Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
[pagina 259]
| |
Tegen de tijd dat de avondbladen (met gedrukt middagnieuws) door vele handen zijn gegaan, geven radio en televisie alweer berichten van later uur. De radio, in samenspel van verschillende zenders soms, nieuwsberichten met korte tussenpozen, de gang van de uurwijzer bijhoudend; de televisie, in onmiddellijke aansluiting hierop, hetzelfde maar met illustratie van het gesproken woord. Groot is de slagvaardigheid waarmee de radio zich in deze ongelijke strijd te weer stelt. Klassieke en populaire muziek - veel muziek vooral -, cabaret, actualiteiten, vraaggesprekken, taalcursussen, religieuze beschouwingen of boekbesprekingen. Veel luisteraars worden kijkers zodra de televisieprogramma's beginnen. Na hun radiotoestellen, in het bijzonder voor periodiek nieuws, overdag trouw te zijn gebleven, schakelen zij in de avonduren om naar het glanzende kleine scherm. De televisie is in tien, vijftien jaar een macht in onze samenleving geworden; een voorbeeld van ‘versnelde geschiedenis’. Tientallen miljoenen kijkers, die zich een blik in de wereld gunnen met behulp van het als een periscoop boven de huiskamer uitstekende instrument. Amusement en informatie, zó massaal dat kwaliteitsvermindering niet valt te ontgaan. Op dit moment, even na achten, overal in Europa ‘nieuws in beeld’. Journaal. Voor velen een ouverture tot het verdere programma. Wij vinden vanavond voor Frankrijk een spel van Jules Renard aangekondigd en een optreden van de pianist Iturbi; in België (Frans) een ‘internationaal amusementsprogramma’, gevolgd door het familiedrama Rocco et ses frères, terwijl de Belgisch-Vlaamse omroep een Amerikaanse televisiefilm geeft, voor de vrouw, Penelope en tenslotte nog een muziekrecital 7 + 4. Nederland I biedt een discussie Man tegen man, Nederland II een natuurfilm De vriendelijke zee en een aflevering van de Bill Dana Show. BBC I belooft 20.50 Hollywood and the Stars; later Horse of the Year Show; BBC II 20.30 Research Report en een deel van de filmreeks Arrest and Trial. Duitsland I de speelfilm Wir Wunderkinder en een reportage over verkeersproblemen in de grote stad; Duitsland II | |
[pagina 260]
| |
een filmforum en na het tweede journaal nog Kunst zwischen Schwarz und Weiss. Een wat nauwkeuriger opsomming zou vele bladzijden vullen. Zo is het vandaag. Hoe zal het over enkele jaren zijn? Meer en altijd meer. Waar een tweede net in werking komt, is reeds een discussie gaande over het derde. Men praat erover, alsof het een louter technisch vraagstuk is. Wie van de organisatoren, wie van de technische of financiële experts vraagt zich af, of de menselijke vindingrijkheid wel ver genoeg kan gaan om in parallel lopende dagelijkse serieproduktie de uitzendingen op niveau te houden? Beschikken wij over genoeg talenten om in nooit verflauwende routine televisiespelen, shows of documentaires bij honderden, als aan de lopende band, te blijven leveren? Een zaak van later zorg, zegt men. Vooreerst kunnen wij nog met kunst- en vliegwerk vooruit. Televisie als vermaak, als ontspanning, als vormingsmedium. Voor halfontwikkelden, te kort schietend in voorstellingsvermogen om veel krantenieuws in zich op te nemen, biedt het glinsterende, bewegende prentenboek uitkomst. Soms is het niet alleen een prentenboek doch ook een lichtend leesplankje. In Italiaanse regionale programma's bestrijdt men er het analfabetisme mee onder het motto ‘het is nooit te laat’. Voor- en achtergrondnieuws. Nieuws en ‘achter het nieuws’. Het camera-oog overziet liefst de voorgrond: overstromingen, spoorweg- of vliegtuigrampen, parachute-springers, relletjes en demonstraties, verkiezingsdrukte, betogingen voor ambassadegebouwen, een kijkje in de zaal van de Verenigde Naties: kortom, al het fotografisch bereikbare, dat maar al te gemakkelijk een barrière kan worden bij pogingen door te stoten naar het iets meer ver-af liggende, waarover krant en tijdschrift in alle rust zoveel meer kunnen meedelen. Maar ergens falen alle publiciteitsmedia. Ontoegankelijk blijft het politieke spel van enkele wereldmachten en van hun satellieten. Wat wij ervan zien, zijn de laatste zetten in schaakpartijen met een geheim middenspel. Zetten, ten koste van inheemse bevolkingen, die men blijft ‘beschermen’ tot ze aan de militaire hulp in jarenlange strijd (buiten hen om) te gronde zijn gegaan. Tanks door rijstvelden, vlammenwerpers in het oerwoud, ontruimde dorpen. Erkende militaire formaties, doch ook ‘huurlingen’ (waarvan niemand weet wie deze betaalt). Speelt veel geschiedenis zich juist niet daar af waar het camera-oog niet doordringt? Terug dus maar naar het ‘gewone’ nieuws, reportages van zichtbaar dagelijks gebeuren. Herhaling van het welbekende: gehavende auto's, | |
[pagina 261]
| |
een vrachtauto door een brugleuning gereden, arrestatie van een spion, een negerpredikant in een meeting optredend, veiling van een kostbaar schilderij, een doorgebroken dijk. Wij zullen er nooit genoeg van krijgen omdat dit alles binnen de eigen ervaringssfeer, deel uitmaakt - in verwijderd verband - van ons bestaan. Wie oud en nieuw weet te scheiden, kan ontluikende folklore op het spoor komen. Zo de hand over hand toenemende imitatie van zuidelijke sportvrienden: het omhelzen van de voetballer die juist een doelpunt heeft gemaakt. Tussen shows en documentaires in, meermalen satirisch, veelal politiek-satirisch cabaret. Knap werk dikwijls; puntig waar men de grenzen kent tussen het geestige en de grof-persoonlijke aanval (misschien de moeilijkst kenbare grens in het hele televisiebedrijf). Welke verdediging blijft de aangevallene? In feite geen enkele. Kent men het wrange grapje, waarin de televisie wordt vergeleken met een hoog gebouw? Er wordt van de tiende verdieping menige zware steen naar beneden gegooid. Met de getroffenen behoeft niemand medelijden te hebben, omdat zij over het democratisch erkende recht beschikken dezelfde stenen naar boven terug te mogen gooien. Woorden van bezinning: dominee X., pater Z. of hoofdaalmoezenier IJ. Niet steeds in overeenstemming met het program dat aan hun beschouwingen vooraf ging (‘juist daarom nodig’, menen deze sprekers). Tweede journaal en sluiting. Misschien dat men na instelling van een derde, vierde of een vijfde net ook nog tot nachttelevisie komt. Die behoeft immers onze slaap geen afbreuk te doen?
Van Bakerstreet is het maar 19 minuten naar het zuidelijke eindpunt van Bakerloo Line: Elephant and Castle. De naam intrigeert me: een stadswijk die the Elephant heet. Het is een buurt waarin nogal eens nozemrelletjes voorkomen; Teddy boys die met de politie slaags raken. Het undergroundstation Elephant and Castle behoort, vooral in zijn bovenbouw, tot de meest trieste van Londen. Wij gaan in een rammelende, vrijwel onverlichte liftkooi naar boven. Bij de uitgang aan de kant van de kaarsrechte brede straat die dit gebied doorkruist, staan wat ongure figuren tegen een muur geleund. Ze nemen ons van top tot teen op. Kennelijk niet de types waarvoor wij onze korte avondreis hebben ondernomen. Binnen een half uur zijn we enigermate georiënteerd in dit stuk stedebouw: overal nog sporen | |
[pagina 262]
| |
van verwoestingen uit de jaren 1940-1945. Lage huizen in de zijstraten. De hoofdstraten onregelmatig van profiel, mengsels van hoge en lage bouw; cafetaria's en café's in de centrale winkelstraten. Een paar kantoorpanden (of fabrieken?) in aanbouw. Slenterende teenagers, niet bijzonder opvallend gekleed. Jongens en meisjes die tegen winkelpuien aanhangen. Even verderop een wat grotere groep, die met veel geduw aanstalten maakt een cafetaria binnen te gaan. Uit het café ernaast - hier staan wat motorfietsen dwars over het trottoir - hoort men na het openen van een deur wat jukebox-klanken, overstemd door getier. De slums van weleer zijn vervangen door betonblokken en asfaltwegen, door straten die in schijnsels van neonlicht iets van luxe suggereren, bijvoorbeeld bij dat ‘danspaleis’ daar of in de ook na sluitingstijd verlichte winkels waar men in de etalages accordeons, elektrische gitaren en platenspelers ziet prijken. De sfeer enigszins onwezenlijk. Bevinden we ons eigenlijk wel in Londen? Of hebben we ‘suburbia’ voor ons, een algemene voorstad in een standaardstad? Zagen wij zojuist Teddy boys langs komen, of waren het misschien Halbstarken, skinnknuttar, nozems of blousons noirs? Vroegere maatschappijvormen hebben hun paria's en randfiguren gekend, in groten getale zelfs. Waarom zou onze moderne westerse samenleving geen outsiders voortbrengen? Jonge mensen, in laatdunkend protest samenscholend tegen een sociale orde die hun tijd en geld gunt, maar blijkbaar niet veel meer.
Silhouet: nozem of Teddy boy. Neen, Teddy boy is een naam die door Ron wordt verworpen. Vroeger, een jaar geleden misschien, zou hij er minder bezwaar tegen hebben gehad. Nu wil hij niet meer zo uitdagend optreden, desnoods iets anders zijn dan de anderen. Zo is het ook met sommige van zijn kornuiten. De kleren zijn nooit meer zo opzichtig: de broek iets wijder, het leren vest (bij de motorfiets passend), eer dof dan glimmend, de crêpezolen wat dunner. Alleen in de haardracht blijft men graag teenerhelden, de Beatles vooral, imiteren. Rons ouders woonden vroeger in Croydon. Nadat zijn vader zijn moeder in de steek had gelaten, vestigde hij zich met het oudste kind (de anderen bleven bij de moeder) in the Elephant. Hij woont er nu met een vrouw, die niet bepaald door moederlijke zorg voor Ron uitblinkt. | |
[pagina 263]
| |
Al als jongen van twaalf jaar werd Ron betrapt op winkeldiefstallen. De kinderrechter veroordeelde hem tot een verblijf in een verbeteringsgesticht. Hij kwam daar in aanraking met een paar gewiekste jongens, volleerde inbrekers die hem voorstelden na afloop van zijn straftijd tot hun bende toe te treden. Zover kwam het niet. De jongens woonden in Birmingham; Ron bleef the Elephant trouw. Hij amuseerde er zich best. Er waren genoeg spelletjes, die voor herhaling vatbaar bleken. In plassen trappen om voorbijgangers te bespatten, winkelende vrouwen plagen, kinderen aan het schrikken brengen, brandjes stichten in brievenbussen. De grootste vreugde was om gevechten, eigenlijk schijngevechten, met de politie uit te lokken. Daarbij bleef het niet. Toen Ron vijftien was en als losse hulparbeider in een garage vrij goed verdiende, kon hij het zich veroorloven zich aan te sluiten bij een ‘gang’, die telkens in taxi's naar het centrum van de stad trok. Of naar Notting Hill en Nottingham om daar kleurlingen aan te vallen of Grieks-Cypriotische caféhouders af te ranselen. Door leden van dezelfde ‘gang’ kwam hij in contact met meisjes die zich tot alles leenden. Agressiviteit en seksuele losbandigheid in combinatie brachten hem tot een levenswijze, die zelfs binnen zijn ‘gang’ scheen op te vallen. Zoals was te voorzien, liep dit op ernstige delicten uit: twee maal een inbraak, enige messengevechten waarbij Ron enkele gewonde slachtoffers achterliet. Na zijn arrestatie moest hij twee jaar in het rijksopvoedingsgesticht Borstal doorbrengen. Hij kon er vol haat en opstandigheid over praten. Maar dat ligt al weer ver achter hem. Hij is nu monteur in een fabriek van elektrische apparaten. Een voorman met pedagogische talenten heeft hem weten te bewegen een elementaire cursus voor elektrotechniek te gaan volgen. Waarom zou hij geen geschoolde arbeider worden? In dit ambitieuze voornemen wordt hij nog gesterkt door zijn liefde voor een buurmeisje, een dienstertje in een Lyons-restaurant. Belangstelling voor een scholingscursus en een begin van vaste verkering, hoe kunnen ze samengaan met Teddy boy-allures? Toch is Ron 's avonds nog veel op straat, trots op het prestige dat hij bij zijn kameraden heeft. Er is echter verandering op til. Met zijn meisje komt hij meer en meer in een espresso-bar waar ze een ander type teeners ontmoeten. Naar het uiterlijk nozems, doch met een gemeenschappelijke belangstelling die hun leven enige richting geeft: enthousiasme voor ‘pop-music’, er wordt over platen gesproken. De jukebox staat in deze espresso-bar niet stil. Ron heeft, aangestoken door de geestdrift in dit | |
[pagina 264]
| |
milieu, al een platenspeler gekocht. En hij beweert nu voor een accordeon te willen sparen. Kan men een nozem zijn en van muziek houden? Wie zal het zeggen, als niemand van ons eigenlijk precies weet wat onder een nozem of Teddy boy moet worden verstaan?
Doorlopende avondvoorstelling! Niet dringen! Ook in ‘Tivoli’ moet men zijn beurt afwachten, zelfs waar men een zo bescheiden amusement zoekt als een befaamd vlooientheater. Kopenhagen bezit het laatste Europese vlooientheater in klassieke stijl, ver verheven boven het amateurisme door deze of gene op provinciale kermissen vertoond. Ieder seizoen vermeldt het beroemde theater van mevrouw Kjaerby-Jensen een nieuw tableau de la troupe. Artiesten, in de loop van de winter aangeworven. In het algemeen zijn mannetjes-vlooien te lui voor het werk. Men heeft er gezonde, grote wijfjes voor nodig, van krachtig ras zoals de vlooien van West-Jutland. Het enige bezwaar van de Jutlanders is, dat ze laat eieren leggen. Wat heeft men aan het jonge broed als het seizoen al is begonnen? Vorig jaar verliep de werving zo slecht, dat de Deense radio hulp bood en een oproep uitzond om het Tivoli-vlooientheater meer spelers te verschaffen. Het resultaat was verheugend. Uit heel Scandinavië kwamen zendingen binnen. De sollicitanten bleken voor het merendeel niet bruikbaar. Toch kon langs deze weg beslag worden gelegd op een ras-artieste, gevangen in een wagen van tramlijn 14 in de chique Kopenhaagse woonwijk Hellerup. Deze vlo, Hildegonda genaamd, in een roze costuumpje gestoken, ontpopte zich als een der beste koorddanseressen ooit in Kopenhagen opgetreden. Er waren er meer die de training goed doorstonden en daarbij onvermoede talenten toonden. Om de vlooien het wegspringen te beletten, krijgt ieder een vrijwel onzichtbaar platina-draadje om de hals. Dit hindert niet bij snelle pootbewegingen, extra krachtig waar mogelijkheden tot springen zijn afgesnoerd. Waarom de ene vlo voorkeur toont om op de rug liggend een bal op zijn pootjes rond te draaien, terwijl een ander slechts kinderwagentjes wil trekken of per se voetbal wenst te spelen, behoort tot de geheimen die de dierpsychologie nog niet heeft ontsluierd. Het seizoen loopt nu ten einde. Vele artiesten zijn gestorven en begraven; men leeft in gevangenschap niet lang, ten hoogste twee maanden. De plaatsen van de overleden vlooien zijn tegen het einde | |
[pagina 265]
| |
van de zomer ingenomen door buitenlandse artiesten. Alweer: forse, beweeglijke wijfjes van verschillende herkomst. The Guardian wist te vermelden dat mevrouw Kjaerby-Jensen met succes Egypte bereisde. Ook de Canarische eilanden vormen een veelbelovend jachtgebied. Tegenslag had men met luchtpostzendingen uit de Verenigde Staten. Een reeks pakjes, eigenlijk niet meer dan dikke enveloppen, ging door een postzegel-stempelmachine heen die veel slachtoffers maakte. Wie dit mechanisch geweld doorstond, kreeg de beproeving te verduren van een reis door het luchtruim, op grote hoogte. Zo'n atmosferisch avontuur vergt veel, te veel, zelfs van vlooien die er zich op konden beroepen heelhuids in de zoom van een hemd door een wasmachine te zijn heengemalen. In Spanje trof men goede voetbalspelers aan. Vooral de streek van Aguilas in de provincie Murcia - volgens The Guardian althans - schijnt over talrijke voor het spel begaafde diertjes te beschikken. Kortom, het is in deze branche met de recrutering nog niet hopeloos gesteld. Slechts de dressuur geeft zorgen. Wie brengt er het geduld en het vakmanschap voor op? Oud-leeuwentemmers en ex-sergeant-majoors zijn er in geen geval geschikt voor. Maar wie dan wel? Men weet dat in zulke situaties zelfs het plaatsen van personeel-advertenties in dag- of weekbladen weinig uithaalt.
Wij hebben enige uren gezworven in het quartier Saint-Séverin, naar men zegt de meest middeleeuwse van alle Parijse buurten. Allerminst echter een stadswijk ‘waar de tijd heeft stilgestaan’. De tijd staat nergens stil, zelfs niet waar krasse maatregelen zijn getroffen om hele steden onder ‘monumentenzorg’ te plaatsen. Rothenburg o.d. T. bijvoorbeeld, of San Gimignano bij Florence, of Carcassonne. Moderne verlichtingstechniek, geparkeerde auto's en volle etalages laten weinig ruimte voor illusies. Overal de paradoxie van een toerisme dat historisch schoon verlangt, terwijl het er zelf doorheen breekt. Zo is het nu eenmaal in de moderne welvaartsstaat, die ik heb horen definiëren als ‘een koe in de hemel, die op aarde wordt gemolken’. Historisch eerbiedwaardige luchtkastelen mogen niet te veel de aandacht afleiden van de consumptiestimulering hier beneden. St.-Séverin is, in al zijn glorie, een toeristenkwartier geworden. En daarmee een historisch wormstekige vrucht, waarin zich alle modernismen hebben vastgevreten die een Parijs toeristisch milieu weet aan te trekken. Het | |
[pagina 266]
| |
is boeiend deze strijd tussen oud en nieuw te volgen. Tegenover het schemerduister onder de gewelven van het grieks-katholieke kerkje St.-Julien-le-Pauvre, aan de overzijde van de straat de ‘Tea Caddy’, ingericht door de Engelse Miss Kinkelin. Of, om de hoek, een dag en nacht geopende Amerikaanse boekwinkel, ‘Chez Mistral’, waar de baardige Whitman graag een cosmopolitisch publiek ontvangt. Op de hoek van de rue de la Huchette een door zware balken gestut huis. Even verder de straat in, een woning waar Bonaparte in 1795 enige tijd verblijf hield. Nu speelt er 's avonds een jazzband. Het smalle huisje waar de abbé Prévost, de auteur van Manon Lascaut, woonde, staat nu tussen cabarets, eethuisjes, kunsthandeltjes vol exotische produkten. Het toeristisch interessante en het commercieel profijtelijke zijn niet meer te scheiden. Geschiedenis wordt hier in klinkende munt omgezet. Aan iedere bouwvallige gevel in de rue Saint-Jacques, in de rue de la Bûcherie of in de rue de la Harpe kleeft een historie van eeuwen. De rue de la Parcheminerie en de rue Galande, straat in, straat uit. Onze ijver om zoveel mogelijk te zien, mag ons niet beletten enige aandacht te schenken aan appetijtelijke geuren die ons overal tegemoet waaien. Wat doen we? In Les Balkans grieks of turks gaan eten of een sukiyaki-schotel bestellen in Mitsuko in de rue Saint-Séverin? Of een arabisch maal in El Djazaïr in de rue de la Huchette?
De overweging vóór negen uur klaar te willen zijn om nog tijdig het Théâtre de la Huchette te bereiken (men speelt er twee korte stukken van Ionesco) voert ons naar een eenvoudig Chinees restaurant dat goede kansen biedt voor een snelle bediening: Tai Pong, vlak bij de église Saint-Séverin. Voor de deur van het eethuisje koop ik en passant een France Soir. Ik installeer me zo behaaglijk mogelijk, bestel een apéritif, doe een keuze uit de menukaart. Wij observeren de eigenaars van het restaurant. Een keurig Chinees echtpaar, correct, maar ook sympathiek, zonder voorbehoud sympathiek. Een dochter, een ongeveer achttien jaar oude donkere schoonheid, met een lang afhangende vlecht, brengt me mijn glaasje. De wijze waarop ze het voor me neerzet, mist het onpersoonlijke dat het moderne restaurantbedrijf kenmerkt. Er komen nog enige gasten binnen: een paar Franse studenten, twee Amerikanen, een echtpaar van onbestemde herkomst. Alle plaatsen bij het raam zijn nu bezet. Nog wat bezoekers, ditmaal kennissen van de eigenaar en zijn vrouw. Een Chinese familie, man, vrouw en twee | |
[pagina 267]
| |
dochters. Hartelijke begroetingen, gedempt-beleefd. Het viertal installeert zich aan een tafel naast me. De gérant voegt zich bij hen. Er wordt Frans gesproken, vermoedelijk ter wille van de beide meisjes, in Frankrijk geboren en opgevoed. Ik voel me indiscreet, maar kan niet nalaten, mijn krant voor me, het gesprek te volgen. Er wordt geïnformeerd naar de afwezige oudste dochter. Ze is vannacht voor haar bevalling opgenomen in de Maternité van Hotel-Dieu. Alles naar wens? Ja, goed. Maar alweer een dochter, de derde dochter. ‘We hebben zonen nodig’. ‘Ook in dit land?’, vraagt de gérant. Er volgt dan een kort antwoord, in het Chinees. Het gesprek stokt even. Ik verdiep me in mijn France Soir. Een merkwaardige zelfmoord-affaire, die twee slachtoffers eiste. Bij een sprong van een ommegang van de Notre Dame doodde een Franse vrouw in haar val een jonge Amerikaanse toeriste, die beneden voor de kerk stond met een fototoestel in de hand. Het lot dat in één seconde het leven ontnam aan een levensmoede vrouw en een levenslustig meisje. Of in de uitdrukkingswijze van France Soir: ‘Le destin a tué à la même seconde Denise (37 ans) qui n'aimait plus la vie et Veronica (22 ans) qui l'adorait.’ Vóór ik aan nadere bijzonderheden toekom of wens toe te komen, is mijn lectuur in vluchtig bladeren overgegaan. Er is immers toch geen tijd om me serieus in deze krant te gaan verdiepen. Een uitvoerig artikel over de erkenning van de Chinese Volksrepubliek; het standpunt van de Franse regering. Amerikaanse reacties. Achter mij zijn de beide Amerikanen in gesprek gewikkeld over de wereldtentoonstelling van 1967, door Canada te organiseren ter gelegenheid van het eeuwfeest van zijn onafhankelijkheid als dominion. Quebec, de oostkust? Dat betekent binnen de invloedssfeer van Amerikaanse belangen. Waarom zou een Canadese manifestatie niet tegelijk een Amerikaanse manifestatie zijn? ‘The same continent’, nietwaar? De beide Chinese meisjes vragen de dochter van de gérant of ze bij de bediening mogen helpen. Er wordt geschertst en gelachen. De meisjes spreken een opvallend goed gearticuleerd Frans, zuiver van toon. Jeugd van een tweede generatie, geheel verfranst? Naar het gesprek te oordelen, het vragen naar een nieuw geborene, valt af te leiden dat men al aan de derde generatie toe is. In welk tijdsperspectief zien deze jonge mensen communistisch China, het land dat zij niet kennen en dat zij vermoedelijk nooit zullen betreden? Wat zeggen hun de revoluties die het Hemelse Rijk tot een aardse strijd om het bestaan hebben | |
[pagina 268]
| |
gebracht? En toch, hoe diep reikt hun verbondenheid met Frankrijk, hun kennis van de westerse cultuur? Iets verder dan wat schoolboekkennis? De Amerikaanse bezoekers zijn nog over Quebec 1967 bezig. De Chinese bezoekers informeren naar de vader van de eigenaar van het eethuisje, de stichter van de zaak. Een tachtigjarige, die op sterven ligt, al weken lang. Men rekt zijn leven. Geen woord komt hem meer over de lippen. Vroeger kon hij zo smakelijk vertellen over zijn Chinese jaren, over zijn begintijd in Frankrijk. En de toekomst? Met die ene dochter in de zaak? Ik laat me het rijstgerecht goed smaken, maar bespeur dat ik, lezende en luisterende, de tijd uit het oog heb verloren. Het zal me moeite genoeg kosten het Théâtre Huchette nog voor het begin van de voorstelling te bereiken. |
|