Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
[pagina 159]
| |
Het centrale uurwerk onder het Observatoire is niet de enige verborgen motor die het leven in beweging houdt. Het vindt zijn tegenhanger in de goudschat van de Banque de France. De centrale bank beschikt over keldergewelven 25 meter diep onder de straatoppervlakte uitgegraven in een kalksteenlaag onder de place des Victoires en het Palais-Royal. De kern van de goudvoorraad ligt ongeveer onder het kruispunt van de rue de Valois, de rue Colonel-Driant, de rue Croix-des-Petits-Champs en de rue La Vrillière. Kisten vol baren goud ter waarde van miljarden francs. Het minderen en toenemen van de voorraad is een der thermometers voor de credietpolitiek die de bank zal volgen. Dekking tevens voor het in omloop gebrachte bankpapier. Papier, schijfjes metaal, die men munten noemt. Geld als ruilmiddel, als waardemeter - ieder leerboek economie geeft er beschouwingen over. Ook over de omloopsnelheid van het geld. De nationale goudvoorraden zijn slechts de symbolische middelpunten van geweldige circulatiesystemen. Evenals de centrale uurwerken doen zij hun invloed langs vele omwegen gelden. Circulatie. Tijd en geld, prikkels tot handelen, rationeel en irrationeel, met eenheden van uren of minuten, francs, marken, ponden of shillings. Ieder bankbiljet, ieder geldstuk heeft zijn geschiedenis. Geld gaat van hand tot hand. Geen economische theorie over de omloopsnelheid kan iets zeggen omtrent de stemmingen waarin geld wordt uitgegeven. Spaarzaamheid en verkwisting, begeerte, maar ook opstandigheid. Naast het begrip vrije tijd staat een begrip individuele geldruimte: remmingen bij het uitgeven van geld of vreugde het in omloop te brengen. De tegenwoordige maatschappij van overvloed kent geen geldfetichisme meer als in de 19de eeuw zoveel voorkwam. Men is er nu van overtuigd dat het geld moet rollen. Men laat het dan ook rollen voor het ruilgoed dat men ervoor begeert. Het is meer dan ooit middel geworden. Aan alle geld kleeft iets van menselijke anonieme historie. Men zou misschien rond ieder bankbiljet, rond een afgesleten Portugees stuk van tien escudo's, een zilveren gulden of een 2/6 sh. stuk een | |
[pagina 160]
| |
roman kunnen schrijven. Als wij de handen maar kenden die het geld in zijn wonderlijke omloop passeerde!
Kwart over twaalf beveelt een surveillerende politie-agent hen uit het water te stappen. Twee studenten en een meisje van 15 jaar in het bassin rond de fontein op Marble Arch. Onverschillig voor het langsrazende verkeer of voor de verbaasde blikken van voorbijgangers hadden ze, met blote benen door het water wadend, tien minuten besteed om munten te rapen. Belangstellende toeschouwers langs de rand van de betonnen kom. En nu de agent die zijn krachtige orders doet horen. Mee naar het bureau! Waarom? Diefstal, op heterdaad betrapt. Diefstal? Men behoeft niet in Rome te zijn geweest om te weten hoe sterk het vertrouwen in fonteinoffers is. Ook Londen kent de gelukzoekers die iets verwachten van in een fonteinkom geworpen munten. De agent stelt vast, dat de oogst van het geldrapende drietal 11 sh. en 3 d. in ‘coppers’ bedraagt. Een grapje? De overheid kent geen grappen en duldt in geen geval dat men zich aan haar eigendom vergrijpt. De Westminster City Council kan hierop geen uitzondering maken. De beide studenten betogen dat muntoffers in geen geval voor de Westminster City Council waren bestemd. De agent stelt vast dat ze op de bodem liggen van een fontein waarover slechts het stedelijk districtsbestuur zeggenschap heeft. Telkens nadat de fontein was schoongemaakt, heeft men gevonden munten in een onderhoudsfonds gedeponeerd. Op het bureau zal een uitvoerig proces-verbaal worden opgemaakt. De beide studenten hebben intussen hun schoenen kunnen aantrekken. Het meisje blijkt één kous kwijt te zijn. De agent maant tot spoed. Door een begeleiding van belangstellende toeschouwers krijgt de opmars naar het bureau een min of meer massaal karakter. Diefstal - dit betekent het voorbrengen van de zaak bij de rechtbank in Marlborough Street. De rechter zou beslissen dat de weggeworpen munten niet waren geofferd ten bate van de Westminster City Council. Hij meende dus tot vrijspraak te moeten komen voor de drie boosdoeners. Een aanvechtbare conclusie volgens enige juristen, die nader beraad wensten over de vraag: aan wie behoren in een fonteinbassin geworpen munten? | |
[pagina 161]
| |
Op de bovenverdieping van een lunchroom, hoek avenue de l'Opéra en boulevard des Italiens, hebben wij toch nog een plaatsje gevonden, hoewel het er zo druk is als het even na half een maar kan zijn. In de volte was de eerste reactie om heen te gaan, om de trap weer af te dalen. Op een bank bij de trapleuning echter schoof een dame een eindje in. Tegenover haar, aan de andere kant van een marmeren tafeltje, haar zesjarig dochtertje. Het kind kijkt me met grote ogen aan. De vrouw, een slank donker type, vraagt het meisje in het Frans wat het wenst te bestellen. Er volgt een antwoord in het Spaans, gevolgd door een opmerking in het Duits. Deze spraakvermenging trekt mijn aandacht. Ik beperk me, glimlachend, tot een knikje naar mijn jeugdige overbuur. Het geschikte moment om een praatje te beginnen doet zich voor als een dienstertje de consumpties komt brengen: spiegeleieren met brood en koffie voor mij, gebak en limonade voor moeder en dochter. Het vereist nogal wat zorg om een en ander op het kleine tafeltje te rangschikken. Bij het heen en weer schuiven van een bordje vraag ik mijn buurdame hoeveel talen haar dochtertje spreekt. ‘Drie’, luidt het antwoord. Drie talen, vloeiend gesproken. Begrijpend dat er enige toelichting nodig is, vertelt ze dat ze, zelf Spaanse van geboorte, gehuwd is met een Duitse econoom, werkzaam bij een der organen van de E.E.G. te Brussel, tegenwoordig hun woonplaats. Hun kind bezoekt de Europese school; ze zit in een Franstalige klas. Thuis wordt afwisselend Spaans en Duits gesproken. Het ijs is gebroken. In het Duits vraag ik het meisje of ze de taart te Parijs lekkerder vindt dan in Brussel. Er volgt een repliek in het Frans. Aan een ondeugend twinkelen van de ogen bespeur ik dat het kleine ding overweegt op Spaans over te gaan, louter om mij in verlegenheid te brengen. Veiligheidshalve zet ik het gesprek met de moeder voort; zij in radde zinswendingen antwoordend op mijn gebrekkig schoolfrans. Al gauw echter trek ik me in een luisterhouding terug. De conversatie tussen moeder en dochter is hervat. Ik verbaas me over de intelligentie en gevatheid van het kind. Welke invloed heeft deze talenkennis op dit jonge leven? En wat zal de verdere betekenis ervan zijn in de ontwikkeling der persoonlijkheid? Hoe Europees zal ze zich later voelen? Niet uit de doordenking van een problematiek die velen bezig houdt, doch rechtstreeks uit de volheid van een levenservaring waarin nationale overwegingen nog slechts zijdelings meeklinken. Zou er hier en daar werkelijk een Europese jeugd opgroeien, los | |
[pagina 162]
| |
van de geschiedenis die ons allen is ingeprent? Mogen we in deze jonge mensen de bouwers zien van een nieuw Europa of zal het vanzelfsprekende veel spankracht wegnemen, zodat er tenslotte toch meer te verwachten valt van hen die uit oppositiegevoelens in verweer zijn gekomen tegen Europa's verbrokkeldheid van vandaag?
Een Nederlands-Belgische grensovergang. Een opstuwing van vrachtauto's in een dorpsstraat; opzij daarvan een pleintje vol geparkeerde wagens. Vlot passerende luxe-auto's. Het is even over twaalf. Schafttijd. Wij erkennen dat zelfs douane-ambtenaren recht op hun schaftuur hebben. Maar het staat ook vast, dat het internationaal wegverkeer een continuverkeer zou moeten zijn, onafhankelijk van toevalligheden als honger en dorst van een te gering aantal functionarissen. Er wordt gewacht, ieder schikt zich in het onvermijdelijke. Het beste is een café binnen te gaan waar ook een paar douaniers hun toevlucht hebben gezocht. Zie, daar staat er een over een toonbank geleund, in druk gesprek met een buffetjuffrouw. Wij weten het, dàt is de man die onze papieren zal controleren. Doorvoer? Goed, men komt wel aan de beurt. Waarom zou men zich haasten? Men zet zich aan een tafeltje, men bestelt koffie voor zich en een biertje voor de douanier van wiens gunsten men zich afhankelijk weet. Een joviale man ongetwijfeld, nog steeds in geanimeerd gesprek gewikkeld. Hij lust er nog wel een. Het bezwaar van een wat royale tractatie is echter, dat men niet weet hoe het balletje zal rollen. Op enige aandrang om haast te maken, kàn de reeds enigszins verhitte machthebber negatief reageren. Neen, men moet in discrete afwachting op een gunstige wending van de douaniersgunst blijven hopen. Een kleine attentie valt soms in goede aarde, soms niet. Veel hangt af van het psychologisch inzicht van de vrachtautochauffeur. Heeft hij ‘iets’ bij zich, afhankelijk van de lading, - een zakje mosselen, een monster jenever, een hammetje of een kaasje - dan kan het van belang zijn het kruit niet te vroeg te verschieten. Over enkele uren staat men immers voor de Franse noordgrens, bij Bettignies bijvoorbeeld. En als men die gepasseerd is, moet men nog rekenen op een nacontrole op een der Franse wegen. Het kan dan ongewenst zijn om met lege handen te staan. Er kunnen papieren zoek raken, die in een vriendelijker stemming plotseling worden teruggevonden. Of de nacontrole kan, scherp geschiedend, tot bedenkelijk tijdverlies leiden. | |
[pagina 163]
| |
Maar ook in het gunstigste geval, zelfs bij de vlotste medewerking van alle betrokkenen, blijft iedere grensovergang voor het zware goederenverkeer een obstakel, dat voor duizenden vrachtwagens lange wachttijden betekent. Smalle doorgangen, gebrek aan controlerend douane-personeel. Een jaarlijkse schade van tientallen miljoenen guldens.
In de toporganen van het internationaal overleg beraadslaagt men over verlaging van tarieven: de lange weg naar een vrij Europees verkeer. Geheel los evenwel van de nog geldende tarieven, worden knelpunten voor het verkeer in stand gehouden die in geen enkel opzicht te rijmen zijn met de geest van de bestaande verdragen. Er zijn steeds bredere wegen nodig, zonder vernauwing bij de landsgrenzen. En zoveel toegewijde ambtenaren als het toezicht op het moderne transport onder alle omstandigheden op ieder uur van de dag vereist. Wij zouden alle autoriteiten, die ‘op hoog niveau’ in de onderhandelingssfeer in actie zijn, willen aanbevelen ten minste eens per jaar in de cabine van een vrachtwagen in het lange afstandstransport mee te rijden. Want er zijn stukjes in de dagelijkse realiteit, die men beslist moet zien en onbelangrijke dagelijkse gebeurtenissen welke men zich in het geheugen dient te prenten.
Op het kantoor van het aannemersbedrijf in Edgware Road hebben ze te horen gekregen, dat de beslissing pas vanmiddag kan vallen. De directie moet er zich nog over beraden. De drie mannen hebben elkaar eens aangekeken. Nu staan ze weer op straat. Er moet een paar uur worden zoekgebracht. Drie werkloze metselaars uit Croydon, die een underground-ticket naar West-End hebben genomen om te zien of er werk is te vinden. Volgens een geplaatste advertentie moest dat zo zijn, maar er waren meer kapers op de kust. ‘Voldoende werkgelegenheid’ schrijven de kranten. Dat kan men wel zeggen. Wie zo in de buurt rondkijkt, ziet volgens deze mannen wel wat anders. Ze weten ervan te vertellen. Soms vervallen ze, naar gewoonte, in schimpscheuten aan het adres van een voorman, die in de laatste week voortdurend aanmerkingen op hun prestaties heeft gemaakt - Had hij een wenk gekregen om hen tegen de winter opzij te zetten? Moesten daarvoor motieven worden gezocht? | |
[pagina 164]
| |
Wantrouwen. In wantrouwen zijn ze groot geworden. Verhalen thuis over de jaren dertig. Massale ellende. Men beweert nu op zulke inzinkingen voorbedacht te zijn. Intussen zijn ze dan toch maar aan de kant gezet. Steun? Goed, er wordt steun uitgekeerd. Is dat de ‘social security’ waar de politici over praten? Labour, conservatief, liberaal. Weten zij wat werkloosheid betekent, niet statistisch doch in het leven van een arbeider? Het gevoel van onzekerheid, een besef van vernedering. Verlies van houvast bij het wegvallen van het gewone tijdschema. De uren die men ‘over’ heeft, de tijd die men tracht te doden. Het rondhangen in een pub, het wachten in een stempellokaal, het in de rij staan voor een arbeidsbureau. Tijd, die vooral na twee of drie weken dagelijks langer gaat vallen.
Enige uren voor de boeg. Het is goed weer. Richting Hyde Park dus; misschien eerst een eind Bayswater Road. Even omlopen bij Marble Arch. Er staan vanmiddag maar twee ‘zeepkistredenaars’. Eén vent, die volmaakt onverstaanbaar is en één, die enig publiek weet te trekken. Een man met suggestieve gebaren, één van Jehova's getuigen. Hij houdt een opgerold tijdschrift, een exemplaar van de Watchtower, voor de borst. Er klinken zware, dramatische woorden. ‘Weet goed hoe de goddelozen in Noachs dagen door de vloed werden vernietigd’. Hoe het toeging toen ‘het vuur en zwavel uit de hemel regende’. Er wordt een kleine zakbijbel opengeslagen: ‘Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden’. ‘Weet dan, beste vrienden, dat het thans de tijd is waarover Jezus sprak’. En de redenaar gaat voort over de tijd te spreken waarin de vervulling van de belofte plaats vindt. Niet de tijd van vandaag of morgen. ‘Niet de uren waarin gij wandelt, maar een afspiegeling van de eeuwigheid, de tijd van vervulling’. ‘Eerst vandaag a real job’, roept een der drie werklozen hem toe. De zeepkistredenaar is op zulke interrupties gesteld. Ze schenken hem gelegenheid om op het publiek te spelen. ‘Over welke tijd praat ge?’ ‘Over vandaag’. ‘Wil je er de dag van morgen, de grote dag van een nieuwe wereld, aan opofferen?’ Dan opnieuw de metselaar in oppositie: ‘Putting first things first’. ‘Als jouw vrouw en kinderen vandaag verhongeren, kunnen ze die grote dag niet meer meemaken’. | |
[pagina 165]
| |
Gelach, tekenen van instemming. ‘Dear friends, ik sta hier om te getuigen. Het woord van God weegt zoveel zwaarder dan de verleiding van het moment’. ‘Goed, geef mij dan alvast maar het moment’. Lachend verwijdert het drietal zich. ‘Zijn tijd en de onze. Onze uren, de ons ontstolen werkuren. Wat weet die kerel ervan?’ Het zonnetje is doorgebroken. Men heeft brood bij zich en een thermosfles met koffie. Het is warm genoeg om een bank te zoeken, om het zich zo behaaglijk mogelijk te maken. In het voorbijgaan haalt men een opgevouwen Observer uit een papiermand. The Observer van de vorige week, een beetje oud, een beetje verfrommeld en vermoedelijk niet compleet. Goed genoeg overigens bij een uurtje zonnen op een bank in Hyde Park.
Silhouet: bezoeker van verre. Hij heet Lundquist en hij is daar trots op. In de Verenigde Staten hebben de Zweden een goede naam. Hard working people, een reputatie waarop heel wat nakomelingen van vroegere immigranten teren. Lundquist, in 1908 in Phoenix, Arizona, geboren, is tweetalig opgegroeid. Amerikaans op school en Zweeds thuis. Van zijn vader heeft hij een makelaarsfirma overgenomen (vaste goederen, ‘real estate’) en die tot verdere bloei gebracht. Zijn moeder heeft hij niet anders gekend dan als een wat sombere, stille vrouw, steeds met haar gedachten in haar geboorteplaats Sigtuna. Uit het ouderlijk huis, vooral uit het bezit van zijn vader, bewaarde hij enige herinneringen: een foto van het dorp Odensale, ten zuiden van Uppsala. Een wat vergeelde afbeelding van het dorpskerkje en van de houten klokkestoel bij het kerkhof. Een groot schilderij ook, een doek zonder enige kunstwaarde. Amateurswerk vermoedelijk: een bosrand van witte berken. Aan de voet daarvan een rij rode wilgenroosjes tussen zwerfstenen. Vooral dit schilderij, dat in zijn kantoor hing, had hem steeds van enig heimwee vervuld. Plannen voor een reis naar Zweden moesten worden opgeschort door langdurige ziekte van Mrs. Lundquist. Kort geleden was ze gestorven. Haar dood had Lundquist van onrust vervuld. Hij besloot de lang uitgestelde reis te ondernemen op een voordelig biljet, een vliegretour na de drukte van het vakantieverkeer. | |
[pagina 166]
| |
Lundquist heeft zijn intrek genomen in Stadshotellet in Uppsala, een van die provinciale hotels die uitmunten door sfeer en comfort. Van hieruit kan hij enige neven en nichten bezoeken van wie hem adressen bekend zijn, meest in de landbouwstreek tussen Uppsala en Stockholm. In Odensala, het geboortedorp van zijn vader, bijvoorbeeld. Zijn kennis van het Zweeds valt niet tegen. Veel van het vroeger geleerde is de laatste dagen weer bovengekomen. In afwachting van de door hem bestelde Volvo, exportmodel met stuur aan de linkerkant, reist hij met trein en bus. Bij het maken van telefonische afspraken meende hij soms enige aarzeling te bespeuren. Maar bij aankomst was de ontvangst meestal hartelijk. Op het Zweedse platteland is gastvrijheid een deugd gebleven. Na het eerste enthousiasme is Lundquist door een gevoel van vreemdheid, van niet-begrepen-worden bevangen. Zijn opmerkingen lokken soms geprikkelde antwoorden uit. Wat wil men eigenlijk in dit land van staatsinmenging, van coöperaties op ieder gebied, van ordening en reglementering? Een land waar alles verboden is, waar men niet eens een stevige whiskey kan bestellen. Het lijkt wel of hij in een communistische samenleving is beland. Hij bemerkt ook hoe hij blijkbaar telkens de etikette met voeten treedt. Bij het uitbrengen van een dronk, de skol, is hij onhandig. Men geeft hem discreet een aanwijzing dat het geen gewoonte is om op de gezondheid van de gastvrouw te drinken. Hij tracht nu politieke discussies te vermijden. Hij is zwijgzamer en behoedzamer geworden. Telkens blijkt het dat men zijn luidruchtige Amerikaanse jovialiteit niet op prijs stelt. Gisteren nog in de trein bemerkte hij het, toen hij lachend een paar meisjes van vijftien jaar aansprak en enige malen ging verzitten om medereizigers met vragen lastig te vallen. Neen, hij kan zich hier toch niet thuis voelen. Zodra hij zijn auto ter beschikking heeft, zal hij nog 300, 400 kilometers noordwaarts rijden. Dan naar Stockholm terugkeren en daar zorgen voor de verscheping van zijn wagen. Een paar weken hotel in de hoofdstad. Terug via Londen; eerst de BEA, dan de Panam. Met zakelijke blik heeft hij op de heenreis kunnen waarnemen hoeveel reizen uit vroegere migratie voortvloeien: ouders voor een bezoek, een laatste bezoek dikwijls, aan kinderen overzee. Emigranten op weg naar het land van herkomst, vakanties ‘thuis’. Een dagelijks gaan en komen, een echo-effect door hedendaagse welvaart mogelijk gemaakt. Vervolg op vroegere armoede, die tot emigratie had ge- | |
[pagina 167]
| |
dreven. Gewilde cliënten in het zee- en luchtverkeer, ook al boeken zij slechts voor één reis retour. Lundquist weet dat hij zijn bezoek aan Zweden niet zal herhalen. Nergens beter dan in Phoenix, Arizona, bij zijn vrienden van de kegelclub, bij de Elks waarvan hij al jaren lid is. Good fellows daar. Echte vrienden, geen landgenoten. |
|