Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
[pagina 271]
| |
Rijen wachtenden voor late bioscoopvoorstellingen, te hoop gelopen voor de kassa's, bewijzen dat de meeste zalen wel weer redelijk gevuld zullen zijn. Intussen stroomt publiek naar buiten, enigszins aarzelend en onwennig na enige uren voor het witte doek te hebben doorgebracht. Men verlaat de ‘droomfabriek’ niet zonder een geforceerd ontwaken, oogknipperend in het felle licht buiten. Verwonderd constateert men dat de buitenwereld enige gelijkenis vertoont met het filmbeeld en er tegelijk van afwijkt. Even schuiven fantasie en werkelijkheid over elkander heen. Zijn het de grootte van de geprojecteerde beelden, de duisternis en de sfeer van de zaalruimte te zamen, die ieder bioscoopbezoek tot een belevenis maken welke niet te vergelijken is met het volgen van een televisieprogramma? Hoewel de televisie de bioscoop met een steeds zwaarder wordende concurrentie bedreigt, blijft een verlangen naar ‘uitgaan’ velen beheersen. De ontsnappingsdrang, de ‘escapism’ waarvoor psychologen belangstelling tonen, geldt niet alleen de film maar de gehele entourage ervan. Waarmee niet gezegd is, dat de kwaliteit van de film weinig ter zake doet. Nu verkeert de filmindustrie juist hierin in een fase van verwarring en onzekerheid. Het afnemend bioscoopbezoek versterkt de neiging om spektakelstukken, kijkspelen van het duurste soort, te presenteren. Kostbare produkten, welke voorlopig voor de televisie onbereikbaar zullen blijven. Of om ‘sex’ te bieden in vormen, die voor de huiskamer taboe zijn. Andere mogelijkheden: specialisatie in adembenemende avonturenfilms, die het bij een groot gedeelte van het (vooral jonge) bioscooppubliek altijd ‘doen’. Liefst in combinatie met projectie op vergrote schaal, voor zover men niet in de superlatieven vervalt van de ‘cinerama’, bedoeld als technische stunt ter overtroeving van de televisie. Tot werkelijke vernieuwing is de filmindustrie niet gekomen. Noch het neorealisme, noch de ‘nouvelle vague’ hebben een heroriëntering ingeleid. Europese nationale filmindustrieën verkeren bij het huidige hoge niveau van produktiekosten vrijwel zonder uitzondering in financiële nood. De Amerikaanse industrie, die ook goedkope, niet te lange televisiefilms levert, beheerst de markt. | |
[pagina 272]
| |
Wie zich een indruk wil vormen van de heersende stijl- en richtingloosheid behoeft slechts een dozijn dagbladen met bioscoopadvertenties uit Europese hoofdsteden voor zich te nemen. Vanavond in een tiental Parijse bioscopen L'homme de Rio (met Jean-Paul Belmondo in de hoofdrol). Dezelfde film vindt men in de Corriere della Sera voor vier theaters in Milaan aangekondigd: L'uomo di Rio, deze overdrijving van de avonturenfilm die een parodie daarop nabij komt. In talloze bioscopen de luide geprezen film (vele ‘Oscars’ natuurlijk) Tom Jones, een genoeglijk kijkspel waarin de kleurenfotografie het van de regie wint. En nog steeds West Side Story; daar kan men jaren mee toe. Verwonderlijk genoeg weet het flauwe produkt Les parapluies de Cherbourg zich hier en daar ook nog te handhaven. Harlem Story van Shirley Clarke. Het dagboek van een kamermeisje (een Franse film met een etalering van de menselijk meest negatieve aspecten van ‘la belle époque’). It is a mad, mad, mad, world in vele versies (te Milaan als Questo pazzo, pazzo, pazzo mondo zelfs in Cinerama, alsof het gewone scherm hier al niet hoge eisen stelt). Heroïek in overvloed: vijfenvijftig dagen in Peking is nog niet van de baan. Blijft al dat ‘knokken’ en schieten als emotionele uitlaat, vooral voor veel jongeren, onmisbaar? Honderden films, duizenden films, vanavond, morgenavond. Spiegels waarvan? Van gedroomde, van verwrongen werkelijkheden, van verdrongen illusies?
Silhouet: taxichauffeur. Als bijna al zijn collega's ziet hij op een nogal bewogen levensloop terug, op een leven van onvervulde wensen, van tegenslagen, teleurstellingen en beroepswisselingen. Hij is nu in dienst van een taxi-onderneming, die voordelen biedt wat ordening van werktijden en basisloon betreft. Met de fooien mee, heeft hij een redelijk inkomen. Hij wil niet meer veranderen, het is goed zo; hij zal zijn tijd wel uitdienen. Zichzelf ziet hij als een observerende randfiguur, als iemand die te veel heeft gezien. Een scepticus. ‘De mensen zijn niet aardig’, verzekert hij ons. Hij wil uitzonderingen maken, maar komt direct met verhalen over veeleisende arrogantie: cliënten, die hem verzoeken zware koffers bij de voordeur neer te zetten, jonge mannen soms, sterker dan hij. Het is voorgekomen, dat vaste klanten de directeur van het bedrijf opbelden om zich over hem te beklagen, omdat hij | |
[pagina 273]
| |
weigerde een koffer de trap op te dragen (in een gezin met zonen van 17 en 18 jaar). Zijn wat flegmatieke verteltrant gaat in een heftiger manier van betogen over zodra hij over de politie begint. Ook hij lijdt blijkbaar aan het onder taxichauffeurs zo verbreide psychisch trauma: herinneringen aan onverdiende bekeuringen. Bij inhaalmanoeuvres, bij haast die men maakt ter wille van een cliënte die een ziek kind naar een ziekenhuis brengt, telkens kan het voorkomen dat men even over de schreef gaat. Dan staat er alweer een agent met een boekje klaar, een man die geen flauw besef heeft van de praktijk van het taxi-rijden. En die met geen enkel argument te vermurwen valt. Goed, men kan dan protesteren en het tot een rechtzaak laten komen. Maar als men dan ziet hoe snel de rechter enige dozijnen gevallen na elkander afhandelt en bij voorbaat de politie gelijk geeft, kan men beter nalaten om het hogerop te zoeken. ‘Klassejustitie, mijnheer. Hoe zou een taxichauffeur ooit gelijk kunnen hebben?’ De politie moest maar eens liever laten zien, dat ze in staat is de moordenaars te arresteren die het speciaal op taxichauffeurs hebben voorzien. Zijn tweede stokpaardje (dit van de laatste tijd). Vijf, zes aanslagen in twee maanden. Men heeft nachtdienst, men pikt een klant op die er werkelijk als een heer uitziet. Een adres ergens in een stille, donkere buitenwijk. De kans van een slag van achteren met een boksbeugel of een ijzeren staaf. Of een revolver waarvan men de loop tegen de nek gedrukt voelt. Fantasie of werkelijkheid? Hij heeft pas een collega verloren. Roofmoord. Doodstraf voor de schurken? Neen, men toont zich het actiefst bij kleine verkeersovertredingen. Er zijn agenten die de taxichauffeur vol haat voorbij rijdt. Hij wijst ze u en passant met de vinger aan. Die ene kerel daar, die hem al drie maal op de bon heeft gezet, telkens ironisch lachend. Maar hij heeft op hem geloerd en er aangifte van gedaan toen hij die agent na winkelsluiting boodschappen zag doen. Enfin, men kan er zich niet over blijven opwinden. Er is genoeg dat een vrolijker kijk op het leven geeft. Een chauffeur in goede stemming munt dikwijls uit door gevatte antwoorden. Laatst nog, in een gesprek met een heer die vertelde dat hij tien jaar in het buitenland was geweest en zei er geen idee meer van te hebben wat in al die jaren in het lieve vaderland was gebeurd: ‘Dan heeft u niet veel gemist, mijnheer’. Zelf heeft hij trouwens in de laatste jaren ook niet veel gemist. Routinewerk, met veel ergernis in verkeerssituaties die meer kruipen en stilstaan dan rijden mogelijk maken. Schuld van het stadsbestuur? | |
[pagina 274]
| |
Is het werkelijk uitgesloten dat men nog eens orde zal kunnen scheppen in deze chaos?
In de dagelijkse presentatie van amusement en kunst valt binnen het gebeuren zelden een ‘gebeurtenis’ op. Maar ook zonder historische hoogtepunten wordt iedere avond overal in Europa veel geboden dat ieder van ons naar eigen smaak en stemming enige uren boven de sleur van alledag kan uitheffen. Hoe liggen bioscoop- en theatervoorstellingen, concerten, ballet- en cabaretavonden in de westerse stedelijke samenleving verspreid? Met het beschikbare materiaal van kranten, tijdschriften en speciale uitgaansgidsen kan men een indruk krijgen van wat vanavond, laten wij zeggen vanavond om negen uur, gaande is in alle geledingen van het kunst- en ontspanningsbedrijf. Loont het om een register van alle bioscoopprogramma's samen te stellen? Zullen wij ons beperken tot opera, concert of toneel? Of laten wij de oogst van één avond voor wat hij is? Bij het doen van enkele grepen uit de aankondigingen, stellen wij vast dat momenteel in de Opéra te Parijs Rigoletto wordt opgevoerd; in de Opéra-Comique Lakmé, in de Comédie Française Cyrano de Bergerac. Te Amsterdam Sartre's Eerbiedige lichtekooi, in Den Haag in de Koninklijke Schouwburg Lessings Nathan de Wijze. Zullen wij de opsomming uitstrekken tot geannonceerde programma's uit Wenen, Rome, Milaan, Kopenhagen, Stockholm of Londen? Liever een enkele opmerking over het land, dat in de theatercultuur vooraan is gebleven: West-Duitsland. Waar elders kan men het bestaan om op een enkele avond 55 voorstellingen tegelijk te ensceneren? Men vindt er een indrukwekkend exposé van in de wekelijks gepubliceerde ‘Spielpläne Deutscher Bühnen’. Gelijktijdig, op dit uur, zes stukken van Shakespeare. Kleist. Van de modernen Shaw, Dürrenmatt. Opera's: Mozart, Strauss, Verdi, Wagner. Om 20.00 is in het Stadttheater te Bonn Mozarts Entführung aus dem Serail begonnen. Dezelfde opera te Stuttgart. Twee maal Mozart op één avond? Het kan ook drie, vier maal zijn. Wij zien tenminste voor de komende dagen Don Giovanni (Karlsruhe en Berlijn), Figaro's Hochzeit (Kassel), Cosi fan tutte (Keulen) en Die Zauberflöte (München) in het ‘Spielplan’ opgenomen.
Zelfs zonder statistische berekeningen valt vast te stellen hoe Mozart | |
[pagina 275]
| |
in de smaak van het publiek met hoofd en schouders boven andere componisten uitsteekt. Ook de afdelingen ‘klassieke muziek’ in de grammofoonplaten-industrie (‘the industry of human happiness’) beijveren zich om voortdurend nieuwe vertolkingen van Mozart-composities te ‘brengen’. Hoe verklaren wij, temidden van allerlei modernismen en experimenten, deze trouw aan de grote Salzburger? Staan wij onder invloed van de suggestieve kracht van reclame of volgen wij in ons conservatisme de weg van de minste weerstand, ons verheugend over onze toegankelijkheid voor deze levendige, elegante en tegelijk spirituele muziek? Zinloze vraag. Zonder enige verstandelijke overweging volgen wij de man met de toverfluit. Misschien omdat het kompas van ons hart ons enig richtingsgevoel heeft gelaten: een vervaagde herinnering aan de scheppingsorde die onze ondoorzichtige wereld blijft beheersen. Begrijpelijk dat de geniale theoloog Karl Barth in een van de delen van de geduchte reeks banden die te zamen de titel Kirchliche Dogmatik dragen, naar Mozart verwijst waar hij het ontkennen en zelfs het lasteren van de schepping ter sprake brengt (III. 3). Hij kent geen krachtiger argument voor het bestaan van een eenheid van licht en schaduw in de schepping dan de hoogtepunten der absolute muziek. En wij zien de geleerde een hoofse buiging maken voor Mozart. Mozart, meent Barth, kon zó goed luisteren dat hij de muziek der sferen van een verborgen bovenaardse wereld moet hebben gehoord. ‘Und indem er die Geschöpfwelt ganz ohne Ressentiment und unparteiisch hörte’, zo schrijft Barth (III. 3., blz. 338), ‘brachte er eigentlich nicht seine, sondern ihre eigene Musik hervor.’ En even verder: ‘Er war wunderbar frei von dem Krampf, selber durchaus etwas sagen zu müssen oder zu wollen.’ Ligt daarom in onze zo krampachtige tijd iets zo bevrijdends in de onbevangenheid van Mozarts muziek? Ook deze vraag doet misschien niet ter zake. Wij blijven dankbaar voor alles wat Mozart ons heeft geschonken. Voor velen van ons - voor mij althans - een dagelijkse dankbaarheid, terwijl wij doorgaans toch uit ondank leven. Omdat het niet-dankbaar-zijn, het vergeten van ons bewezen weldaden, een functie heeft. Goethe - wij zijn nu toch bezig te citeren - schreef er over in zijn Dichtung und Wahrheit (II. 10). Hij sprak van een ‘glückliche, leichtsinnige Vergessenheit des Widerwärtigen wie des Erfreulichen, wodurch ganz allein die Fortsetzung des Lebens möglich wird’. Wanneer ieder van ons over de gehele linie dankbaar bleef, zou men bemerken dat ‘weder Zeit noch Gefühl übrig bliebe, um neue Wohl- | |
[pagina 276]
| |
taten zu empfangen und zu geniessen’. Goethe liet uitzonderingen op deze regel buiten beschouwing. Ik noem er echter - als strikt persoonlijk getuigenis - in ieder geval één: de muziek van Mozart.
Na een middag laden in een van de Zweedse houthavens Söderhamn, Landarne of Ljusne zijn verschillende coasters uitgevaren. Geen ‘kustvaartuigen’ maar schepen in de ‘kleine handelsvaart’: meest 400- en 500-tonners, met hoge dekladingen. Eerst halve kracht. Fjorden en klippen, met de vuurtorenlichten van Hällgrund, Norrutharet of Storjungfrun als oriëntatiepunten. Dan volle kracht zuidwaarts, naar Norrköping of naar Duitse, Engelse of Nederlandse havens. Het is nu ruim negen uur. Gunstig weer, zoals overal in Europa. Twee van de grootste schepen hebben geen verre reis voor de boeg. Ze voeren grondstoffen aan voor fabrieken voor sulfaat- en sulfietcellulose te Norrköping. Van de andere is er één, geladen met timmerhout, bestemd voor Delfzijl. De meeste transporteren hout voor papierfabrieken te Velsen of, via Rotterdam, voor industrieën in de buurt van de Duits-Nederlandse grens, een gebied waarvoor Rotterdam de omslaghaven blijft. Hout en papier. Toegevoegde materialen, ingewikkelde chemische processen. Toch altijd weer dat voor in ons papieren tijdperk zo onmisbare hout. Een langzaam groeiende, doch snel verbruikte substantie.
In West-Europa vormen bossen slechts onderbrekingen van cultuurgrond met agrarische bestemmingen. Geheel anders in Scandinavië waar akkers en weilanden een bescheiden inbreuk maken op grootse ruimten van stille wouden die, vooral in het noorden, de sfeer van het landschap bepalen. Zweedse bossen, vergroeid met de rotsbodem: tienduizenden vierkante kilometers langs meren en rivieren, langs kuststroken en op granieteilandjes tot ver in zee. Stam naast stam, kaarsrecht. Dennen en sparren meest; in de bewoonde wereld ook berken, eiken en platanen; langs wegen, in dorpstuinen en op kerkhoven (met berken tussen lage grafstenen). Bosbouw? Een groot woord, dat te veel nadruk legt op menselijk ingrijpen. Men put immers uit overvloed. Het kappen van enkele miljoenen stammen tast de ongereptheid van deze ongerepte cultuur vrijwel niet aan. De gevallen stammen doen denken aan losse haren uit een uitgekamde dierenhuid. Zelfs het transport kan in eerste aanloop | |
[pagina 277]
| |
de stilte van het bos niet storen. Stammen, drijvend in brede rivieren, opgestuwd bij stroomversnellingen, daarna in kalmere banen van gekanaliseerde riviergedeelten geleid. Merktekens op de ronde zaagvlakken, verfstippen groen of rood, duiden aan wie eigendomsrechten op de drijvende stammen kunnen doen gelden. Groeiend hout en drijvend gekapt hout. Na de tussenfase van het drijven, grijpt de mens verder in. Industriële processen doorkruisen de organische wereld. Plotseling krijgt iedereen haast. Tempo! Vrachtauto's brengen stammen naar opslagplaatsen bij stationsemplacementen. Houtwagons rollen naar zagerijen of naar havenplaatsen. Er wordt meer gezaagd dan ruw hout verscheept. Houttransport, houtverwerking, houthandel. Er zijn stadjes en dorpen, die hierop geheel en al aangewezen zijn: Dalfors, Edsbyn, Alfta, Bollnäs, Kilafors, Arbra, Ljusdal of hoe ze verder heten mogen.
Coasters en grotere vrachtboten varen af en aan. De internationale houthandel heeft een hoge vlucht genomen. Machtige concerns houden zich met papierfabricage bezig. Onze moderne samenleving kenmerkt zich door een geweldige papierconsumptie, door een ‘verbruik’ van papier dat geen grenzen schijnt te kennen. Van stille groei in verre bossen tot technisch geperfectioneerde produktie van papier, gevolgd door een niet minder snelle en doelmatige typografische verzorging van afrollende vellen in drukkerijen van allerlei soort. In onze cultuur van het teveel, maakt men haast met iedere vorm van verspilling. Drukwerk wordt met consumptieve blik getaxeerd. Reclamepapier, kranten, populaire tijdschriften. Slechts het boek schijnt boven de verbruiksgedachte te kunnen uitkomen. Wanneer men echter bedenkt hoe in ieder van de westerse landen tegenwoordig per jaar 10.000 à 20.000 verschillende uitgaven worden aangeboden, voelt men enige aarzeling omtrent de duurzaamheid van boeken in zich opkomen. Zo men ze niet vernietigt, kunnen ze in magazijnen en bibliotheken ongelezen worden weggezet. Het zal met veel wetenschappelijke tijdschriften wel niet anders gaan. Registratie van deze stroom kost al moeite genoeg. Men is er in Duitsland ‘mit deutscher Gründlichkeit’ aan begonnen. Er is daar een organisatie in het leven geroepen, die ‘Gesamtverzeichnis ausländischer Zeitschriften und Serien’ (GAZS) is gedoopt. Met het catalogiseren van de 45.000 wetenschappelijke tijdschriften uit de gehele wereld is men nu tot de ‘j’ gevorderd. Tot dusver 20 banden, met in het geheel ongeveer 2.000 bladzijden. | |
[pagina 278]
| |
Laten wij ons dan toch maar liever aan het gewone verbruik houden. Die GAZS verzoent me een beetje met de dagelijkse lawine van krantenpapier. Die geeft immers overmorgen geen zorgen meer. Het gaat voorlopig om morgen. Nog vóór wij de laatste avondbladen hebben gelezen, ligt alweer een gedeelte van de kopij klaar die vannacht ter perse zal gaan. Ook hierin manifesteert zich de etmaalcyclus. In de redactiebureaus dezelfde journalisten die gisteren in actie waren, schiftend, ordenend, schrijvend. Geratel van telex-apparaten. Lay-out-mannen over wijd uitgeslagen vellen gebogen. Een af en aan lopen naar de advertentie-afdeling. In de drukkerijen is het werk aan de geautomatiseerde zetmachines al op gang; kort geleden geplaatste machines waarin de letters worden omgezet in combinaties van gaatjes in ponsbanden, die het deze machines door elektronisch geregelde woordafbrekingsinstructies mogelijk maken zelf hun regels op te bouwen. Als zij hun werk hebben gedaan, zullen over enkele uren rotatiepersen kranten gaan uitspuwen met een snelheid van vele pagina's per seconde. |
|