Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
[pagina 171]
| |
Zicherie, een dorpje ten oosten van Wolfsburg. Een vroeg middaguur. Men heeft ons uitgenodigd voor een ‘Grenzzonenfahrt’. Het is een invitatie die niet vrij is van anti-Oostduitse propaganda. Voor ‘informatie’ over ‘de’ grens is zelfs een aparte vereniging opgericht. In ieder geval is het goed om te bedenken, dat de Berlijnse muur slechts een onderdeel vormt van een scheidslijn welke zich over honderden kilometers uitstrekt. Reeds in onze prille jeugd interesseerden wij ons voor de zichtbaarheid van grenzen. Welnu, hier, door dit plattelandsgebied, loopt een grens die een parodie, een absurde, tragische parodie biedt van het systeem van afbakeningen dat in Europa zo'n hardnekkig bestaan leidt. Mijnenvelden in een strook tussen twee rijen prikkeldraad. Aan de ene kant ter waarschuwing een gebied dat niet mag worden betreden: geëgd land. Aan de Oostduitse zijde verboden gebied ter diepte van 800 meter. Op vele punten wachttorens, maatregelen alsof men zich in oorlogstijd bevindt. Over een afstand van 3,2 km loopt op Westduits gebied een landweg van Kaiserwinkel naar Zicherie, precies langs de grens. Een weg waarop voortdurend Duitse soldaten (‘douane’ zegt men) in een jeepje patrouilleren, krijgshaftig in hun gespikkelde battle-dress, voortdurend door kijkers spiedend naar de verboden strook. Een landweg langs een slootje. Aan de Westduitse kant wat armelijke boerderijen. Kaiserwinkel is een doods dorpje. De lagere school telt nog slechts acht leerlingen (waarvan de helft uit het gezin van de onderwijzer afkomstig is). Op enkele schoorstenen een ooievaarsnest. Ooievaars staan in deze streken in hoog aanzien. Men zegt dat er een verongelukt is in het grensmijnenveld, temidden van mijnen die reeds bij een druk van 0,7 kg ontploffen. Sindsdien zijn de ooievaars uit Kaiserwinkel weggebleven. Een veeg teken. Maar het is ons niet om Kaiserwinkel doch om Zicherie te doen: het door de grenslijn gehalveerde dorp. De mijnenstrook, het prikkeldraad en alles wat daarbij hoort, lopen er dwars doorheen. Een vriendelijk dorp. In het midden een oorlogsmonument van het soort dat men | |
[pagina 172]
| |
overal in Duitsland aantreft, de gesneuvelden van 1914-1918 en van 1940-1945 herdenkend. Gesneuvelden uit het gehele dorp; zonen ook van hen die nu aan de Oostduitse kant wonen, binnen de invloedssfeer van het Rusland waartegen men te velde trok. Een verloren oorlog waarvan men de gevolgen moet dragen. Desondanks ziet men bij het grensscheidingshek bij het bordje ‘Halt. Zonengrenze’, een zware steen liggen met de woorden ‘Deutschland ist unteilbar. Zicherie 17.6.58’. Vormt zo'n opschrift een reactie op de hermetisch gesloten grens of werd de grens dichtgemetseld als antwoord op de geest die uit zo'n leuze spreekt? Wij knopen een gesprek aan met een oud vrouwtje, gebogen, in zwarte boerendracht. Ze wijst op haar ‘Hof’, daar aan de overkant, een ontginningsboerderijtje waar haar ouders zich in 1864 vestigden. Ze is er geboren en getogen. Nu woont ze in bij haar zoon, gehuwd met een boerendochter uit de Westduitse kant van het dorp. Of ze terug wil naar haar vroegere woonplaats? ‘Er rust geen zegen op. Ik kan beter hier sterven’. Rust op de ‘goede’ kant van het dorp dan wel enige zegen? Wat wij in Zicherie waarnemen is een wonderlijke situatie: de zichtbaar geworden vloek die de hedendaagse verhouding tussen Oost en West zo explosief maakt. Een draagbalk van een der oudste huizen van Zicherie, een mooi ‘Fachwerk’-huis, draagt het inschrift: ‘Wo Gott nicht selber baut das Haus Wij vragen onze gids of er iets voor te zeggen zou zijn, de steen ‘Deutschland ist unteilbar’ te vervangen door de balk uit de boerenwoning. Hij kijkt me aan alsof ik de spot drijf met zijn goede bedoelingen. ‘De Russen zouden het niet begrijpen’, luidt het antwoord. En voor de deur van het plaatselijk gebouwtje van de informatie-propagandadienst nog even: ‘Het zijn immers atheïsten.’
Nieuwsberichten van 13.00, een vast punt in het Europese radiobestel. Mededelingen in vele talen, op vele golflengten - toch gelijksoortig. Een kort, vluchtig contact met de buitenwereld, meestal | |
[pagina 173]
| |
samenvallend met een onderbreking van de werktijd, met maaltijden thuis of buitenshuis. Volgens steekproeven vertoont dit kwartier, van 13.00-13.15, een piek van ‘luisterdichtheid’. De ervaring leert dat het meestal geen piek van intensief luisteren is. Zolang het tenminste bij routinenieuws blijft. Kans op een spoorwegstaking in Italië, een overstroming bij Barcelona, een aanvaring op de Theems, gevolg van slecht zicht in de vroege ochtend, een nieuwe regeringscrisis in Zuid-Vietnam, berichten over een op handen zijnde proefexplosie van een Franse atoombom in de Sahara. Binnenlands nieuws: de dader van de roofmoord in het stadje X - een moord waarover de kranten gisteren bijzonderheden gaven - is vanmorgen gearresteerd. Hij gaf toe voor een buitgemaakt bedrag van f45. - een alleenwonende oude vrouw met hamerslagen te hebben gedood. En dan het weerbericht: het mooie herfstweer blijft aanhouden; weinig wind, weinig bewolking. Toch bestaat er kans dat het uitgestrekte hogedrukgebied, met middagtemperaturen van 12-14°, van het westen uit zal worden aangetast door een kleine depressie die zich thans boven Ierland bevindt. Mogelijkerwijze kan ook een depressie boven de Middellandse Zee invloed gaan uitoefenen.
Nieuws, half-beluisterd nieuws dikwijls. Onverwerkt nieuws, dat luisteraars langs zich heen laten gaan in de emotionele verharding van mensen die zich tegen een teveel willen verweren. Wij leven in een cultuur van het teveel. In het trommelvuur van reclame, van krante- en televisienieuws, van ontspanningslectuur in geïllustreerde bladen, van foto's en strips, van dagbladen en vakbladen, van circulaires, stencilstukken enzovoorts, rest ons weinig anders dan een defensieve houding. Het gevaar van deze op zichzelf gezonde reactie is een toenemende ongevoeligheid, een verminderde waakzaamheid, een relativering van goed en kwaad en een toegeven aan de neiging om te berusten in het onvermijdelijke: in alles wat van buitenaf op ons toekomt. In persberichten kunnen zware kopregels en lange artikelen soms als alarmsignalen dienen (als ze tenminste werkelijk iets te zeggen hebben). Bij het radionieuws, in een voor ons vertrouwd stemtimbre gebracht, kan in de intonatie van de stem, in een klemtoon op sommige punten, iets liggen dat ons even de oren doet spitsen. Even maar... Wij hebben het eigenlijk te druk om te luisteren. | |
[pagina 174]
| |
Zo constateren wij, gehaast om weg te komen, ‘weinig nieuws vandaag’. Vooral bij de internationale vraagstukken komt alles ons zo bekend voor. Steeds het officiële optimisme, de regeringsverklaringen, de goede bedoelingen, de vredelievendheid. Kernwapenproeven in de Sahara? Waarom niet? Wij weten immers dat De Gaulle Frankrijk tot een zelfstandige kernwapen-macht wil maken? Wie zou er verband willen leggen tussen kernwapenproeven in het algemeen (het gaat waarlijk niet om Frankrijk alleen) en het bericht omtrent de roofmoord in het stadje X? Het ene als bescherming, als noodzaak; het andere als een sprekend voorbeeld van boosaardigheid? Bernanos, een van Frankrijks grootste romanschrijvers, schreef eens over ‘les ressources infinies de la ruse, et la férocité du mal’. Hij was een van de weinigen, die de geheel eigen realiteit van het kwaad trachtte te doorgronden. Men kent het genetische effect van iedere kernproef. Mismakingen, misvormingen, tot in verre geslachten. Maar nood breekt wet. De dreiging van andere zijde eist maatregelen van onze zijde. Dat men samen kwaad doet, wil men liefst vergeten. Het praten over de schuld van de ander behoort tot de ‘eindeloze vindingrijkheid van de list’ die men te baat neemt om de camouflage van het kwaad tot in perfectie te verzorgen. Geen beter middel daartoe dan voortdurende herhaling van ‘nieuws’, zó dat het abnormale normaal begint te lijken. Zodra het zich presenteert met de vanzelfsprekendheid van het alledaagse, schijnt ‘la férocité du mal’ te verdwijnen. Een bijzonder wrede moord maakt meer indruk dan wreedheid in toekomstperspectief, door overwegingen van nationaal eigenbelang gerechtvaardigd. Er komt echter iets anders bij: de beperktheid van ons voorstellingsvermogen. Het is ermee als met getallen. Het verschil tussen een miljoen en een miljard is voor de meesten van ons geen werkelijkheid. Wij overzien de getallen tussen een en honderd, desnoods van enkele honderden. Daarna vervaagt het beeld; we nemen genoegen met cijferformules. Het grote kwaad onttrekt zich aan het oog als een bergtop door wolken omhuld. Wij weten dat het er is, maar we zetten het uit onze gedachten. ‘Groot’ kwaad is alles wat ons schokt binnen onze dagelijkse ervaringssfeer. Die roofmoord in X. bijvoorbeeld, de wreedheid waarmee de dader te werk ging. En dan is er nog het ‘kleine’ kwaad: alledaagse agressie, de vele manieren waarop mensen soms medemensen kwellen. Het symbool daarvan is niet de bom, doch het mes of de speld desnoods. | |
[pagina 175]
| |
Welk verband bestaat er tussen het kleine, het grote en het allergrootste kwaad? Men roert met deze vraag de relaties aan tussen de kleine geschiedenis van alledag en van de grote geschiedenis die over de toekomst van volken of zelfs van de gehele mensheid zal beslissen. Meestal proberen wij het kwaad in zijn verschillende afmetingen zodanig te relativeren, dat het ons niet te veel verontrust. Het is ons wat waard om te vergeten, dat het kwaad er is, dat ieder van ons een predispositie tot kwaad doen kent en dat sommigen door de mogelijkheden daartoe worden gefascineerd. Het Evangelie, dat ons hieraan herinnert en op het enig mogelijke antwoord wijst, geeft aanstoot. Het stoort ons in de relativering die het menselijk intellect, waarin alle ‘ressources infinies de la ruse’, alle kunstgrepen van de list werkzaam zijn, dat ons uitwegen aanwijst om de werkelijkheid van het kwaad te ontlopen. Zo komt empirie waarop de wetenschap prat gaat, doorgaans niet veel verder dan een motievenleer, die zelden ingaat op achter de motieven liggende werkelijkheden. Achter het zich gereed maken om een tegenstander te treffen ligt een irrationele neiging tot het begaan van wreedheden waarmee wij ons bij voorbaat in de geest hebben verzoend. Wreedheden waarvan men de uitvoering aan anderen kan overdragen. Het sadisme kent altijd nog een persoonlijke relatie tot een medemens, een binding van geperverteerde liefde. Wreedheid kan bij volmacht worden voltrokken. Men windt zich in de westerse wereld graag op over de ‘Befehl-ist-Befehl’-theorie uit de Hitlertijd en over het ‘wir haben es nicht gewusst’ van vele meelopers. Maar houden wij niet evengoed zelf het grote kwaad in stand van een historisch-gefundeerde strijdvaardigheid, die het gebruik ook van de meest vernietigende wapens moet legitimeren? Het nieuws van de dag heeft ons geleerd ‘met de atoombom te leven’ - zoals de uitdrukking luidt. Wie zou het durven wagen, lezers, luisteraars en kijkers dagelijks te confronteren met de centrale paradox van onze tijd: het streven naar maximale veiligheid door een opeenhopen van de dodelijkste wapens die het menselijk vernuft heeft uitgedacht? Met de paradox in een situatie van een niet-anders-kunnen te zijn gebracht? Een absurde situatie, die het kwaad een massaal-reële kans geeft als nooit tevoren. Het is voor de meesten van ons, verhard in het dagelijkse kleine kwaad, niet mogelijk ons langer dan voor enkele ogenblikken met het grote kwaad, het kwaad in historische dimensies bezig te houden. | |
[pagina 176]
| |
Dus capituleren wij, òf door ontwijking, òf door goedkeuring (waarin onze geneigdheid tot het kleine kwaad, diep-onbewust misschien, meespeelt).
Er is een modern-wetenschappelijke belangstelling gegroeid voor het krantenlezend publiek, voor luisteraars en voor kijkers, voor al die ‘mensen in de koude oorlog’ die het bij-de-dag-leven met levenskunst verwarren. In het lees-, kijk- en luisteronderzoek zijn technieken ontwikkeld om opiniepeilingen op statistisch verantwoorde manier uit te werken. Geven de uitkomsten daarvan werkelijk inzicht in het handelen en in het gevoels- en gedachtenleven van de anonieme massa? Zeggen ze iets omtrent verborgen historische krachten zoals deze zich in de geest manifesteren? Het antwoord hierop moet ontkennend luiden. Men reageert slechts duidelijk op concrete vragen, het duidelijkst op vragen die in het dagelijkse vlak van materiële wensen liggen. Bij dieper doorvragen komt men al gauw in een dieptepsychologische problematiek, die door zoveel innerlijke tegenstrijdigheden, botsingen tussen driften en verstand, afweermechanismen en geforceerde rationaliseringen wordt gekenmerkt, dat ze in wezen statistisch ongrijpbaar blijkt, al kunnen de gegeven antwoorden (ontwijkend of soms mateloos vereenvoudigend) wel in cijferreeksen worden gepubliceerd. Er bestaan overzichten van uitkomsten van opiniepeilingen tussen 1945 en 1963, telkens gericht op vragen omtrent oorlogsverwachtingen en over de wenselijkheid daarbij atoombommen te gebruiken. Zij vertonen wat de Verenigde Staten betreft een duidelijke voorkeur voor het bezit en eventueel ook het gebruik van kernwapens (60 à 80% van de ondervraagden). Voor Europese staten zijn de uitkomsten niet zo duidelijk. In de dissertatie van Dr. P. Valkenburgh, Mensen in de koude oorlog, wordt gewezen op een Noors onderzoek van Christiansen, dat aanleiding heeft gegeven tot enige hypothesen. ‘Iemand met voorliefde voor harde oplossingen in het dagelijks leven, zal met zeer grote waarschijnlijkheid een analoge oplossing kiezen bij internationale geschillen’ (blz. 186). Een tweede hypothese hangt samen met persoonlijke onzekerheid, met vrees voor onvoldoende bevrediging van persoonlijke behoeften en verlangens. ‘Mensen die in maatschappelijk onzekere situaties verkeren, zouden agressiever zijn dan mensen die zich zeker voelen’. | |
[pagina 177]
| |
Merkwaardig genoeg echter, bestaat er alle aanleiding om te vermoeden dat zulke gevoelens van onzekerheid in de moderne welvaartsstaten eerder sterker dan zwakker zijn geworden. In zijn gedegen studie Riskante gewoonten heeft Prof. Dr. I. Gadourek een hoofdstuk gewijd aan het ‘vóórkomen en de spreiding van bezorgdheid en onbehagen’. Uit zijn steekproef uit de bevolking van Nederland bleek, dat een zich zorgen maken over ‘de politieke toestanden’ bij 21% van het aantal geënquêteerden voorkwam. 17% liet de vraag onbeantwoord of zei het niet te weten; 78% van de ondervraagden beweerde zich geen zorgen te maken (blz. 211 e.v.). Wij mogen aannemen, dat hierbij niet in de eerste plaats aan de binnenlandse politiek werd gedacht. Het is interessant de cijfers van Gadourek te plaatsen naast de uitkomsten van het zojuist genoemde recente onderzoek van Valkenburgh in een Nederlandse stad. Op de vraag ‘houdt het vraagstuk van oorlog en vrede u veel bezig?’ antwoordde 23% ‘nooit’, 61,2% ‘alleen bij bijzondere dingen’ en 15,8% ‘bijna dagelijks’. (blz. 229) Men zou er uit mogen afleiden, dat 16 à 21% van de bevolking van een westers land zich zorgen maakt over dat wat in de ‘politieke toestanden’ als dreigend wordt gezien. Intussen is met zekerheid vast te stellen, dat die verontrusten geen politieke pressiegroep vormen. Slechts een gedeelte uit hun midden toont zich actief en mag tot de protesterenden worden gerekend. Overheersend blijven berusting, onverschilligheid, onkunde of verdringing van agressieve neigingen. Geen vragenformulier kan deze componenten uiteenrafelen. Daarom resulteren de antwoorden in overgrote meerderheid in een ‘geen zorgen’ hebben of in een zich ‘alleen bij bijzondere dingen’ bezig houden met vraagstukken van oorlog en vrede. Nooit tevoren evenwel werden zovelen zó intensief voorgelicht. Ieder leeft onder een dagelijkse overdaad van informatie. Maar men begeert geen informatie, die al te veel reliëf vertoont. Men begeert wèl de sensatie van het dagelijkse voorgronds-gebeuren, niet een dagelijks doorstoten naar de tragische achtergronden van de fundamentele onveiligheid, die de mens zich met door hemzelf geconstrueerde middelen op de hals heeft gehaald. Deze afweermechanismen, dit niet willen zien van onze alledaagse historische werkelijkheid, komt de overheden goed te stade. Men is immers in een koude oorlog gewikkeld. Men is bezig de defensie op te voeren tot ongekende hoogten van vernietigingskracht. Hiervoor | |
[pagina 178]
| |
worden bijzondere offers geëist, welke ieder die in staatsverband leeft dagelijks confronteren met de noodzaak dat kinderen voor het defensie-apparaat worden afgestaan en inkomens en vermogens door steeds krassere fiscale maatregelen worden aangetast. In zo'n situatie staat verontrust zijn en verontrusting zaaien ongeveer gelijk met verraad. Wij sluiten dus de gelederen. Wij houden ons aan de veronderstelling dat er meestal ‘geen bijzondere dingen gebeuren’. Het leven van alledag eist ongevaarlijk nieuws, liefst met een scheutje sensatie om de verveling te breken. Het eist plooibaarheid en gehoorzaamheid. Het heeft genoeg aan het kleine kwaad en het kleine goede. De verbindingslijnen tussen de kleine en de grote geschiedenis blijven vaag. ‘La condition humaine’ schijnt zich vooral af te spelen in de diepten en ondiepten van het alledaagse leven, totdat er momenten komen die ons de kracht van een alomvattend historisch gebeuren voor ogen brengen. Wij zijn daarop niet voorbereid. Alles wat wij vernemen - eigenlijk dat wat wij willen horen - is gericht op een onberedeneerd vertrouwen op de continuïteit van het alledaagse. Men heeft zich in het heden genesteld in de overtuiging dat het heden niet veel kan verschillen van de dag van gisteren en van de dag van morgen (die op zichzelf nog niet de toekomst inhoudt).
Silhouet: journalist. Hij kent zijn functie, hij leeft in het volle besef van haar betekenis. Voorlichting, informatie, zo juist en zo levendig mogelijk opgedist. Na drie jaar universitaire studie in de geschiedenis is hij nog vóór het eerste afsluitend examen te hebben gedaan, in de journalistiek terechtgekomen: omdat hij het leven zocht dat de boeken hem nooit hadden geboden. Van nature energiek, belangstellend, beweeglijk, vond hij in de dagelijkse wisseling van het gebeuren iets wat zijn drang tot een half-literaire vormgeving prikkelde. Een goed-afgerond, weloverwogen artikel schrijven, ook waar dit in de sfeer der reportage ligt, schenkt hem bevrediging. Het is hem ingeprent: de krant wil nieuws bieden, openhartig nieuws, ‘hard’ nieuws zonodig. Een zaak van journalistiek fatsoen om de waarheid onomwonden mee te delen, om het verborgene in het daglicht te brengen. Informatie tot het uiterste. Het functioneren van onze democratische samenleving hangt ervan af. Met anderen in zijn vak gebruikt hij graag het woord ‘moedig’. | |
[pagina 179]
| |
Wat er in dit verband onder moed kan worden verstaan, weet hij niet precies. Maar de term spreekt hem aan; hij rechtvaardigt zijn scherpe pen, het onthullend karakter van sommige artikelen die door velen indiscreet worden genoemd. Dat hij naar sensatie streeft, onkent hij ten stelligste. Hij doet zijn plicht, hij vervult zijn taak in een dagelijkse doorlichting van maatschappelijke werkelijkheden. Mag deze achterwege blijven omdat men er sommigen mee kan kwetsen? In het goede geweten van zijn journalistiek normbesef valt wel de erkenning, dat het ambt gemakkelijk tot machtsmisbruik kan leiden. Hij kent ze maar al te goed, de meelopers in het redactioneel beleid die de schijn ophouden in het informatief bedrijf mee te doen terwijl ze in feite niet anders doen dan agressie en rancune spuien. Lieden, die altijd anti iets zijn, die weinig bewogen zijn door het lot van de onderdrukten waarvoor zij op ‘progressieve’ toon partij kiezen, doch die veeleer gehoor geven aan de neiging om in gif gedoopte pijlen af te schieten op de onderdrukkers, die zij minachten en haten. Zoals ze in een fanatieke afkeer van sommige personen hun negativisme uitleven in recensies van allerlei soort. Neen, wie een goede journalist wil zijn, ontdekt dat het niet gemakkelijk is zijn gemoedsrust te bewaren in de dagelijkse omgeving van mensen van wie enkelen zich met dezelfde beroepsaanduiding sieren zonder ook maar één morele konsekwentie ervan te aanvaarden. Een tweede euvel blijft de onzekerheid omtrent sommige redactionele stelregels, die op een politieke of religieuze, soms een politiek-religieuze keuze berusten waar men vreemd tegenover kan staan. Betekent een zich hiernaar richten het prijsgeven van eigen principes, gebrek aan ‘karakter’? De praktijk leert dat men het dagelijks werk kan doen zonder dat veel te bespeuren valt van een censuur der hoofdredactie. Slechts bij uitzondering wordt men op de vingers getikt. Er kunnen dan harde woorden vallen. Tegen de tijd dat men van plan is de zaak scherp te stellen, is men meestal alweer verdiept in een of andere kwestie die de volle aandacht vraagt. De routine, de eisen die de speurarbeid en de bondige informatieve schrijftrant stellen, winnen het van het voornemen om de strijd tegen ongewenste beïnvloeding met kracht te voeren. Het gebeuren laat nooit respijt. Wie het wil volgen, moet niet te veel om zich heen kijken. Men leert bij de dag te leven, bij de dag geïnformeerd te blijven en bij de dag te schrijven. | |
[pagina 180]
| |
Ruim een eeuw geleden beluisterde de Engelse schrijfster Frances Trollope aan boord van een Kanaalboot een korte dialoog. Een jonge Engelsman, voor het eerst op weg naar het vasteland, riep bij het naderen van de vissershaven Calais: ‘Wat een vreselijke stank!’ Een bejaarde Brit naast hem merkte droogjes op: ‘It is the smell of the Continent, Sir’.
Dover-Calais. Toekomstig traject voor een Kanaaltunnel. Aan weerskanten van het smalle water gelijksoortige krijtrotsen als bruggehoofden van het verzonken verbindingsstuk, dat door een geologische gril is weggezakt. Het vasteland heeft geen aparte geur meer, terwijl Engeland bezig is zijn eilandpositie te verliezen. Het luchtverkeer wordt steeds intensiever. En op het water: veerboten tussen Dover en Ostende, soms, 's zomers vooral, wel 48 in een etmaal. Volgens de dienstregeling had onze veerboot, de ‘Invicta’, Dover om 12.50 moeten verlaten. Het wordt echter 13.15 eer het schip van de kade loskomt. We verwijderen ons van de havenhoofden. Achter ons verspreide gebouwengroepen, een marine-arsenaal. Boven alles uit, een wand van krijtsteen, helder in de middagzon. Er staat een stugge bries, die schuimkopjes uit het water trekt.
Enige honderden meeuwen volgen het schip, door hun aantal en hun snelle bewegingen het uitzicht op de landzoom brekend. In brede vlucht, in een klatering van wit en grijs, voegen de vogels zich in het kleurperspectief van zee en landstrook. Deze volmaakte harmonie met het landschap speelt zich af buiten de mensenwereld, die zoveel andere vogelsoorten tot aanpassing dwong: tuinvogels, zwanen en eenden in plantsoenvijvers, duiven op stadspleinen. Waar duiven naarstig pikkend voor onze voeten trippelen, voelen wij vertedering. Bij het waarnemen van meeuwen boven zee of strand overheersen gevoelens van respect. Respect voor de onafhankelijken in de wit-grijze warreling van hun wiekslag. Totdat het moment komt dat meeuwen door honger gedreven in het troebele water vissen dat menselijke techniek hun heeft toebereid. Stookolie op golven meedrijvend. Vettige olie die zich aan slagpennen en mantelveren vasthecht, het opvliegen belemmerend. Slachtoffers van de vervuiling van zee en binnenwateren.
Watervervuiling, luchtvervuiling, bodemvervuiling. Het thema blijft aan de orde. Of moet men zeggen dat het nog aan de orde komt? Dat | |
[pagina 181]
| |
wij nog niet verder zijn dan een eerste verkenning van de gevolgen die de afstoting van afvalprodukten van onze industriële samenleving voor het biologisch evenwicht zal hebben? Misschien dat wij nog niet diep genoeg in het moeras zitten om sluipende, alledaagse gevaren waar te nemen. Wij ondergaan hier geen schok van herkenning. Er bestaat geen historisch kader waarin dit gebeuren past. Dag in, dag uit spuien fabrieken afvalstoffen in rivieren, zoals ze giftige dampen in de atmosfeer blazen. Dagelijks laten miljoenen auto's sporen van uitlaatgassen na, stationair draaiende, koolmonoxyde producerende auto's, voor verkeerslichten opgesteld, langzaam optrekkende files in slecht geventileerde straten, overvolle verkeerspleinen. Niemand weet precies wat zich afspeelt. Vervuiling van lucht en water vormt geen centraal thema van wetenschappelijk onderzoek. Er zijn rapporten over verschenen, van medische zijde vooral over de vraag of teerprodukten uit sigaretterook even schadelijk zijn als sommige bestanddelen van verontreinigde stadslucht. Elke vliegtuigpiloot kan vertellen dat het naderen van een grote stad zich overdag het eerst kenbaar maakt door een grote vuilbruine vlek in de lucht. In onze steden gaan honderdduizenden kilo's koolmonoxyde de lucht in, bijna evenveel koolwaterstoffen en grote hoeveelheden stikstofoxyden en zwaveldioxyde. Bomen verdorren, de visstand in rivieren en kanalen verdwijnt. De Rijn is het ‘riool van Europa’ geworden. Niet alleen door kalizouten uit de mijnen van de Elzas en de afvalstoffen van een groot aantal fabrieken, maar eveneens door lozing uit talloze afvoerkanalen die door moderne afwasmiddelen verontreinigd water afvoeren. En de mens? Wat weten wij van de mens in zijn veranderend milieu? Niet veel meer dan uit enkele indices valt af te leiden: kwetsbaarheid voor de lucht-, water- en bodemvervuiling die bij zijn maatschappij van overvloed schijnen te behoren. Toenemende longkanker, speciaal in de grote steden, een snel oplopende frekwentie van andere ziekten van de ademhalingsorganen. Er werden metingen verricht. Te Parijs bijvoorbeeld, waar de rue Auber en de place de l'Opéra tot de gevaarlijkste punten schijnen te behoren. Verkeersagenten moeten er om de twee uur worden afgelost. Ook Manchester, Londen, de Randstad Holland en het Roergebied kennen hun gevaarlijke en minder gevaarlijke plekken. Zelfs uit minder zware concentraties van industrie, in de omgeving van hoog- | |
[pagina 182]
| |
ovens en chemische bedrijven vooral, worden klachten gemeld: klachten over astmatische aandoeningen, over hoofdpijn of roodbelopen ogen. Klachten over aangevreten antennes, over aanslag op ruiten, die er als matglazen ruiten gaan uitzien, over zwarte roetaanslag op auto's. Wanneer dit alles de prijs is, die wij voor onze industrialisatie en dus voor onze welvaart betalen, dan is het een prijs die buiten het gewone prijsbeleid valt. Een tol die de ‘vooruitgang’ eist en die zo stilletjesweg wordt geïnd, zó geruisloos dat ze minder weerstand wekt dan de belastingdruk waarover de economen schrijven en waarop de pers en het publiek steeds emotioneler reageren. |
|