het ijle, dunne snorretje boven een paar dikke lippen, Rodin's worsteling met het marmer gevolgd. Veel had hij geleerd en hij wist dit te waarderen: het begrijpend, doordringend zien, onder steeds wisselende belichting van het voorwerp dat van alle kanten werd benaderd. Nu hernam hij zijn vrijheid, betreurend dat het uiteengaan een breuk betekende. Het verloren paradijs. Rilke keerde terug naar de stad die hij liefhad en haatte.
En Rodin werkte verder, als een koning op zijn domein. In de tuin van zijn Villa des Brillants te Meudon Val-Fleury had hij bijgebouwen laten plaatsen ter berging van zijn werk en van zijn kunstcollectie. Daar stond ook het huisje, waar zijn secretaris Rilke ruim een half jaar had gewoond, in dagelijkse verrukking over het uitzicht: de Seine en de brug bij Sèvres; in de verte de Mont-Valérien en Saint-Cloud.
Er waren dagen dat Rodin slechts handen tot leven kon brengen. Handen, die hij vroeger nog slechts in het anatomisch verband van een grote compositie kon zien, maar die langzamerhand als zelfstandige organismen hun eigen bestaan gingen leiden.
De grijze bijna zeventigjarige meester hield er van, zich op de proef te stellen: bleef zijn blik onbevangen genoeg om de werkelijkheid van het zijn te zien achter de door hem gevreesde schone schijn der schoonheid? Zou hij er in blijven slagen in de lichtschijn en het schaduwspel op kleine aaneengesloten vlakken de beweging gaande te houden, die beeldhouwwerk voor verstarring kon behoeden?
Met bedachtzame tred liep hij rond tussen de beelden van zijn onvoltooide Hellepoort. Maar evenals vele handen zich hadden afgescheiden van het grote geheel, waren de meeste figuren uit de Porte de l'Enfer uitgegroeid tot aparte beelden of beeldengroepen, zoals ook tekeningen voor zijn voorontwerpen hun dienende functie verloren en naar de toverwereld der gave kunstwerken overgingen. Eindelijk was ook de Balzac-figuur voltooid, het droombeeld, dat lang in het vage was gebleven omdat de fantasie lacunes bleef vertonen. Rodin had Balzac's geboortestreek bezocht, zijn boeken herlezen, schilderijen en oude daguerrotypen geraadpleegd, aantekeningen van tijdgenoten bestudeerd. Een beschrijving van Lamartine gaf het duidelijkst uitdrukking aan wat Rodin reeds voor de geest stond. ‘Balzac had een elementair gezicht’, schreef Lamartine. ‘Hij bezat zoveel ziel, dat deze zijn zware