Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
[pagina 247]
| |
Advertentie: C., herenkapper te Amsterdam, Overtoom nr. 3003, heeft het genoegen, door bemiddeling van een Engelse collega, Beatleharen te kunnen aanbieden. Met certificaat van echtheid, een haar in een zakje, f 4,-.
Krantebericht: Staking om een Beatle-hoofd ‘Glasgow, Schotland. In een fabriek in Schotland zijn gisteren veertig meisjes in staking gegaan, omdat een hunner niet een foto van haar meest geliefde Beatle op haar schort mocht dragen. De vijftienjarige Nan Reid wilde geen afstand doen van de foto van George Harrison, een van de Beatles. De manager zei: “Weg met die Beatle!” Resultaat: Nan en veertig van haar collega's hielden op met werken. Ze liepen het fabrieksgebouw uit onder het zingen van “Yeah, yeah, yeah”. De vakbond van de meisjes is nu onderhandelingen met de bedrijfsleiding begonnen’.
‘Yeah, Yeah, Yeah!’ Het beleg is in volle gang. Honderden gillende meisjes, die zich niet laten verdrijven. Het plan van de Beatles om hun hoteladres geheim te houden, werd doorkruist door maatregelen van de politie, die zekerheidshalve toch maar het gebouw afzette. Dit had de tierende tieners op het spoor gebracht. Ze begrepen heel goed, dat er voor een doorgang naar de achterzijde van het hotel zou worden gezorgd. Daar moest men zich opstellen, Yeah, Yeah, Yeah, om met een resolute aanval het politiecordon te doorbreken. Het tafereel is welbekend. De Beatles zelf hebben het weergegeven in hun film A Hard Day's Night. Een film, die begint en eindigt met achtervolgingen, psychologisch onthullend voor de zorg die de vier populaire zangers dagelijks vervult: zich fanatieke vrouwelijke jeugd van het lijf te houden. Werkelijk, iedere dag is voor hen ‘a hard day’, al draagt het viertal de lasten van die adoratie met bewonderenswaardige blijmoedigheid. | |
[pagina 248]
| |
Vier jonge mannen, met zware haardos, in hun Edwardian jackets optredend met een vaart en een vuur, die zelfs de grootste kniesoor van zijn stuk zouden kunnen brengen. Eenvoudige jongens, te Liverpool geboren. Als amateurs begonnen, zoals zovelen in de Mersey-stad waar de belangstelling voor pop-music een van de krachtigste tegenstromingen vormt tegen nozem-wangedrag. Hun eerste successen (louter plaatselijk) in The Cavern; daarna een optreden in Hamburg. Vervolgens enige grammofoonplaatjes. Het ‘Love Me Do’, in 1962, werd een ‘top-hit’. De Beatles waren toen zo gelukkig om in Epstein een manager te vinden om hun faam te ‘exploiteren’ (zoals heel veel in deze tijd slechts door exploitatie in stand kan worden gehouden). De samenstelling van het groepje onderging twee maal verandering. Nu heeft het voorlopig zijn vorm gevonden in de combinatie: John Lennon (‘rhytm guitar’), van begin af de gangmaker, Paul McCartney (‘bass guitar’), George Harrison (‘lead guitar’) en de drummer Ringo Starr (zo genoemd omdat hij vier ringen aan één vinger draagt). Geen filmhelden, geen sterren, geen bijzondere talenten. ‘Gewone’ jongelui, die laconiek stormen van tiener-enthousiasme over zich heen laten gaan, zich distantiërend van de hysterie die zich van een gedeelte van hun aanhang schijnt te hebben meester gemaakt. In bijna ieder interview wordt hun de vraag gesteld: ‘Hoe heeft al dit succes jullie veranderd?’ Het antwoord: ‘Het heeft ons niet veranderd. Het zijn de mensen om ons heen, die zijn veranderd’. ‘It is the people around us who have changed. They've been caught up in some kind of whirlwind which doesn't seem to blow more than a breeze around us Beatles ourselves’. Dit is geen grootspraak. De wervelstormen om de Beatles heen, schijnen in hun onmiddellijke omgeving tot een briesje te zijn geluwd. Dit bestand zijn tegen succes, de licht spottende afwijzing van alle hulde die hun wordt gebracht, pleit voor de vier, evenals hun zelftucht in het volgen van de aanwijzingen van hun raadsman Epstein. Snel hebben de Beatles de hoogste toppen van het amusementsbedrijf bereikt, vooral nadat ze een officiële erkenning hadden gevonden, die in Engeland altijd indruk maakt: een uitnodiging om op te treden in het Londense Prince of Wales Theatre, met de Koningin-Moeder als eregast. Eén van de Beatles, niet het minst uit het veld geslagen, sprak het publiek toe: ‘Laat men in de goedkope rangen applaudisseren. De overigen willen wel met hun juwelen ratelen’.
Of de Beatles in hun Tijl Uilenspiegel-neigingen genoeg ‘high brow’ | |
[pagina 249]
| |
zijn om naast hun ironisch tegemoet treden van overdreven verering, ook nog interesse te tonen voor wetenschappelijke verklaringen van het verschijnsel ‘beatlemania’, is mij niet bekend. Vermoedelijk zullen ze zich niet veel aantrekken van wetenschappelijke of pseudowetenschappelijke analyses. Terecht, want wat men over de ‘beatlemania’ heeft geschreven, blijft bij gissingen. De laboratorium-wetenschap heeft voor deze sociaal-psychologische werkelijkheid, zo ver buiten haar muren, nog niet veel belangstelling aan de dag gelegd. Ook het veldwerk, waarop de sociale wetenschappen zich graag beroemen, is er tot dusver langs heengegaan, vermoedelijk omdat het ook voor dit geval noodzakelijke samengaan van psychologen, psychiaters, sociologen en cultuurhistorici niet kon worden verwezenlijkt. Zo moeten wij er in berusten, dat het tienerfanatisme - het gaat om het gedrag van enige tientallen miljoenen jonge mensen - zoals het zich uit in een wilde verering, een aanbidding bijna, van de Beatles, van Hallyday, van Sinatra en Presley of van anderen, als een ondoorvorst terrein voor ons ligt. Tenzij men genoegen wil nemen met enige veronderstellingen, door ongeduldige medici of psychologen geformuleerd. De Engelse arts F.R.C. Casson bijvoorbeeld, wijst op de behoefte om emoties de vrije loop te laten naarmate onze geordende, overgeordende maatschappij een sterkere druk op de individu uitoefent. Jonge meisjes voelen zich tot de Beatles aangetrokken omdat die er jong en onbedorven uitzien, bijna tweeslachtig, zonder agressieve mannelijkheid. Ze zijn niet geaffecteerd, zijn betrekkelijk klasseloos en lenen zich ook daardoor als troeteldieren, die voor de vrouwelijke tiener eerder objecten van moederlijke dan van seksuele gevoelens vormen. De massapsychose wordt versterkt door een enorme publiciteit en door het effect van de ritmische muziek, vergelijkbaar bij muziek die een rol speelt in religieuze riten. Casson beschrijft hoe de opwinding die de Beatles veroorzaken, overeenstemming vertoont met de ‘slappe lach’, die bij meisjes van 15 tot 18 jaar in extreme mate voorkomt. In beide gevallen kan zich verlies van fysieke controle voordoen. Menige zaalexploitant van theaters waar tienerhelden optreden, heeft al eens overwogen de stoelen met plastic te laten overtrekken. Dit zou de schade van veel ongewenste nattigheid kunnen verminderen. De Amerikaanse televisie-psychologe Dr. Joyce Brothers vestigt evenals Dr. Casson de aandacht op de opstandigheid van tieners tegen de wereld van de volwassenen. In onze snel veranderende, individua- | |
[pagina 250]
| |
listische wereld is dit verzet zelfs een noodzakelijkheid. Maar hoe kan men het demonstreren? Door alles te doen wat volwassenen vulgair en onbehoorlijk noemen, waarbij men zich liefst richt op een symbool, dat openlijke rebellie stimuleert. Zo'n symbool vormt het groepje van de Beatles. Daarbij komt, dat meisjes in het begin van hun puberteitsjaren nog niet de ware belangstelling tonen voor de echte ‘he-man’. Hun erotiek, slechts beperkt seksueel, wordt bij voorkeur op vriendelijke langharige beroemdheden ingesteld. Het is mogelijk dat het oordeel van Casson, van Brothers en anderen dieper gefundeerd is dan wij denken, maar voorshands blijf ik toch hopen op een meer systematische doorlichting van het stuk alledaagse geschiedenis van de ‘beatlemania’ en van andere daarmee verwante verschijnselen.
Het moderne Stockholm, trots en koel, heeft zijn oude stadswijken teruggedrongen in de schaduw van hoge kantoorgebouwen, warenhuizen en woonflats. De steegjes, uitkomend op de Skeppsbron en andere wijken van de vroegere stadskern, hebben geen functie meer. Historisch eerbiedwaardige kerken als de Klara kyrka, de Jakobskyrka en de Störkyrka staan ingeklemd tussen bouwwerken die reeds in hun kleur de glorie van een nieuwe wereld verkondigen. Blank gepolijste stenen platen, marmer, beton, glas en staal. Hoge, gedurfde constructies zoals de vijf torenhuizen die in Hötorgs City het winkelcentrum aan hun voet beschutten. Wit zijn veel Zweedse schepen en de vliegtuigen van de S.A.S. Hun smetteloze kleur symboliseert de snelle overgang naar elektriciteit als centrale energiebron. Afscheid van het bruin van boerderijen langs bosranden. Geen tussentijdperk van kolenwalm. Zindelijkheid en doelmatigheid. Bij de opbouw van het tegenwoordige Stockholm profiteert men dagelijks van de ruimten tussen landtongen en eilanden. Harmonie van hoge en lage bouw, wonderen van ingenieurskunst op granieten bodem. Ten dele ook in granieten bodem: het net der ‘tunnellijnen’ is uitgestrekt, royaal en hygiënisch zoals vrijwel alles in deze stad. Zweden. Zeven miljoen mensen en schier onbeperkte economische reserves: hout en erts, waterkracht. Ruimte en rijkdom ook als grondslagen voor een perfecte sociale organisatie. Een gestroomlijnde samenleving, in haar stedelijke zuidelijke uitlopers beheerst door het tijd- | |
[pagina 251]
| |
schema dat de hoofdstad dicteert. Stockholm, waar 's avonds de grote draaiende lichtklok boven het warenhuis Nordiska Kompaniet boven het stadsgewoel uitrijst.
Toch, schuin tegenover dit warenhuis, op het plein dat Kungsträdgården heet, of even verderop, in het Berziliipark, stuit men op groepjes jongelui die kennelijk front maken tegen de door hen geminachte sociale orde. Een reactie van verveling? Of een protesthouding voortvloeiend uit de wijdverbreide emotionele ondervoeding in dit stadsmilieu? Het duidelijkst en het meest agressief bij hen die zich in hun leren vesten als ‘skinnknuttar’ presenteren. Collega's van de Duitse Halbstarken, de Franse blousons noirs of de Engelse ‘mods’ en ‘rockers’ (de nieuwste varianten van de Teddy boys). Tussen de etalage-kiosken in Kungsträdgården verspreid, vóór het kleine eethuis tussen plantsoen en straat, staan verschillende groepjes. Jongens en meisjes, meest tussen 16 en 22 jaar. Jongens met baarden en met dikwijls onbeschrijflijk vuile kleren; meisjes met gore gezichten en ongekamde sliertharen. Verpersoonlijking van verzet tegen de welvaarts- en verzorgingsstaat. Oók echter, bij de jongens, een ten toon gespreide mannelijkheid. Zij kennen de aantrekkingskracht die dit primitivisme op sommige meisjes (enkele maar) uitoefent. Het meisje dat bij hen aansluiting zoekt, weet dat daarvoor het paspoort nodig is van een kleding en een haardracht die de volstrekte negatie vormen van alles wat de gangbare mode voorschrijft. De Zweedse nozembeweging is mannelijk van aard. Geen uiterlijk verzorgd stadsmeisje wenst toenadering tot de virtuozen der fysieke onverzorgdheid. Zo moeten deze wel genoegen nemen met romantische meisjes die zich buiten en boven de burgerlijke normen willen plaatsen. Die tonen zich dan volgzaam als haremvrouwen.
Volgens de wentelende lichtklok der N.K. is het half acht. In de smalle plantsoenvijver voor Bern's nachtclub in het Berziliipark zijn gasvlammen ontstoken. Ze dansen op de pijpen, die even boven het water uitmonden. Voor de bioscoop links, hebben zich lange rijen gevormd. Even terzijde daarvan, een oploop van ‘skinnknuttar’, omstuwd door een aantal vrouwelijke paladijnen. Als we naderbij komen, horen we dat er Zweeds en Engels wordt gesproken, moeizaam soms en niet zonder misverstand over en weer. Een groep Engelse Teddy boys, jonge arbeiders uit Glasgow, heeft, profiterend van lage scheepspassagetarieven, een resterende vakantieweek willen benutten voor een | |
[pagina 252]
| |
laat bezoek aan de Zweedse hoofdstad. Ze hebben zich uitgedost zoals ze dat bij avonddemonstraties in hun stad gewend zijn. Hier worden ze met open armen ontvangen. Geen barrière die het contact kan storen. Vooral de meisjes tonen zich toeschietelijk, speciaal zij die wat Engels kennen. Het is duidelijk: over alle grenzen heen, herkent men elkander als geestverwanten en bondgenoten. Het zijn niet meer de ‘proletariërs van alle landen’ die zich verenigen. Geen internationale socialistische of vrije jeugdbeweging als vroeger. Niet meer het politieke idealisme of de natuurverheerlijking van weleer. Van het strijdlied naar de pop-music en - even internationaal - van de volksdans naar de twist, van de mandoline naar de elektrische gitaar. Stockholmse winkels wijden aparte etalages aan de Beatles; kiosken hangen er vol van hun portretten. De handel heeft alle aanleiding om met tieneridolen rekening te houden. Dit verplicht tot niets, allerminst tot de erkenning van het pariagedrag van wat nozems hier en daar. De Beatles hebben zich tot kapitalisten opgewerkt. De ‘skinnknuttar’ in het Berziliipark en hun Engelse vrienden brachten het niet verder dan het cultiveren van een uittartende houding.
Men zegt, dat er ternauwernood verschil bestaat tussen ochtend- en avondbladen. Best mogelijk, maar bestaat er méér verschil tussen ochtendbladlezers en avondbladlezers? Wordt het avondblad, na gedaan dagwerk, in andere stemming ter hand genomen dan kranten waarvan men zich 's ochtends heeft voorzien? Ook hier kan men gissend, gedeeltelijk van eigen ervaring uitgaande, opperen dat men 's avonds minder rechtstreeks naar ‘nieuws’ zoekt (dat men door radioinformatie toch al kent). Er is in de avondstemming wellicht plaats voor een ietwat beschouwelijker houding ten opzichte van het gebeuren dan in de ochtenduren, meer geneigdheid tot partijkiezen bij het lezen van ingezonden stukken, iets meer openheid voor politieke berichtgeving, zelfs enige gevoeligheid voor duidelijke afwijkingen van journalistieke fatsoensregels. Wat wil men? Zou men journalisten een normbesef boven het gemiddelde mogen toeschrijven? Een breideling van antipathieën, gevoed door heftige vooroordelen, van hen kunnen verwachten? In ieder beroep treft men een klein percentage lieden aan met een duidelijk psychopathische inslag. We hebben laatst weer kunnen lezen - de pers neemt dan geen blad voor de mond - van schandalen in Duitsland bij | |
[pagina 253]
| |
het drillen van rekruten: een sergeant die miliciens dwong brandnetels te eten. Enzovoorts. Komt in de onderwijswereld, in de koopvaardij of in ambtelijke bureaucratieën niet soortgelijk menselijk falen voor? Waarom zou het dan in het dagblad - of tijdschriftbedrijf anders zijn? Of in de andere publiciteitsmedia? Alleen zijn de gevolgen van het kleinmenselijke in dit milieu ernstiger dan daarbuiten. Kwetsing van anderen heeft in de publiciteitssektor een grote reikwijdte, strategisch gesproken, een enorme actie-radius. Er valt geen gebied te noemen waarin zoveel aangevallenen zo weerloos zijn als binnen de grenzen van dit rayon. Men dient in het onvermijdelijke te berusten. Er staat immers veel tegenover dat de balans ten gunste van de pers in het algemeen doet doorslaan. De kroniek van het dagelijks gebeuren wordt in het algemeen met bekwame hand geschreven. Karl Jaspers in zijn in 1933 verschenen Die geistige Situation der Zeit (kort voor de Hitler-staatsgreep) laat een loflied horen op de vrije pers, voor zover deze op journalistiek verantwoordelijkheidsgevoel is gebaseerd. Hij ziet de betekenis van het ‘aan het ogenblik ontsprongen woord’. Hij brengt hulde aan de journalist die ‘medeschepper van het ogenblik is door te bieden wat nu moet worden gezegd’ (blz. 111). Jaspers, idealistisch als hij is, acht het zelfs niet onmogelijk dat wij in de massa's van het dagelijks gedrukte, edelstenen vinden van korte berichten die in volmaakt heldere taal scherp-geslepen inzicht geven (blz. 110).
Berichten zoals Jaspers bedoelt, moeten wel uiterst schaars zijn. Geen gebrek echter aan nieuwsmeldingen, die zich in ons vastbijten. In het blad, dat ik zojuist heb ontvouwd: enige bijzonderheden over een voorval in Muntendam (provincie Groningen). De 33-jarige Heino de Vries liet het leven in een heldhaftige poging een kind te redden uit een brandend huis. Een kind dat er niet was. De achtjarige kleindochter van de eigenares van het afgebrande café was juist die avond ondergebracht bij een familie te Hoogezand. Groot en klein nieuws, waarbij het kleine nieuws het soms van het belangrijke wint in diepgang van tragiek of absurditeit. En dan, ineens ernaast, in de verscheidenheid die alle realiteit te zien geeft, ook scherts- of zeepbelberichten die we voor geen geld zouden willen missen omdat ze ons bestaan kruiden met een humor die alleen door dagelijkse aanvulling op peil blijft. Kostelijke diergeschiedenisjes bijvoorbeeld: | |
[pagina 254]
| |
In de Londense dierentuin deed zich het probleem voor, hoe men evenwijdig aan een reeds bestaand muurtje rond de voor olifanten bestemde ruimte een lage betonmuur kon storten. De logge viervoeters beschadigden telkens het beton vóór het goed en wel was hard geworden. Men kwam toen op het denkbeeld tussen de beide muurtjes enige muizen te laten rondlopen. De olifanten bleven verder eerbiedig op een afstand.
Een tweede olifantenverhaal: felle olifantenruzie in Ouwehands Dierenpark is bijgelegd. De dames Elma en Sonja te Rhenen hebben zich van de week verzoend. Tussen Pasen en Pinksteren werden de vrouwtjesolifanten plotseling heel nukkig. Ze vielen zelfs hun oppassers aan. Maandenlang waren ze bijna niet te benaderen. Men dacht er zelfs over ze af te maken. Maar ineens bleek, na langdurige vijandschap, de goede verstandhouding weer te zijn hersteld; liefkozend staan de dieren nu bij elkaar. ‘Begrijpen doe je vrouwenolifanten nooit’, verzuchtte een van de oppassers.
‘Een kus van 500.000 frs’. Een pakkend opschrift, nietwaar? ‘Als een van haar pleegkinderen 's nachts huilt’, weet een Frans blad te melden, ‘heeft Joséphine Baker er alles voor over om toe te snellen om de kleine te vertroetelen’. Ze nam laatst haastig een retour Washington-Parijs (500.000 oude francs) om zich naar Milandes te spoeden om de verdrietige vijfjarige Noël aan het hart te drukken.
Een Egyptische lange-afstandszwemmer kreeg in een internationale wedstrijd de beschikking over een volgboot. Daarin namen acht landgenoten plaats, die ter aanmoediging nationale liederen zongen. De zwemkampioen kwam in recordtijd aan. Toen men hem vroeg of zijn supporters hem tot steun waren geweest, antwoordde hij: ‘Oh, zeker. Ik heb extra hard gezwommen, zo ver mogelijk voor de boot uit, om die afschuwelijke liederen maar niet te horen.’
Silhouet: hôtelier in een Franse provinciestad. Zolang er geen gasten zijn, zit hij voor zijn televisietoestel. Dit betekent dat hij er vele uren voor doorbrengt. Het verzet de zinnen, men moet trachten te vergeten. Hij verdiept zich al genoeg in het achteruitgaan van zijn hotel. Een hotel in de binnenstad. Vroeger was het altijd druk op het | |
[pagina 255]
| |
marktplein van het stadje R. Nu ligt het kilometers verwijderd van de nieuwe autoweg, een van de belangrijkste pas aangelegde routes nationales. Niemand die zich meer om de plaats R. bekommert. Maar, wat erger is, de notabelen van de stad zelf laten verstek gaan. Ze tonen geen animo meer voor kaartavonden. Er wordt niet meer geschaakt of gedamd. Men heeft blijkbaar niet langer geld over voor een goede maaltijd van vrienden onder elkaar. De jongsten en actiefsten zijn weggetrokken; de oude heren schijnen thuis voor de televisie te zitten. De middenstand, vroeger niet afkerig van ruime verteringen, klaagt steen en been. De malaise in de omgeving, streek van kleine noodlijdende landbouwbedrijfjes, ondermijnt het stedelijk winkelbedrijf. De hôtelier weet er genoeg van te vertellen. Toch houdt hij 's avonds, geheel comme il faut, vijf of zes tafeltjes keurig gedekt. Als vanouds. Maar de tafels blijven leeg. Had hij er maar niet in volhard stand te willen ophouden! Het café aan de overkant van het marktplein, met zijn biljarts en zijn jukeboxes trekt de jeugd en maakt goede zaken. Het beschikt ook over een grote vergaderruimte. Zie hoe het publiek toestroomt: vanavond spreekt Louapre. Een meeting van ontevreden boeren. Ook waar over armoede wordt geklaagd, blijkt men een stevig glas te kunnen drinken. Hij heeft geen ruimte voor zulke manifestaties. Hij begeert ze ook niet. De burgemeester heeft hem bezworen het enige goede hotel ter plaatse in stand te houden; het gemeentebestuur zou hem er dankbaar voor zijn. Wat koopt men er voor? Die tent aan de overkant redt het wel, maar voor zijn hotel worden de vooruitzichten steeds somberder. Het is aan vernieuwing en modernisering toe. Hoe echter daarvoor de nodige middelen te vinden? Eigenlijk weet hij maar al te goed, dat er nog mogelijkheden zijn. Men heeft hem participatie aangeboden in een motel, dat bij een kruispunt van autowegen op tien kilometer afstand van R. zal worden gebouwd. Hij wil er niet van horen. Ontmoedigd heeft hij zich teruggetrokken in zijn herinneringen. Een zestiger, mager, kaalhoofdig. Driftig. Soms nors of kortaf tegen zijn gasten. Vijf jaar geleden verloor hij zijn vrouw, zijn medewerkster. Het vervult hem met wroeging dat hij zich zo weinig aan haar gelegen heeft laten liggen. ‘Het hotelbedrijf, mijnheer, is noodlottig voor het gezinsleven. De zaak steeds open, men kan niet onder elkaar zijn. De klant blijft koning’. Twee jaar na de dood van zijn vrouw hertrouwde de hôtelier met een jonge modiste, dochter van een van zijn vrienden. Ze ging er al gauw met een kelner vandoor. Bedrogen en verbitterd | |
[pagina 256]
| |
zette de achtergeblevene de zaak voort, nu met hulp van een inwonende ongetrouwde dochter. Zijn zoon, zijn enige zoon, bevindt zich in opleiding op de hotelvakschool te Lausanne. Als hij thuiskomt, waagt hij het kritiek uit te oefenen op het beleid van zijn vader. Wie zal hem iets voorschrijven? Hij kent de wereld, hij weet wat er omgaat. Hij weet wat hij wèl en wat hij niet mag riskeren. Hij heeft voor afwachten gekozen, voor een zich terugtrekken in het toeschouwerschap dat bij zijn pessimisme past. Wat komt hem hierin beter te stade dan lange televisie-programma's? Hij kan er naar kijken en er naar blijven kijken. Zó, dat het hem soms ergert als er een klant binnenstapt. |
|