| |
Midden- en Zuid-Europa
Aankomst
Van de Bothnische Golf naar het Rijngebied. Een rivierlandschap, vele steden. Keulen.
In het open boek dat men ‘stad’ noemt, vormt het hoofdstation met zijn omgeving - vooralals men nog niet geheel op elektrische tractie is overgegaan - een knooppunt van stedelijke bedrijvigheid met duidelijk waarneembare 19de-eeuwse trekken. De stoere stalen boogconstructies, de ietwat groezelige glasgewelven met roestranden en vochtplekken, de ondergrondse doorgangen, het perspectief van rails en viaducthekken, een paar bruggen over een nabije rivier - dat alles is een ons vertrouwde entourage, waarin meer jeugdindrukken meespelen dan wij vermoeden. Stations worden gemoderniseerd. Het Keulse station maakt hierop geen uitzondering. Toch blijft het een veste van vorige-eeuws ingenieurs-vernuft, die in dit geval echter overschaduwd wordt door de Keulse Dom. Van het stationsplein af is het niet mogelijk van de stilistische eenheid der indrukwekkende kerk te genieten. Het gebouw, boven het stadsgewoel verheven, staat immers niet vrij genoeg. Van dichtbij gezien is het alsof de torens kantelen tussen overdrijvende wolkenvelden.
Eerst van het trottoir bij de winkelgalerij schuin tegenover de Dom - een arcade onder pompeuze winkels en hotels - ziet men aan de overkant van het plein een geheel ander Keulen verrijzen. Voorposten van de herbouwde binnenstad, op hun manier even expressief als het station en de kathedraal. Zware constructies, gedeeltelijk nog in aanbouw. Veel staal en glas tussen gepolijst graniet, solide als de banken, die hier hun kantoren
| |
| |
vestigen. Links van de ingang der centrale winkelstraat het elegante gebouw, dat de naam draagt van het Johannes Farinahaus. Men moet deze tempel van het ‘Neon-Biedermeier’ 's avonds zien, in de speelse fantasie van zijn t.l.-buizen-verlichting, met het blauw en goud van de welbekende eau de cologne-etiketten. Zo is Keulen en zo is Duitsland. ‘De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige’, in iedere cultuur aanwezig, kan in een periode van snelle opbouw merkwaardige vormen aannemen.
| |
Herinnering
In zekere zin is de verscheidenheid van stedelijke stijlvormen in overeenstemming met de gevarieerde gevoelshoudingen, die in de bevolking achter de gladde gelijkmatigheid van veel uiterlijke activiteit voorkomen. Het probleem Duitsland in kort bestek: een jonge generatie, die alle mogelijkheden weet uit te buiten; ouderen, die er niet in slaagden volledig in het reine te komen met herinneringen uit twee oorlogen. De psychisch meest labiele groep blijven de vluchtelingen of verdrevenen uit Oost-Duitsland. Meedrijvend in de stroom van het economisch herstel zijn echter ook de meeste ‘Ostflüchtlinge’ tot enige welstand gekomen.
Duitsers van velerlei soort. De een lijdt onder een bezoedeld politiek verleden, de andere zoekt kracht in een fatalisme, zoals men dikwijls ziet bij mensen, die meer te verduren kregen dan zij psychisch konden verwerken. Weinigen, die onbevangen in het leven staan. Bij een surrealistische uitbeelding van het moderne gestroomlijnde Duitsland zou een helse kartelrand niet mogen ontbreken: een lugubere franje met reeksen Jeroen Bosch-achtige diabolische figuurtjes. Ook techniek en welvaart kennen immers hun demonie.
Ingeklemd tussen verdrongen herinneringen en een heden, dat bij alle voorspoed psychische reacties van onbestemde angstgevoelens wakker roept, zoekt menige Duitse burger de schijn van de misschien hier of daar nog aanwezige restanten van de goede tijd. En als deze niet meer te vinden zijn, neemt hij genoegen met illusies. Dit verklaart de voorliefde, die het publiek toont voor de schuilkelders tegen aanvallen van opkomende ongerustheid: de ‘Altdeutsche Keller’, die in iedere winkelbuurt worden geopend. In neon-letters ‘Weinstube’ boven een deur tussen ramen vol glas in lood. Binnenshuis oudduitse stoelen en wat fauteuils,
| |
| |
zware eikenhouten tafels, smeedwerk, een betegelde schouw, zwartberookte balken.
De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige is extra zwaar te dragen bij de storing van het historisch bewustzijn waaronder het Duitse volk lijdt. Drie historische fazen lagen te dicht bijeen. Zij werden ondergaan, niet ten volle doorleefd: de bravoure van de Wilhelminische jaren, de verdeeldheid van de machteloze Weimarrepubliek, de roes van de Hitlerdemagogie. Het verschil tussen de klokketijd en de ‘innerlijke’, tot belevenis geworden tijd, waaraan de hedendaagse psychologie aandacht heeft geschonken, doet zich ook in collectieve vormen gelden. Het Duitse volk onderging meer wisselingen dan met enige chronologie te rijmen viel. Daarom probeert het nu te vergeten.
Een voorstel om te Frankfurt a.M. een paar verwoeste huizenblokken als oorlogsmonument in stand te houden, stuitte op veel verzet. Men heeft zich afgewend van ruïnes, terwijl men nog niet is ingegroeid in de nieuwe wereld, die zoveel aanlokkelijks belooft zonder enige garantie te bieden voor de blijvende rust en veiligheid waarvan men droomt.
| |
Jeugd in Duitsland
Het valt moeilijk vast te stellen welke plaats de jeugd als leeftijdsgroepering in de samenleving kan innemen. Wij spreken over ‘jeugd’ zonder vaste begripsomlijning, wetend dat de leeftijdsmaatstaf - meestal tussen de grenzen van zestien en dertig jaar - faalt bij het verklaren van wat wij verklaard zouden willen zien: het eigene, dat jongeren kenmerkt.
Bij de wisseling van generaties komen verschillen aan het licht, die op onbestendigheid van denkbeelden en handelingen wijzen. De inhoud van nadrukkelijk geponeerde idealen, de intensiteit van het daarbij betoonde elan of van sommige protesthoudingen kunnen ons op het spoor brengen van reeds eerder aanwezige latente krachten. Ze bieden ook enig houvast voor de onmisbare historische periodisering. Voor Duitsland bijvoorbeeld de opeenvolging van drie verschillende generaties: in het begin van deze eeuw de generatie van de jeugdbeweging, daarna de politieke generatie en ten slotte de ‘sceptische generatie’, die in het hedendaagse gebeuren opvalt door haar terughoudendheid.
Deze volgorde ligt nog in het geheugen: rond 1900 het zoeken naar een eigen levensstijl, vol protest tegen de vlakke burgerlijkheid, die de jeugd
| |
| |
weinig meer kon bieden. Na de Eerste Wereldoorlog de ombuiging van het jeugdbewegings-idealisme naar vormen van politiek radicalisme, heen en weer zwiepend van links naar rechts. Totdat de rattenvanger van Hameien de ‘vrije jeugd’ onderwierp aan de organisatieschema's van de Hitlerjugend en andere verenigingen. Ten slotte, volgend op de ‘Zusammenbruch’, jaren van stilte. De politieke agitatie was verstomd, men marcheerde niet meer. Er werd gewerkt. De daad zou het levensbeschouwelijke verdringen. Afwachten, afwijzing van leuzen en idealen scheen het richtsnoer te zijn van wijs beleid.
Eerst in de laatste jaren is gebleken, dat er toch nog vraagstukken bestaan waarvoor de jeugd warm loopt: de verhouding tussen Oost- en West-Duitsland en de navo-politiek, die inrichting van raketbases noodzakelijk schijnt te maken.
De ‘sceptische generatie’. De socioloog H. Schelsky wijdde er een omvangrijk boek aan, een meesterlijke analyse van vraagstukken, die op een onzekere toestand wijzen. Uit de jeugd van heden komen de leiders van morgen voort. Uit de onmondigen van vandaag zullen later miljoenen kiezers worden gerekruteerd.
Het was niet verwonderlijk, dat de gebeurtenissen van 1944 en 1945, de voosheid van alle propaganda demonstrerend, de Hitlerjugend naar een vertrouwenscrisis voerden, waarvan zij zich niet meer heeft weten te herstellen. Er scheen niet veel anders mogelijk dan met het verleden te breken. Hield de poging om te vergeten ook de aanvaarding in van een andere werkelijkheid? Deze geestelijke krachttoer slaagde slechts gedeeltelijk, omdat het zo moeilijk te verdragen was de democratie te horen aanprijzen door de bezetters van het overwonnen land.
Sociaal-politieke heroriëntering werd verder belemmerd door het feit, dat de herrezen politieke partijen, onder leiding van oude politici, terugkeerden naar de gedachtenwereld van de Weimardemocratie - voor de jongeren een soort voorhistorisch tijdperk. Hoe zouden zij hun weg moeten vinden tussen antithesen, die voor hen nietszeggend waren geworden? Welke zin lag onder anderen nog in de tegenstelling liberalisme-socialisme, die allang was achterhaald door de rijke verscheidenheid van organisatievormen, welke de westerse wereld moeizaam tot ontwikkeling heeft gebracht?
Het lag voor de hand dat de jonge generatie, onder ontberingen opge- | |
| |
groeid, haar interesse vooral richtte op de kansen welke de opbloei van het Duitse zakenleven bood. Na de hervorming van het geldwezen in 1948 begon met Amerikaanse steun de opbouw, die spoedig op een hoogconjunctuur uitliep, waarvoor men de naam het Duitse ‘Wirtschaftswunder’ heeft bedacht. Met merkwaardige technische prestaties ging een consumptiestimulering gepaard, die aan Amerikaanse voorbeelden deed denken. In plaats van het vroegere Duitse arbeidsethos kwam een jagen naar hoog inkomen om zich nieuwe verbruiksmogelijkheden te verschaffen. De jeugd voelde zich in deze situatie thuis. ‘Skeptisch’ zou ze zijn? Stellig waar het ging om kerkelijke of politieke binding, of in het aanvaarden van idealen. Men heeft van ‘concretisme’ gesproken, de afkeer van alles wat abstract en veraf leek. Ook de term egoïsme is gevallen. Vermoedelijk ten onrechte, omdat telkens bleek hoe spontaan en hulpvaardig de jeugd reageerde indien in concrete situaties hulp werd gevraagd. Op zoek naar een levenshouding zonder illusies schijnt behoefte te bestaan aan nabij gelegen werkelijkheid van warmte, in intiem groepsverband. In plaats van organisatorische ontmenselijking liever vriendschappen, paarvorming, vroegtijdige huwelijken, gezinsvorming. Zo'n isolement kan slechts tijdelijk zijn. Het afwachten zal voortduren tot de atmosfeer gezuiverd is van leuzen, die niet meer ter zake doen. Er is tijd nodig om zich los te maken van denkstijlen uit het verleden: communisme en liberalisme, staatssoevereiniteit en militarisme. Werpt men de jeugd tegen, dat zijzelf het initiatief zou moeten nemen om het conservatisme te breken, dan luidt het antwoord, dat men zich geen illussies vormt omtrent de kans thans reeds met enig succes een stormloop te ondernemen op de gevestigde machtsposities van de ouderen. Ook het afwachten heeft een functie. Het kan de voorbereiding
zijn voor een experimentele levenshouding, die moed geeft nieuwe wegen te bewandelen.
| |
Anne Frank
Het fragiele figuurtje uit het ‘Achterhuis’ heeft over het massagraf heen getuigd van een geestkracht, die door geen militair-politiek apparaat kon worden gebroken. Haar woord wordt nu gehoord. Men zou het ook hebben vernomen, maar eerst veel later en in geheel andere vorm, indien Hitler aan de macht was gebleven.
| |
| |
Een zakboek-editie van het dagboek, een toneelstuk, artikelen in dagblad of tijdschrift geven enige indruk van de weerklank, die het nagelaten werk van het Amsterdamse meisje heeft gevonden. Er bestond blijkbaar een klankbodem, die nu in trilling kwam. Het geschrijf in de pers en de toevloed van schouwburgbezoekers doen slechts iets vermoeden. Verborgen bleven de gesprekken en nòg verborgener de gedachten.
Wij weten dat in Duitsland het antisemitisme werkelijk niet met wortel en tak is uitgeroeid. Het is een latente macht gebleven. Hoe lang het dit zal blijven, hangt vooral af van de Duitse jeugd, van de zwijgende jeugd, die het onaanvaardbare graag van zich afschuift naar het terrein van de ‘politiek’. Een enkele keer slechts wordt het zwijgen doorbroken. Men kan bijvoorbeeld woorden van respect voor Israël beluisteren, voor de staat die met een minimum aan leuzen in alle stilte voor zijn bestaan vecht. Valt er één Europese staat te noemen waar de bevolking zoveel vastberadenheid en offervaardigheid toont?
Voor Duitsland echter is het antisemitisme bovenal een historisch probleem gebleven. Het loopt als een zwarte draad door de Duitse geschiedenis heen: nu eens breed, dan weer smal, soms losgetornd, doch nooit geheel passend in het weefsel. Iedere leeftijdsgroep beroept zich op eigen ervaringen en ideeën. Er wordt vooral in de verleden tijd gesproken. Alleen de jongste generatie, sedert 1945 tot bewustwording gekomen, moet met een horen-zeggen genoegen nemen. Toespelingen op school en halve waarheden thuis. In zulk schemerduister komt men niet licht tot een oordeel.
Verklaart dit de emotionaliteit waarmee door leerlingen van middelbare scholen werd gereageerd toen Anne Frank's dagboek binnen hun bereik kwam? Hamburgse scholieren besloten een bedevaart te ondernemen naar de plaats van het vroegere concentratiekamp Bergen-Belsen. Toen ouders en leraren trachtten hen hiervan terug te houden, stuitten zij op onverwachte oppositie. Tegen welgemeende waarschuwingen in, nam het aantal aanmeldingen toe. Men ging. Duizenden zochten de schuldbekentenis, die deze tocht naar Bergen-Belsen tot uitdrukking bracht. Anne Frank's woord. Heeft alleen een strijdbare voorhoede van de Duitse jeugd het verstaan? Of heeft deze stem uit het graf ook enige ontroering gewekt bij hen, die hun vooroordeel trouw zijn gebleven? De vraag is misschien niet eens belangrijk. Wat weegt is de zekerheid, dat ook de vertrapten en de vernederden meetellen en dat zelfs het ten- | |
| |
gerste meisje geweld kan weerstaan. We hadden het door Jeanne d'Arc kunnen weten, maar wij waren het een ogenblik vergeten.
| |
Tien miljoen vluchtelingen
Men heeft meer oog gehad voor het Duitse ‘Wirtschaftswunder’ dan voor het nog grotere wonder van de, misschien slechts uiterlijke, aanpassing van miljoenen vluchtelingen in hun nieuwe woonplaatsen. Nooit tevoren heeft het Duitse volk een stortvloed moeten opvangen, vergelijkbaar met de stroom van uitgewekenen en uitgewezenen, die in 1945 en 1946 voor de Russische legers uit vluchtten of op hoog bevel huis en hof moesten verlaten. Ruim tien miljoen mensen uit het gebied ten oosten van de Oder-Neisse-grens, uit Sudetenland of andere streken, kwamen in beweging. Hun exodus vond plaats in de wildbewogen dagen voor en na de ineenstorting van het Hitlerrijk. Acht miljoen opgejaagden bereikten de Brits-Amerikaanse zone. Een groot percentage daarvan werd in kampen ondergebracht, terwijl anderen eigen wegen zochten, zich mengend onder geëvacueerden uit verwoeste steden.
Ik laat de schuldvraag rusten. Het gaat nu om het Europees probleem: de last, die de Duitse samenleving in puin te dragen kreeg. De opeenhoping ontwortelden in het toch reeds overbevolkte West-Duitsland veroorzaakte daar in de jaren 1945-1948 bijna onduldbare spanningen. Een explosieve situatie, die het naoorlogse herstel van geheel West-Europa in gevaar had kunnen brengen.
Het kloek besluit van de Verenigde Staten om de Marshallhulp tot voormalige vijanden uit te strekken, is op de gebruikelijke wijze bekritiseerd. Velen konden er slechts een zet op het politieke schaakbord in zien, een poging om de uitbreiding van het communisme te stuiten of om bondgenoten te winnen voor het ontworpen defensiebeleid. Zo kàn men de dingen uitleggen. Waar men echter voor de keus stond West-Duitsland in een hopeloze situatie te laten betijen of het enige ruggesteun te geven om zijn plaats in het Europees verband te hervinden, zou er geen enkel belang mee gediend zijn geweest het aan de ondergang prijs te geven - tenzij men het strafgericht tot het bittere einde had willen voortzetten. De wraak zou dan echter, bij de huidige verstrengeling van internationale belangen, de wreker even dodelijk hebben getroffen als de bij, die door een steek haar angel verspeelde.
| |
| |
Duitsland kreeg dus zijn kans. Het werd ontheven van zijn hongerrantsoen, het kreeg gelegenheid een begin te maken met de wederopbouw van zijn steden en met de reconstructie van zijn produktie-apparaat. Na enige jaren mocht het zich weer een exporterend land noemen. De welvaart nam zienderogen toe. De vraag naar arbeidskrachten betekende ten dele ook een oplossing voor het vraagstuk van de vluchtelingen. Ten dele....
Het ‘Wirtschaftswunder’ is uit-en-terna geanalyseerd. Over de vluchtelingen waarvan de aanpassing zich achter de façade van de voorspoed afspeelde, blijven wij in het onzekere. De verbetering der materiële levensomstandigheden maakte een einde aan de paria-positie van miljoenen, die op het bestaansminimum waren teruggeworpen. Dit op zichzelf reeds moet de toenadering tot de inheemse bevolking hebben bevorderd. Ook de massale inschakeling in het arbeidsproces kwam de integratie van de ontheemden ten goede.
Toch bleven teleurstelling en verbittering voortwoekeren, het meest onder hen, die in barakkenkampen de ‘Lager’-mentaliteit vertonen, die hun sociale onvolwaardigheid versterkt. Maar ook onder de uiterlijk aangepasten verhardden velen in minderwaardigheidsgevoelens. Hun snelle daling op de maatschappelijke ladder en de bittere armoede in de eerste jaren na hun vlucht hadden menig psychisch trauma veroorzaakt, zich uitend in wantrouwen en agressiviteit. Heimwee bracht sommigen ertoe de Heimat te blijven idealiseren en een wereld van ficties op te bouwen, waarin de tijdelijkheid van al dit verdriet voorop kwam te staan. Eens zou men terugkeren naar het land van herkomst, desnoods door een oorlog, die een einde moest maken aan de innerlijk niet aanvaarde ballingschap.
En dan heeft men nog rekening te houden met de uitgewekenen, die in de laatste jaren door het ijzeren gordijn heenglipten. Zij verlieten Oost-Duitsland zonder zekerheid, dat het Westen hun iets meer te bieden had dan wat kruimels van de dis der materiële welvaart.
| |
Zijsprong in de theorie
Vluchtelingen uit Oost-Duitsland, Polen, Hongarije, Arabië, Pakistan. Vrijwillige landverhuizing op grote schaal. Voortgaande ontvolking van het platteland. Migratie aan alle kanten, mensen op drift.
| |
| |
De sociologie houdt zich voortdurend bezig met de wisselwerking tussen sociale structuur en persoonlijkheidsstructuur. Ze heeft reeds veel bijgedragen tot het doorgronden van het dynamisch evenwicht tussen de persoon en zijn ‘Umwelt’. Het cultuurpatroon legt het individu aan banden. Het knelt soms, het lokt verzet uit, maar tegelijkertijd blijkt het gesocialiseerd gedrag van de mens een voorwaarde tot behoud van innerlijke zekerheid. Zodra de gelijkmatige cultuuroverdracht wordt verbroken, ziet men zich in keuzesituaties geplaatst, die even zovele conflictsmogelijkheden inhouden. Hieruit groeit een onzekerheid, welke aanleiding kan zijn tot het prijsgeven van normen en het terugvallen in het vlak van instinctieve neigingen of driften. Drogredenen van ‘natuurlijk egoïsme’ dringen zich dan op - totdat men bespeurt hoe dit zoeken naar zelfbehoud, individueel en collectief, op een wankele basis is beland. Ontreddering openbaart zich vooral waar de sociale rangorde ineenstort, dikwijls in een tijd waarin ten overvloede nog allerlei traditionele groepsbindingen afbrokkelen. Desondanks kan ook hierbij een zekere aanpassing worden bereikt. Wij tasten in het duister indien wij ons afvragen hoe ver deze zich uitstrekt. Tot reglementair gedrag, burgerlijke beleefdheid of betoonde ijver in het dagelijks werk? Onbekend blijft in welke mate Duitsland's economische opbloei spanningen aan het oog onttrekt, die latent gevaar opleveren. Maar dit geldt niet alleen voor Duitsland. In alle landen, in ieder werelddeel, oefent de dynamiek van verborgen sociale processen druk uit op de persoonlijkheidsstructuur. Indien het ons kon gelukken een brug te slaan van de psychiatrie naar een historische psychiatrie als grondslag van een nieuwe benadering van de geschiedenis, zouden wij duidelijk voor ogen krijgen wat tot dusver in de sfeer van vage vermoedens is gebleven.
Tegenover de constanten van rationeel overleg, irrationele impulsen en het gehele complex van eigenschappen, dat men ‘domheid’ noemt, staat de variabiliteit van deze verschijnselen in de wisseling van tijdperken. De mens is in de loop der eeuwen niet dommer of slechter geworden. Hij beschikt slechts over meer middelen dan voorheen in nieuwe, uiterst labiele situaties. Hierbij gaat het niet langer om incidenteel voorkomende hartstochten, verblinding of domheid, doch om de kettingreacties, die er voor onze moderne wereld uit kunnen voortkomen.
| |
| |
| |
Berlijn
Overal in Duitsland staan richtingwijzers naar een onzekere toekomst. Het land leeft in de ban van de scheiding tussen Oost- en West-Duitsland, het centrale politieke probleem, zó klemmend, dat elk ‘Wirtschaftswunder’ erdoor vertroebeld wordt. De heersende onzekerheid is vooral gericht op Berlijn, de stad die door de overwinnaars van 1945 blijkbaar werd uitverkoren om in stand te worden gehouden als een monument van naoorlogse verwarring.
Dwars door het gebied van de oude hoofdstad loopt de scheidslijn van wantrouwen, die men ‘het IJzeren Gordijn’ pleegt te noemen. Een allerminst hermetisch gesloten grens, met openingen, die in Berlijn zelfs tot poorten zijn verwijd. Het te Berlijn geconcentreerde oost-west en west-oost verkeer is veel intensiever dan in het buitenland bekend is. De ‘vlucht’ uit Oost-Duitsland verloopt hier bijna langs de banen van een geordende migratie.
Tegenover de tienduizenden, die vluchtten, staan de miljoenen, die op hun plaats bleven, soms uit berusting, soms uit gemakzucht, veelal echter uit ideologische overwegingen. De democratie van het Westen en de volksdemocratie van het Oosten hebben beide hun aanhang. Ideeën vormen doorgaans de meest effectieve grensafbakening. De Nederlandse filosoof Van Peursen wees op dit verschijnsel in een suggestieve vergelijking. ‘Modern geoutilleerde dierentuinen hebben kooien voor kleinere vogels zonder gaasafrastering of glaswand. Toch vliegen de vogels niet weg, omdat de open ruimte waarin zij zich bevinden, hel verlicht is en de ruimte waar de kijkers staan in het duister ligt. Soms vliegt een vogeltje even buiten de kooi. Dan raakt het in de duistere zone en keert direct naar de eigen wereld terug’.
| |
Gespletenheid
In wezen is Berlijn steeds de hoofdstad van Duitsland gebleven. De stad krijgt nu ook officieel de functie, die enige tijd door Bonn was overgenomen. Gebeurt dit om historische of om psychologische redenen? Wil men aanduiden dat in en om Berlijn de beslissing zal vallen omtrent de toekomst van het Duitse rijk? Berlijn symboliseert de gespletenheid, het ‘schisma van de ziel’, dat het Westduitse volk kwelt.
| |
| |
Het probleem van de Duitse eenheid, dat de geschiedenis van de negentiende eeuw beheerste, is opnieuw aan de orde. Men weet echter, dat het Bismarck-recept om een politieke eenheid ‘durch Blut und Eisen’ te forceren, niet meer van deze tijd is. De eerstvolgende oorlog zou met middelen moeten worden uitgevochten, die de ondergang van het volk zouden betekenen. Het machtige Rusland kan trouwens niet met de methoden worden bestreden, waarmee Pruisen indertijd Oostenrijk en Frankrijk tot capitulatie dwong.
Bij gebrek aan offensieve kracht en onder invloed van de sociaal-psychologisch verklaarbare afkeer van oorlog, die men in alle lagen van het volk waarneemt, is West-Duitsland de kant opgegaan van een defensief verbond met de westerse mogendheden. Het blijft onzeker wat hierbij de doorslag heeft gegeven: het zoeken van Amerika's vriendschap ter wille van een snel herstel, het zoeken van beschutting tegen eventuele Russische agressie of de heimelijke bedoeling om gemeenschappelijk met machtige bondgenoten druk te kunnen uitoefenen op Rusland tot herstel van de Duitse eenheid.
De tragiek van dit politieke spel, door Adenauer met de beste bedoelingen meesterlijk gespeeld, is de onzekerheid over het begrip ‘defensief’. In het tijdperk der atoomwapens is iedere defensieve opstelling van raketten en andere wapens in wezen offensief. Over en weer moet men met de mogelijkheid rekening houden, dat een aanval wordt gemotiveerd als preventie van een voorgenomen aanval van de tegenstander. Daarmee is een psychisch Trojaans paard van bange twijfel binnengehaald in het uiterlijk zo solide bolwerk van de Europese defensiegemeenschap.
Achter de partijdiscipline van de c.d.u. ligt een gespletenheid in de opinievorming, die ieder ogenblik het karakter kan krijgen van een vertrouwenscrisis. Want alles draait om de vraag of de door de regering gevolgde politiek het Duitse volk buiten een noodlottige gang van zaken zal kunnen houden. Bereidt men zich voor op een verdediging, die bij de huidige bewapeningstechniek in feite fictief is? Voor Adenauer en zijn adviseurs staat het vast, dat er geen andere uitweg is dan zich meebewapenen. Atoomgeleerden daarentegen waarschuwden tegen de illusie, dat een betrekkelijk klein land, tussen de wereldmachten in gelegen, een defensieve voorpost zou kunnen vormen.
Wie moet men geloven? Aan wie kan men vertrouwen schenken? Is het probleem van Duitsland's verdediging inderdaad, zoals Adenauer
| |
| |
beweerde, een politiek vraagstuk of ligt het laatste woord over de bewapeningsproblematiek bij degenen, die op grond van hun wetenschappelijk-technische kennis een andere kijk hebben op het mogelijke en het onmogelijke? In deze toestand van innerlijke gespletenheid is het Duitse volk voorlopig - de verkiezingsuitslag van september 1957 bewijst het - Adenauer trouw gebleven. Maar de twijfel woekert voort. Er groeit een realistisch pacifisme, niet op grond van ideële overwegingen, doch louter uit het inzicht, dat een oorlog in het dichtbevolkte West-Europa, gedachtig aan het schrikbeeld van de wilde stier in de porseleinkast, de gehele zo kwetsbare westerse cultuur in scherven zou slaan. Staan wij voor de historische paradox, dat het Duitse volk zijn militaire tradities zo volledig zal verloochenen, dat het geestelijk in staat blijkt leiding te geven aan de massa-democratische drang naar nieuwe internationaal aanvaardbare levensvormen? Zal West-Duitsland binnen afzienbare tijd de weg op gaan van de neutraliteitspolitiek, die de enige is welke in de lijn ligt van een realistisch pacifisme? Het zijn vragen, beslissend voor Duitsland's taak in Europa en plaats in de wereld.
| |
Het manifest van Göttingen
De 12de april 1957 legden achttien Duitse atoomgeleerden een verklaring af, die naar alle waarschijnlijkheid later onder de belangrijkste historische documenten van deze eeuw zal worden gerangschikt. De tekst ervan luidde:
‘De plannen om de Bundeswehr met atoomwapens uit te rusten vervullen de ondertekenende atoomgeleerden met grote bezorgdheid.
Enigen van hen hebben de desbetreffende Bondsminister hun bedenkingen reeds enige maanden geleden medegedeeld.
Op het ogenblik is de discussie over dit vraagstuk algemeen geworden. De ondergetekenden voelen zich daarom verplicht op enige feiten te wijzen die bij vele vakmensen bekend zijn, maar die aan de openbare mening nog niet voldoende bekend schijnen te zijn:
1. Tactische atoomwapens hebben de verwoestende werking van normale atoombommen.
Men duidt ze als ‘tactisch’ aan om tot uitdrukking te brengen dat men ze
| |
| |
niet alleen tegen steden en dergelijke zal gebruiken, maar dat ze ook tegen troepen in het veld ingezet zullen worden.
Een enkele tactische atoombom of atoomgranaat heeft een zelfde werking als de eerste atoombom die Hiroshima verwoest heeft.
Daar de tactische atoomwapens op het ogenblik in grote aantallen voorhanden zijn, zou hun verwoestende werking in totaal veel groter zijn.
Als ‘klein’ duidt men deze bommen slechts aan in vergelijking met de werking van de, in die tussentijd ontwikkelde ‘strategische’ bommen, vooral de waterstofbom.
2. Voor de ontwikkelingsmogelijkheid van de levenverwoestende werking van de strategische atoomwapens is geen natuurlijke grens bekend. Op het ogenblik kan een tactische atoombom een kleine stad verwoesten, een waterstofbom echter een landstreek van de grootte van het Ruhrgebied geruime tijd onbewoonbaar maken.
Door verbreiding van radioactiviteit zou men met waterstofbommen de bevolking van de Bondsrepubliek waarschijnlijk op het ogenblik reeds kunnen uitroeien.
Wij kennen geen technische mogelijkheid grote bevolkingsaantallen voor dit gevaar met zekerheid te beschermen.
Wij weten hoe moeilijk het is uit deze feiten de politieke gevolgtrekkingen te maken.
Men zal ons het recht daartoe ontzeggen als niet-politici; echter, onze bezigheid die de zuivere wetenschap en zijn toepassing betreft en tot welk gebied wij vele jonge mensen inleiden, belast ons met een stuk verantwoordelijkheid voor de mogelijke gevolgen van deze bezigheid.
Daarom kunnen wij niet over alle politieke gevolgen zwijgen. Wij staan aan de kant van de vrijheid zoals die op het ogenblik door de westelijke wereld tegenover het communisme verkondigd wordt.
Wij ontkennen niet, dat de wederzijdse angst voor de waterstofbom op het ogenblik een werkelijke bijdrage tot het behoud van de vrede in de gehele wereld en van de vrijheid in een deel van de wereld levert.
Wij achten deze wijze om de vrede en de vrijheid te verzekeren op de duur echter onbetrouwbaar en wij menen dat het gevaar in het geval dat dit middel faalt, dodelijk zal zijn.
Wij voelen ons niet bevoegd, concrete voorstellen voor de politiek van de grote mogendheden te doen.
| |
| |
Voor een klein land als de Bondsrepubliek menen wij dat het zich op het ogenblik nog het beste beschermt en de wereldvrede nog het meest bevordert wanneer het nadrukkelijk en vrijwillig afziet van het bezit van alle soorten atoomwapens.
In ieder geval is geen van de ondergetekenden bereid deel te nemen aan het maken, het beproeven of het gebruiken van de atoomwapens op welke wijze dan ook.
Tegelijkertijd verklaren wij, dat het uiterst belangrijk is, de vreedzame toepassing van atoomenergie met alle middelen te bevorderen en wij willen aan deze opgave zoals tot nu toe medewerken.
Fritz Bopp, Max Born, Rudolf Fleischmann, Walther Gerlach, Otto Hahn, Otto Haxel, Werner Heisenberg, Hans Kopfermann, Max von Laue, Heinz Maier-Leibnitz, Josef Mattauch, Friedrich-Adolf Paneth, Wolfgang Paul, Wolfgang Riezler, Fritz Strassmann, Wilhelm Walcher, Carl Friedrich von Weizsäcker en Karl Wirtz.’
| |
Dialoog over de zelfmoord
Generaal. Genoeg, genoeg! Stop uw voor ons land zo schadelijke woordenvloed, gij kritiserende burger. Met uw defaitisme speelt ge de vijand in de kaart.
Burger. Wil men mij een zwijgplicht opleggen of bestaat de mogelijkheid om in onze nog zo jonge Duitse democratie openhartig te spreken over zaken, die ons gehele volksbestaan raken?
G. Het kan u duidelijk zijn, dat wij met onze bewapening de vrede redden. Juist met onze atomaire bewapening, de enige die effectief genoeg is om belagers van onze vrijheid in toom te houden. Ge verafschuwt de afschrikkingstheorie. Maar wat wilt ge er tegenover stellen?
B. Andere vormen van risico. En in ieder geval een eigen Europees beleid, eventueel met voorlopig behoud van een niet-atomaire bewapening.
G. Een soort neutraliteitspolitiek dus, die bovendien nog neerkomt op weerloosheid in uren van gevaar.
B. Men zou de resultaten van zulk een weerloosheid moeten vergelijken met de gevolgen van een oorlog met moderne wapens gevoerd.
G. Ge wilt de vrijheid dus prijsgeven in ruil voor zelfbehoud?
B. Ik wil kunnen kiezen tussen collectieve zelfmoord en geestelijk ver- | |
| |
weer. In ieder geval moet deze keuze onder de huidige omstandigheden in onze democratie discutabel blijven.
G. Het grote publiek kiest toch de weg van de minste weerstand. En de regeringen kennen hun verantwoordelijkheid, óók in het buitenlands beleid. Ze willen zich in de eerste plaats aan hun verplichtingen houden, onder anderen ten opzichte van de Verenigde Staten, die de vrijheid van West-Europa reeds enige malen hebben gered.
B. Zou een neutraal Westeuropees blok zonder atomaire bewapening, als derde macht tussen Amerika en Rusland, voor de Verenigde Staten zó ongewenst zijn als ge doet voorkomen?
G. Ja. Men moet de verdediging van het Westen als een eenheid zien. Amerika bezit nog geen raketten voor heel grote afstanden. Het moet dus de zekerheid hebben, dat tactische wapens worden opgesteld in de buurt van Rusland's grenzen. Alleen op deze manier kan de afschrikking helpen, eveneens in het belang van West-Europa.
B. Indien het Westen defensief een eenheid vormt, mag toch wel worden geconstateerd, dat in geval van nood de klappen voor de dichtbevolkte Westeuropese landen funest zullen blijken. Zij zullen worden vernietigd, terwijl Rusland en de Verenigde Staten groot genoeg zijn om na de ondergang van hun bevolkingscentra op de een of andere manier hun bestaan te rekken of op een herbeginnen aan te sturen. Bij het uitbreken van een oorlog pleegt de Europese partner dus zelfmoord terwijl voor de Verenigde Staten levenskansen overblijven.
G. Ge praat over zelfmoord, maar ik herhaal mijn vraag of ge het risico van een noodlottige oorlog zwaarder wilt laten wegen dan de onduldbare last van een communistische dictatuur.
B. In het laatstgenoemde geval blijft tegenspel mogelijk. Rusland heeft nu al de grootste moeite enkele randstaten in toom te houden. Wat zou het kunnen beginnen tegen de geestelijke weerstand van 250 miljoen West-europeanen? Bovendien, heeft een regering het recht om over collectieve zelfmoord te beslissen? Zonder volksstemming besluit men, dat in dichtbevolkte streken wapens worden opgesteld, die bij het uitbreken van een oorlog het eerste doelwit van de vijand zullen zijn. Men zou op zijn minst kunnen overwegen iedere burger op zijn verlangen een dosis vergif uit te reiken om individueel naar het beginsel ‘liever dood dan slaaf’ te handelen.
G. Het lijkt me beter om gemeenschappelijk te gronde te gaan. De voor- | |
| |
gestelde maatregel zou trouwens maar een paniekstemming veroorzaken.
B. Een kwestie van smaak, die overigens belangrijk genoeg is om in discussie te worden gebracht.
G. Dan vind ik het speculeren op de afschrikkingstheorie toch maar de veiligste weg. En ook de enige weg, die men voorlopig zal volgen.
B. Dit betekent dus het voortzetten van de koude oorlog, waarbij de brutaalste alle voordelen heeft van het feit, dat de voorzichtigste onder het dreigen met atoomwapens in werkelijkheid tot machteloosheid is veroordeeld. De oogst wordt binnengehaald door staten, die met ‘gewone’ methoden van geweld hun expansiepolitiek voortzetten. Zodra de tegenpartij eveneens in actie komt, dreigt een lokale atoomoorlog. Redenen te over om te verwachten, dat in zo'n gespannen toestand door spontane ontbranding een algemene catastrofe zal ontstaan. Wat droomt ge toch van de ‘enige’ en de ‘veiligste’ weg? Zijn de verklaringen van Europa's bekwaamste geleerden niet realistischer dan de gangbare opvattingen van politici en hoge militairen?
G. Ge gaat uit van de veronderstelling dat de atoombewapening een blijvend karakter heeft en op een ramp zal uitlopen. Ik meen echter, dat het hier om een tijdelijke dreiging gaat, die gelegenheid biedt om tot een vergelijk te komen. De koude oorlog en het dreigen met atoomwapens zullen voortduren tot de grenzen tussen de vrije en de onvrije wereld zijn vastgesteld. Daarna mag men ontspanning en zelfs een tijd van samenwerking verwachten.
B. Tenzij de ‘vrije wereld’ onder de druk van de bewapeningswedloop steeds onvrijer wordt, in het vaarwater komt van een vermomde militaire dictatuur en een vergiftiging van de moraal ondergaat, die eerder een sprong in het duister van de opgehitste massa's en van hun nerveuze leiders doet verwachten dan een voorzichtig beleid.
G. Ge onderschat de kracht van goede leiding.
B. Wat verstaat ge onder goede leiding? Er bestaat een geheimzinnige wisselwerking tussen leiders en volgelingen. Wanneer zullen de leiders naar voren komen, die vorm weten te geven aan het sluimerend pacifisme van de grote massa?
G. Een vicieuze cirkel.
B. De vicieuze cirkel is een symbool van menselijk handelen. Ze vraagt om doorbreking. Zullen wij sterk genoeg zijn om zelf voor deze door- | |
| |
breking in positieve zin te zorgen of zal deze plaatsvinden door een niet meer beheersbare kettingreactie?
G. Een verkeerde, ontijdige poging tot doorbreking van de cirkel betekent, dat ge uw eigen graf delft.
B. Wij graven allen, maar we weten niet wie met het eigen graf bezig is.
G. Een voor de hand liggende conclusie in een dialoog over de zelfmoord.
| |
Uitloper van de vrije wereld
Het Oostenrijkse volk, ver oostwaarts opgedrongen, heeft zijn westerse, in hoofdzaak Zuidduitse afkomst nooit verloochend. Staatkundig betaalde het een hoge prijs voor zijn vooruitgeschoven positie, vooral door de noodzaak zich te verdedigen tegen de aanvallen van de Turken. Intern had het te lijden onder dynastieke verwikkelingen, met lange perioden van rust ten tijde van Maria Theresia en keizer Frans Jozef. De monarchie ging te gronde aan het nationalisme van de volken, die ze omvatte. De verbrokkeling, na 1918 ontstaan, maakte de middenmoot van het oude Oostenrijk weerloos tegenover het Duitse imperialisme. Het mag een wonder heten, dat Oostenrijk in de jaren na de Tweede Oorlog slechts betrekkelijk kort door Russische en Amerikaanse legerkorpsen bezet bleef.
Indien het uitgeputte land met zijn te grote hoofdstad zich na 1950 snel herstelde, moet dit in hoofdzaak aan zijn agrarische structuur worden toegeschreven. Het herstel werd bespoedigd door de aantrekkingskracht, welke Oostenrijk's natuurschoon uitoefende op de scharen reizigers, die door de popularisering van het begrip ‘vakantie in het buitenland’ uitzwermden naar Tirol, Stiermarken en andere landstreken vol romantische bekoring. Daarenboven behield Oostenrijk het cultureel prestige, dat het steeds genoten heeft. In de eerste plaats door de herinnering wakker te houden aan de glorietijd van de westerse muziek. De Salzburger Festspiele en de herleving van de Weense Staatsopera getuigden van de vaste wil dit Europees erfgoed te blijven beheren.
Ook de piëteit waarmee de wederopbouw van het Habsburgse Wenen ter hand werd genomen, kan als een cultuurconserverende daad worden gewaardeerd. Men mag zich echter afvragen of de hoofdstad niet te veel in het verleden leeft, in de grote en in de kleine dingen: van de cultus der
| |
| |
Habsburg-keizers, rustend in de graftomben in de Kapuzinergruft, tot lokale curiosa als de vruchtenstalletjes op de Neue Markt, die nu nog op dezelfde plek staan waar ze volgens oude gravures driehonderd jaar geleden ook stonden.
Het kan strikt persoonlijk zijn, dat het levende verleden mij op de meest directe manier aansprak in het Mozarthuis te Salzburg, de Schubertwoning te Wenen en andere gewijde plaatsen uit de geschiedenis van de muziek. Misschien omdat de muziek, het kostbaarste geschenk dat ons ten deel viel, in voortdurende herschepping gevoelens van dankbaarheid wekt zoals geen andere vorm van kunst vermag te doen. Deze dankbaarheid voert tot een emotionele gebondenheid, die het rondzwerven in de oude Weense binnenstad tot een bijzondere belevenis maakt. De ‘Zauberflöte’ in de Staatsopera beluisteren, kan meer zekerheid omtrent ons Europeaan zijn verschaffen dan het bijwonen van conferenties over de Europese integratie, die immers nooit tot stand zou kunnen komen indien er geen besef van culturele verbondenheid bestond.
De enigszins melancholieke opgewektheid van het Weense leven berust op de gave schijn en werkelijkheid in muzische vermenging een eigen cachet te geven. De relativering van veel aardse zwaarwichtigheid is echter zelden creatief. Hoe voorgewend veel luchthartigheid is, blijkt uit de manier waarop men eigenlijk zwaar aan de ernst van het leven tilt. Men beperkt in bijna ieder huwelijk het kindertal tot een of twee, omdat men ternauwernood in de toekomst gelooft. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen. Dit verdrongen pessimisme geeft vooral de Weense samenleving de eigen stijl, die in het werk van Schnitzler haar uiterste verfijning bereikte. Het platteland is strijdbaarder gebleven en sterk genoeg om het wat verschraalde stedelijk leven injecties van nieuw bloed te blijven geven.
|
|