor het westerse toerisme opengestelde land veel van de aloude oorspronkelijkheid van de verschillende volksgroepen in de traditionele cultuur is blijven wortelen als taai kreupelhout op schrale bodem. |