Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
[pagina 223]
| |
Het is even na vijf uur een waar gedrang voor het Taleninstituut in de Freiherr vom Stein Strasse te Frankfort a.M. Speciaal voor de cursus Frans hebben zich reeds honderden leerlingen opgegeven. En de inschrijvingstermijn is nog niet eens gesloten. Veel fabrieksarbeiders en arbeidsters, ook kantoorpersoneel. Jonge mensen meest, zo van twintig tot dertig jaar. Het Instituut besteedt bijzondere zorg aan de beginnersklassen. Deze worden klein gehouden. Er moet in kleine groepen worden gewerkt om de cursisten enige spreekvaardigheid bij te brengen. Men kan er echter niet mee voorkomen - de meesten zijn het leren immers ontwend - dat er na de eerste teleurstelling heel wat afvallen. Wat staat de doorzetters voor ogen? Reizen met enige talenkennis, dat wil zeggen een nieuwe dimensie aan het reizen toevoegen. Een drang tot communicatie; niet meer als vreemde staan temidden van het andere volk.
Niet ten onrechte hoort men klachten over het rumoer van de ‘horden’ die iedere zomer in beweging komen nu de democratisering van het reizen algemeen is geworden. Vooral de gegoede, intellectuele burgerij, die al zoveel monopolieposities heeft moeten prijsgeven, beklaagt zich over volle treinen, gevaarlijk drukke autowegen, lawaaiïge stranden of kampeerterreinen. Met verwijzing naar de 19de eeuw zegt men dat reizen een kunst is. Dat is ook zo. Of het was althans zo voor de aristocratie die zich in de 18de eeuw de luxe van maandenlange reizen kon veroorloven, het later betreurend dat haar gewoonten geleidelijk navolging vonden in burgerlijke kring. Van de tienduizenden zijn we, door ondernemers als Cook en zijn navolgers-reisbureau-exploitanten, tot de honderdduizenden gekomen. Van jonge datum is de sprong naar de miljoenen. Mocht reizen een kunst zijn, dan moet deze, als iedere kunst, worden geleerd. De burgerlijke bovenlaag heeft er een eeuw over gedaan om er zich iets van eigen te maken. Zonder evenwel zó ver te komen, dat men er een tegenwicht in vond voor het krampachtig nationalisme dat Europa twee maal tot massale broederstrijd heeft gebracht. | |
[pagina 224]
| |
Mag men verwachten dat de miljoenen hedendaagse vakantiegangers binnen redelijke tijd uit de ietwat parvenu-achtige luidruchtigheid zullen komen waarmee ze de verwerving van hun reisprivileges vieren? Dat ook zij hun reizen (de ‘populaire’ reizen, die de reisbureaus aanbieden) zin en inhoud zullen weten te geven? Het blijven open vragen. Wie niet blind is voor symptomen zou vanmiddag in dat gedrang voor het Taleninstituut in de Freiherr vom Stein Strasse te Frankfort tot de conclusie kunnen komen, dat uit de nieuwelingen, uit de jonge consumenten in de welvaartsstaat, wel eens een voorhoede zou kunnen voortkomen die de geboden kansen mogelijkerwijze nog beter zal weten te benutten dan zij die hun vóórgingen in de edele kunst van het reizen.
De invallende schemering bemoeilijkt het lezen. Het meisje, bezig reeksen kaartjes na te gaan, drukt haar neus tegen de ruit. Een achttienjarige negerin - wit-katoenen sjaal over het kroeshaar - die dagelijks de lijst van vakante betrekkingen controleert in een van de filialen (Praed Street, bij Paddington Station) van Fine's Employment Agency, een particuliere bemiddelingsorganisatie. Zeventig kaartjes in zeven rijen van tien. Twee geannonceerde functies waarvoor ze in aanmerking zou kunnen komen, dragen het onderschrift: ‘Regret no overseas applicants for this post’. Kleurlingen ongewenst, maar het woord kleurlingen vervangen door de aanduiding sollicitanten van ‘overzee’. De Britse kleurscheidslijn is discreet en ontwijkend (The Observer van 3-5-'64: ‘The British colour bar has a discreet, evasive quality’). Een schrale troost voor degenen die er tegenaan lopen. De negerin vervolgt schouderophalend haar weg. Ze kan vanavond als invalster terecht bij het Paddington-stationsbuffet. Dat geeft weer wat contanten voor enkele dagen. Zolang ze bij haar ouders thuis woont in Cable Street, Stepney, kan ze met enkele shillings per dag volstaan.
Neen, een kleurling-ghetto is in Stepney, het armelijke stadsgebied ten oosten van de Tower tegen de ‘docks’ aan, niet te vinden. Slechts straten waar honderden kleurlingen wonen, de meesten uit West-Indië of uit West-Afrika. Wijken vol open plekken en blootliggende funderingen: bressen, door Duitse bommen en raketten geslagen. Huizen | |
[pagina 225]
| |
die de kentekenen dragen van beschadigingen uit de oorlogsjaren. Oude, uitgewoonde woningen, de slechtste die in Londen zijn te vinden. Ook in dit geval vinden wij de sociologisch vastgestelde regelmaat bevestigd, dat in grote steden de armste buurten door laat binnengekomen arbeiders-immigranten worden bezet en dat daarin het woninguitschot weer voor kleurlingen overblijft. Negers, Pakistani, Sikhs. De Britse kleurlingbevolking is reeds tot een half miljoen gestegen. Dit schept een tweezijdig opnemings- en aanpassingsprobleem. In welke mate staat de Britse samenleving er voor open en wat wensen de kleurlingen zelf?
Stepney: Cable Street, Christian Street, Leman Street. Is het waar dat in deze buurt blanke vrouwen op straat worden lastig gevallen? Of zijn het blanke zwervende meisjes die hier, als in ieder ander havenkwartier, mannen lokken? Straten met zeemanscafé's, doch ook kroegen als trefpunten voor rasgenoten-landslieden: voor Somaliërs, voor Maltesers. De huren zijn in de ‘coloured quarter’, de kwaliteit van de woningen in aanmerking genomen, bijzonder hoog. Veel gezinnen hebben ieder niet meer dan één kamer voor zich beschikbaar. Wasgelegenheid ontbreekt hier en daar vrijwel geheel; het verdere sanitair is naar verhouding niet beter. Van de mannen werken de meeste in transportbedrijven, vrouwen in de confectie-industrie. Een algemene klacht is dat deze ongeschoolde arbeiders en arbeidsters te dikwijls van werkplaats wisselen. Talrijke gemengde huwelijken. Voor een blanke vrouw, die zich sociaal uitgestoten voelt, is het huwelijk met een kleurling soms het laatste redmiddel om het hoofd boven water te houden. Veel kleurlingen, van hun kant, zien zo'n huwelijk als de vervulling van een langgekoesterde wens. Ook het concubinaat is in de ‘coloured quarter’ geen uitzondering. Op dagen dat er loon is gebeurd, donderdags soms, maar meest vrijdags, wordt er in sommige café's zwaar gedobbeld. Men kan zich echter ook houden - velen die dit doen - aan geoorloofde methoden van ‘gambling’: voetbalpools, wedden bij paarden- en hondenraces. Vormt deze grauwe alledaagsheid reeds geschiedenis of bewaren we die term liever voor de telkens voorkomende rasconflicten? Gebeurtenissen, die hun voorspel vinden in een onafzienbaar weefsel van gefrustreerde tussenmenselijke relaties. Het behoort tot de zwakten van de westerse samenleving, dat haar opnemingsvermogen zich verder uit- | |
[pagina 226]
| |
strekt naar sociaal-misdeelden van het eigen ras, dan naar kleurling-vreemdelingen die veelal als ongewenste gasten worden beschouwd. De volken die het minst over dit probleem struikelen, voeren homogeen als ze zijn, het hoogste woord in de afkeuring van wat op principiële gronden verwerpelijk moet worden geacht: rasdiscriminatie in iedere vorm. Waar men zich echter in de historische situatie bevindt zulke vraagstukken te moeten oplossen, geeft het dagelijks leven, in afwijking van officiële verklaringen, meer falen dan slagen te zien. Echter geleidelijk ook meer openheid, meer begrip. Een langzaam vorderen op de lange weg naar wat, in het gunstigste geval, voorlopig niet meer dan coëxistentie zal kunnen zijn.
Silhouet: negeratleet. Al komt hij dan uit Jamaïca en al huist hij met zijn gezin in een uitgewoonde tweekamerflat in Stepney, hij is Brits staatsburger en verklaart daar trots op te wezen. Jim K's vrouw beheert een winkeltje in sportartikelen. Dit maakt het hem mogelijk om amateur te blijven. Er is genoeg aandrang op hem uitgeoefend om hierin te volharden. Engeland heeft hem nodig, zegt men. Op hem is alle hoop gevestigd voor de komende Olympische spelen. Een 800 m en 1500 m-man, een van de weinigen die men in staat acht de records van de Nieuw-Zeelander Peter Snel en van de Australiër Herb Elliott te breken. Reeds enige malen is hij in wedstrijden op de mijl binnen de vierminutengrens gebleven en hij staat eigenlijk nog maar zo kort op de sintelbaan. Wanneer hij meer aanleg had getoond voor boksen, zou hij deze sport, ook om financiële redenen, trouw zijn gebleven. Toevallig had hij een coach, die zijn talent voor atletiek ontdekte. Intussen blijft het de vraag of hij als midden-afstand-loper - zoals hem is voorspeld - werkelijk de hoogste top zal kunnen bereiken. Hij weet dat dit niet enkel van zijn fysieke hardheid of van serieuze training afhangt. Voor de beslissende seconde komt het aan op geestelijke kracht, op de fanatieke wil om te winnen. Hiervoor kent hij een stimulans die bij de meeste van zijn Engelse tegenstanders ontbreekt: het gevoel aan zijn ras verschuldigd te wezen bijzondere prestaties te laten zien. Dikwijls ziet men op zijn donkere huidskleur neer. Menigmaal is het scheldwoord ‘nigger’ gevallen. Zelfs binnen de ‘coloured quarter’ in de Londense stadswijk Stepney is men niet veilig voor zulke vernederingen. Op straat al, bij het spelen van de kinderen. Zijn beide jongens | |
[pagina 227]
| |
kwamen reeds enkele malen huilend thuis omdat ze door grotere en sterkere blanke jongens waren gesard. In sommige winkels een ietwat laatdunkende behandeling; zelfs een enkele keer in een postkantoor. De bekende ‘apartheid’ in een land, dat iedere buitenlandse apartheidspolitiek officieel afkeurt. Hij zal laten zien wat een neger kan! Wat zou trouwens Amerika in de internationale sportwereld, bijvoorbeeld in een match tegen de Russen, betekenen zonder zijn team van negerkampioenen? In Engeland ligt het anders. Het heeft al leren berusten in het verdwijnen van zijn sporthegemonie, al blijft het in enkele loopnummers goed voor de dag komen. Hoe lang nog? Men moet nieuwe hardlopers zien te vinden, desnoods kleurlingen van Brits staatsburgerschap. Jim heeft nog twee Engelse rivalen, waarvan de een op de 800 meter, de ander op de 1500 meter hem de baas is. Het staat voor hem echter vast: bij de nationale kampioenschappen, de volgende zomer, zal hij hen op beide afstanden verslaan. Hij heeft zijn kracht leren taxeren en weet dat hij nog wel wat van zijn persoonlijk beste tijden kan afhalen. Daartoe moet hij zich bij iedere wedstrijd realiseren dat hij een neger is. Spanning opbouwen, tot de emotie komen die zijn mond droog en zijn maag week-draaierig maakt. De meest intense concentratie gaat soms gepaard met gevoelens van angst, speciaal in de laatste seconden voor het starten. Vrees, afkeer van ieder mogelijk falen; niet toegeven aan de gedachte dat men ergens een verontschuldiging voor zou kunnen vinden. Het woord nederlaag uitbannen, alleen aan de overwinning denken, zich tot het uiterste geven, doof blijvend voor aanmoedigingen of applaus uit het publiek. Zich de angst ten nutte maken, de angst die iemand op de hielen kan zitten als hij in een paniekstemming de eindspurt begint. Een dergelijke krachtsinspanning blijft zelden zonder terugslag. Men voelt zich plotseling leeg, duizelig, wetend dat hierop een dagenlange afkeer van iedere vorm van atletiek kan volgen. Men doet goed om in zo'n stemming de training te onderbreken. Totdat de volgende race in het zicht komt. En men beseft wat er op het spel staat. Voor een negeratleet vooral.
In de opeenhoping van wijken en voorsteden, die men London ‘Eeast End’ noemt, kan men er zich over verbazen hoe vormloos, verbrokkeld en lelijk sommige straten zijn. Wie het chaotische van deze om- | |
[pagina 228]
| |
geving wil overzien, behoeft slechts de brede middenweg van Whitechapel naar Stepney Green of Bethnal Green te volgen. Mits men alle zijstraten inkijkt. Wij hebben ons in het spitsuur even na vijf uur laten aanspoelen in Whitechapel station. Na de ondergrondse samenpersing van mensenlichamen, geeft het een gevoel van opluchting weer in het daglicht te staan. Even een verkenning in de omgeving van het station. Brady street. Dat klopt. Een verlaten Joods kerkhof. Waarom juist in dit type buurten zo dikwijls een Joodse begraafplaats? Herinnering aan vroegere uitstotingsprocessen? Klaagmuren temidden van eeuwenoude sociale desorganisatie langs de stadsrand. Nathan Meyer Rothschild (gest. 1836) en vele van zijn vermogende geloofsgenoten werden hier begraven, dicht bij de City waar ze hun triomfen vierden. East End. In dit milieu van armoede tot in een ver verleden terugreikend, is veel armoede verdwenen doch een stuk verwaarlozing gebleven, zich uitend in een merkwaardige variatie van woningellende. Een mijl buiten de voormalige stadspoort van Aldgate begint nu Mile End Road, ongeveer bij de plek waar we in een strook gras naast wat armetierige boompjes een bronzen borstbeeld zien staan. Een beeld voor William Booth, de stichter van het Leger des Heils. Hier in deze omgeving begon hij zijn werk. Bij zijn dood, in 1912, kon het door een corps getrainde medewerkers worden voortgezet. De bronzen Booth ziet nu uit op een wereld, waarvan de levende Booth nooit heeft gedroomd: voorportalen van een welvaartsstaat, die veel materiële nood wist uit te bannen. Het Leger des Heils heeft echter een gedeelte van zijn taak weten te behouden. Het bleef in actie vooral waar stille armoede heerst: tussen Joodse handwerkers, kleurlingen, gestrande zeelieden, ouden van dagen die nergens een redelijke verzorging wisten te vinden. Als vanouds wordt missiewerk bedreven: de verkondiging van het woord Gods langs de woestijnranden van een geestelijk dorre streek. Wie kent de psychische tekorten binnen de moderne verzorgingsstaat? Het hongeren naar menselijke volwaardigheid is niet te registreren. Booth wist waar armoede en morele nood samengingen. Hij erkende slechts één remedie voor beide: God. Voor zijn prediking aanvaardde hij ieder middel dat aandacht trok. Toen de schrijver Kipling hem eens over de vulgariteit van sommige van zijn activiteiten aansprak, antwoordde Booth: ‘Jongeman, als ik slechts één ziel voor God zou kunnen winnen door bijvoorbeeld een tamboerijn met mijn tenen te bespelen, zou ik dit doen’. | |
[pagina 229]
| |
Veel standbeelden eren historische figuren, die buiten het gezichtsveld of de herinnering van passerende voorbijgangers vallen. Zelfs buiten hun resterende schoolboekkennis. Dit kan van het kleine gedenkteken, aan Booth gewijd, niet worden gezegd. Het Londens publiek kent hem. Voor de inwoners van de Borough of Stepney is hij een legendarische held gebleven. Mile End Road. We wandelen door in de richting van Bethnal Green, ons verwonderend over het onheil dat Duitse projectielen ook in dit stadsgebied hebben aangericht. Ze sloegen gaten, doch verstoorden geen stadsbeeld. In feite viel hier niets te bederven, wel te vernielen. Veel gaten zijn weer gevuld: met woonflats, met lage noodwinkels, of met gebouwen behorende bij Queen Mary College, een voorpost van London University. Te zamen een stedebouwkundig allegaartje, dat volgens de technici van de London County Council drastische sanering behoeft. Er bestaan plannen, die zich over tientallen jaren uitstrekken. Wij houden ons aan het heden. Mile End Road ligt voor ons. Het verkeer begint tegen zes uur merkbaar af te nemen. De weg lijkt er des te langer door. Maar goed, we naderen Bow Road en Poplar Town Hall. Daar zullen we naar de havens afzwenken.
Berlijn kent in de late middaguren zijn verkeersopstoppingen als iedere andere wereldstad. Geen onoverzichtelijker punt dan de viersprong Kurfürstendamm, Hardenbergstrasse, Budapesterstrasse en Tauentzienstrasse. Daar omspoelt het verkeer een wonderlijk obstakel: de torenruïne der Kaiser-Wilhelm Gedächtniskirche. In Baedekers ‘Deutschland’ (de ‘Auto-Baedeker’) wordt deze verminkte toren een ‘Wahrzeichen des Berliner Westens’ genoemd, waarbij men zich kan afvragen hoe de term ‘Wahrzeichen’ moet worden opgevat. Het woordenboek spreekt van ‘kenmerk, symbool, merkwaardigheid, herkenningsteken’. Het laat dus een ruime keus, zowel voor de Berlijners zelf als voor bezoekers van de stad. Herinnering aan droeve dagen? Een vermaning voor resterend nationalisme? Een verwijt jegens de Russen? Geen Berlijner die het precies weet te zeggen, allerminst de niet bijzonder ruim vertegenwoordigde jonge generatie, deze minderheid in de grootste stad van het ‘Wirtschaftswunder’. Kan de torenstomp van de Gedächtniskirche nog als vraagteken worden opgevat, de Siegessäule op de Grosse Stern in de Tiergarten | |
[pagina 230]
| |
leent zich daar niet toe. Deze 67 meter hoge zuil ter ere van de veldtochten van 1864, 1866 en 1870 ‘spreekt’ niet meer en is tot verkeersplein-ornament gedegradeerd. Het monument van deze dagen is ‘de’ muur, de door de Russen gebouwde Mauer, een ook in zijn lelijkheid uniek bouwwerk. Op één punt gaan de afschuwelijke grauwe betonblokken over in een baksteenmuur. Daarachter ligt een kerkhof. Hier is een doorgang waar op donderdagmiddagen een uitwisseling van doden plaats vindt. De autoriteiten van Oost- en West-Berlijn zijn zo inschikkelijk om rekening te houden met de wens om aan deze of aan gene zijde van de muur te worden begraven. Wie zou bezwaar kunnen koesteren tegen zo'n discrete grensoverschrijding? Wat de levenden op den duur zullen doen, ligt in het duister. Alle officiële verklaringen en leuzen ten spijt, vindt een ondergrondse opinievorming plaats door berusting en verzoeningsgezindheid gekenmerkt. Wanneer erkenning van de staat Oost-Duitsland de prijs zou moeten zijn voor een oplossing van het Berlijnse vraagstuk, zo denken velen, dan mag deze erkenning niet bij voorbaat worden afgewezen. Met staat hier immers voor één der konsekwenties van de verloren oorlog? Wat heeft men te winnen bij een politiek van dreiging? Vooral vele jongeren tonen voorkeur voor een beoordeling der situatie van het heden uit. West-Duitsland blijkt levenskansen te bezitten. Welnu, waarom dan hoog spel spelen volgens de regels van de grote politiek?
Nog steeds zijn er burgers, die van herleefde militaire macht dromen, maar de meerderheid van de bevolking beseft dat de Bundeswehr niet veel meer is dan een politiek instrument. Daarom duldt men ook niet meer vormen van militaire training en van legerkampdiscipline die aan de harde methoden van het vroegere régime doen denken. Op dit punt vertoont de publieke opinie een grote gevoeligheid. Er bestaan meer vormen van dit soort gevoeligheid. De pers weet zulke sentimenten meesterlijk te bespelen. Weekbladen als Der Spiegel vooral. Bij het ontbreken van een werkelijk politieke oppositie kan altijd worden gespeculeerd op stemmingen van onbehagen en verdrongen agressieve driften. De nervositeit in de welvaartsstaat verdraagt geen campagnes op lange termijn, geen zoeken naar zondebokken van historisch formaat. Ze voedt zich met de ergernissen van alledag, scheuten olie op het vuur dat zelden het heilig vuur der democratie is. Gekanaliseerde en toch sterk wisselende agressie. | |
[pagina 231]
| |
Voor zover bij dit alles nog iets van levende herinnering, van ‘histoire vécue’ meespeelt, strekt de belevenis zich meestal niet verder uit dan de late nazitijd. Wat daarvóór gebeurde, is boekenkennis geworden. Boekenkennis die na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog op een heel ver verleden schijnt te slaan. Bestaat er werkelijke belangstelling voor dat verleden? Er verschijnen tegenwoordig talrijke boeken over de jaren twintig. Kunst en amusement uit die tijd vragen aandacht. Toch blijft alles bij fragmentarische kennis. Ik heb vanmiddag de proef gewaagd om op een wandeling in Grunewald in de Koenigsallee naar het woonhuis van Rathenau te vragen. Behoorde hij, groot organisator en bekwaam diplomaat, niet tot de merkwaardigste figuren uit het begin van de jaren twintig? Er is niemand, die mij inlichtingen kan verschaffen. De een toont zich nog verbaasder dan de ander. Rathenau? Het huis van Rathenau? Schouderophalen, gebaren van niet weten. Totdat een oude heer me de villa Koenigsallee 65 aanwijst. Geen spectaculair gebouw, maar eens, in het grijs verleden - en toch zo nabij, een ontmoetingspunt van Berlijns culturele elite.
Er zijn weinig steden waar het late middag-spitsuur zulke enerverende trekken vertoont als te Parijs. Voetgangers, haastig, duwend in het passeren. Een tot maximale intensiteit opgevoerd autoverkeer; dubbele rijen in tegengestelde richting. Ze geven elkaar slechts enkele centimeters speelruimte; er wordt links en rechts ingehaald. Files bij verkeerslichten, soms reeksen onbeduidende kettingbotsingen. Verwikkelingen die hun hoogtepunt bereiken op dat merkwaardigste van alle knooppunten: de place de la Concorde. En dan de metro. Men toont meer haast op weg naar huis dan vanmorgen, en route voor het werk. Veel mensen die, verbeeld ik het mij?, er vermoeider uitzien dan in de ochtenduren. Wéér compacte menigten, wéér complicaties bij het openen en sluiten van deuren. Wie een zitplaats heeft gevonden, tracht een rusthouding in te nemen. Weinigen die nu lezen; hier en daar een krant, soms een boek. De staanden leunen waar ze kunnen, alle in dezelfde richting vooroverhellend als de trein vaart mindert, of in tegengestelde richting evenwicht zoekend bij het snelle optrekken. Matte, zwijgzame massa's. | |
[pagina 232]
| |
Volte, ook op perrons en trappen. Men stapt over, haastig, een enkele op z'n elf en dertigst. Correspondance. Volgende trein. Slechts vreemdelingen die hier de weg niet weten. Met doelbewuste stap torst een dame een bloempot met een bloeiende hortensia, een opvallend mooie plant. Achter haar een man en een vrouw, een echtpaar blijkbaar. Zij fors en kordaat, hij joviaal, lacherig, wat aangeschoten waarschijnlijk. De man uit zijn bewondering voor de plant. Hij begint achter de bloemendragende dame aan te lopen om aan de bloemen te ruiken. Ze draait zich lachend om, vervolgt haar weg. Een hernieuwde poging van de man om haar ruikend bij te houden, ditmaal op een trap. Zijn vrouw, gegeneerd, trekt hem terug. Hij laat zich niet afschrikken, onttrekt zich aan de greep van zijn echtgenote, gaat opnieuw de dame achterna. Boven aan de trap haalt hij haar in. Goedsmoeds draait ze zich om. Ze staat even stil om haar achtervolger gelegenheid te geven zijn neus in de bloemtuilen te steken. Hij maakt een diepe buiging, prevelt wat. Achter hem zijn woedende vrouw, die hem plotseling met een stevige klap zijn hoed over de ogen slaat. |
|