Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
[pagina 145]
| |
Met korte rukken, knarsend, stopt een trein in het station Köln-Deutz. Veertig wagons van het oudste type. Een transport dat vroeg in de morgen uit Parijs moet zijn vertrokken. Een luidspreker galmt rond, dat de timmerman Armando Sà Rodriguez uit het Noordportugese dorp Vale de Madeiros zich moet melden. Hoe hem te vinden onder zijn 1200 landgenoten, arbeidskrachten voor de nog steeds zo expansieve Duitse industrie? Maar toch, begeleid door een priester-reisleider, zien wij uit een der middelste wagons een kleine donkere man stappen. Hulpvaardige handen bevrijden hem van zijn gedeukte koffer. Verlegen laat hij met een draaiende beweging zijn breedgerande zwarte hoed door de handen glijden. Fototoestellen klikken, een televisiecamera wordt aangerold. De menigte dringt op; ook Portugese arbeiders die de trein verlaten. Vier politiemannen maken plaats voor een officieel personage in donker colbert. Een muziekkapel heeft ‘Wem Gott will rechte Gunst erweisen’ ingezet. Het koperorkest zal straks nog ‘Alte Kameraden’ spelen. De redenaar staat nu tegenover Armando. Een tolk naast hem. Het is de Keulse fabrikant Dr. Manfred Dunkel, die de miljoenste buitenlandse arbeider in Duitsland een welkom wil toeroepen. Hij voert het woord voor de Bundesvereinigung der Deutschen Arbeitgeber-Verbände. Hij rekent het zich tot een plicht om vast te stellen, dat de Duitse industrie zonder de buitenlandse arbeidskracht nooit haar tegenwoordige hoge vlucht had kunnen nemen. De tolk doet zijn best, maar van het gezicht van Armando valt niet af te lezen of iets van al die woorden tot hem doordringt. Na Dr. Dunkel spreekt een afgevaardigde uit de vakbeweging. Men biedt Armando een ‘Moped’ aan en andere geschenken. Na de mars ‘Alte Kameraden’ wordt het Portugese volkslied gespeeld. De plechtigheid is ten einde. De aangekomen arbeiders zullen naar hun woonbarakken worden vervoerd. Voor het station staan al bussen klaar.
De miljoenste. Meest Italianen, die buitenlanders. Maar tegenwoordig zijn Grieken, Turken, Joegoslaven en Portugezen ook in tel. De | |
[pagina 146]
| |
miljoenste: de moderne publiciteit is gevoelig voor getallenmystiek. Er zijn statistische mijlpalen, die altijd met radio- en televisienieuws, vol nadrukkelijk commentaar, worden omkranst. Wel kan men dagelijks deskundige vertogen lezen over het bedenkelijke van een arbeidsmarktsituatie waarin men zó van buitenlanders afhankelijk is, doch nu men aan de miljoenste toe is zou men wel een nurks moeten wezen om niet te zwichten voor het pikante van zo'n groot rond getal. Zo werd Armando Sà Rodriguez met gejuich binnengehaald. Wanneer hij binnenkort in het arbeidsproces zal zijn ingeleid, betekent dit nog niet dat de Duitse samenleving hem wil opnemen. Hij zal niet meer zijn dan één van de velen, die in een of ander barakkendorp het ruwe leven in een mannengemeenschap leidt. Misschien zal hij met zijn ‘moped’ verongelukken, wie weet. Onervaren zal hij de weg opgaan. Wat dan nog? Armando is niet de miljoenste persoon maar de miljoenste arbeidskracht, de man van het ronde getal, een offerdier op het altaar van de publiciteit. Met zijn aankomst is zijn voornaamste functie feitelijk vervuld. Wat hem verder overkomt, kan men op de koop toenemen. Letterlijk op de koop toe.
Het academisch studiejaar is te Parijs rumoerig begonnen. Reeds de eerste dag de beste, betogingen; een charge van de politie op de boulevard-St. Michel. Demonstraties voor studieloon, demonstraties voor grotere hoorzalen in de Sorbonne, demonstraties voor nieuwe, beter uitgeruste laboratoria. Terwijl miljarden zijn gevoteerd voor experimenten op het gebied der kernbewapening, staat het hoger onderwijs in Frankrijk voor gapende tekorten. Zeker, men bouwt een nieuwe universiteit te Orléans (op grondslag van het Amerikaanse campussysteem). En men heeft ook een decentralisatie doorgevoerd in het technisch hoger onderwijs. De regering beschikt altijd over argumenten om van haar goede wil te getuigen. Intussen heeft ze er toch de verantwoordelijkheid voor aanvaard, dat de universiteit van Parijs nu meer dan 100.000 studenten telt. 33.000 daarvan zijn aan de Sorbonne ingeschreven. Volle collegezalen, volle amfitheaters, volle bibliotheekruimten. In de leeszalen van de Sorbonne ongeveer 600 zitplaatsen voor tienduizenden studenten. De meesten moeten hun heil maar zoeken in naburige café's. Tenslotte kan men overal studeren. Wie geen plaatsje | |
[pagina 147]
| |
vindt in collegelokalen, vertrouwt op aantekeningen door vrienden gemaakt. Er bestaat ook een uitgebreide handel in gestencilde dictaten. Het moeilijkst zijn de omstandigheden voor hen die natuurwetenschappen studeren. Gebrek aan laboratoriumruimte, te weinig instrumenten, scherpe methoden van examineren. In deze sector blijkt 75% van het aantal studenten het eindpunt niet te bereiken (van de serieus studerenden misschien 40 à 50%). Krachtige acties om studieloon, ‘présalaire’, te verkrijgen, worden van overheidswege afgewezen. Er rest voor de minst kapitaalkrachtigen dus niet anders dan het werkstudentschap. Dit verlengt de studieduur, voert daardoor tot een verdere inburgering van het studentenhuwelijk, dat weer andere problemen doet ontstaan.
Chaos in monsteruniversiteiten in enkele wereldsteden? Neen, een Europees vraagstuk, zó alledaags dat men al improviserend ternauwernood meer ziet in welke impasse men terecht is gekomen. Er zijn prognoses gemaakt, waarbij in hoofdzaak met de bevolkingsaanwas werd rekening gehouden. Te veel bleef de snelle ontwikkeling van de maatschappij buiten beschouwing: de democratisering van de levensstijl in de moderne welvaartsstaat, de manier waarop het hoger onderwijs in de belangstellingssfeer van de kleine middenstand (met inbegrip van de geschoolde arbeiders) is gekomen, de algemene stijging van het ambitieniveau. Geschiedenis van alledag. Het onoverzichtelijke getij van veranderende levensgewoonten, waarbij iets van de gestegen sociale beweeglijkheid aan het licht komt bij het begin van een nieuw schoolof cursusjaar. De welvaartsstaat, die op de verhoging der produktiviteit berust; de verhoging der produktiviteit, die slechts mogelijk is door voortgezette technisch-organisatorische vooruitgang welke op zijn beurt steeds grotere aantallen gespecialiseerde, ook wetenschappelijk gevormde arbeidskrachten eist. En daarmee geweldige investeringen nodig maakt om het apparaat in beweging te houden. Investeringen, geen ‘onkosten’! Voorlopig een nog dagelijks groeiende achterstand. Geen universiteit in Europa waar de aanmelding van eerste-jaars studenten zonder sombere gevoelens voor het komende cursusjaar heeft plaatsgevonden. Ze vormt een index voor wat er verder gaat gebeuren. Waar men ook komt, in Tübingen of Münster, in Groningen of in Utrecht, in Manchester of Uppsala, overal hetzelfde beeld: te kleine collegezalen, te weinig laboratoria, te weinig ziekenhuisbedden, te | |
[pagina 148]
| |
beperkte bibliotheek- en instituutsruimten. En overal bouwplannen, gedeeltelijk reeds in uitvoering. Laboratoria in aanbouw op terreinen buiten de stad, studentenhuizen. Zal dit alles uitlopen op een triomf van de campusgedachte naar Amerikaans model? Of zijn het slechts improvisaties langs de weg van een haastige decentralisatie die het universitair verband uiteenrukt? Wij weten het niet; men leeft bij de dag - juist waar radicale projecten in grootse visie op hun plaats zouden zijn. Projecten, die iets van de miljarden zouden vergen, welke voor de bewapeningswedloop nodig zijn. Aannemende dat de defensie voorrang heeft, blijft zich toch de vraag opdringen hoe voor de wetenschappelijke fundering van de moderne defensietechnieken en voor de vervaardiging van (laten wij hopen) defensieve wapens het keurcorps van wetenschappelijke werkers wordt gevonden, dat slechts door grootscheepse universitaire training kan worden opgekweekt. En daarachter, in het tweede gelid, de tienduizenden specialisten, die in de burgerlijke technisch-economische sfeer de welvaart in stand moeten houden, waarvan de voortzetting van het defensiebeleid evengoed afhangt als de uitbouw van de vormingsinstituten, die niet meer uit de kringloop zijn weg te denken.
Parlementaire beschouwingen, budgetaire overwegingen, ministeriële commissies, druk van de zijde van ‘Financiën’, regionaal-universitaire planning. Woorden genoeg - en ook wel daden - ‘op hoog niveau’. Intussen is het studieseizoen aangebroken, naar internationaal gebruik begin oktober. Honderdduizenden jonge Europeanen - en velen uit andere werelddelen, die naar centra van Europese wetenschap zijn getrokken - maken een begin met hun studie. Ze staan buiten de controversen, die rondom het universitair onderwijs woeden. Men is een levensperiode ingegaan, die meer vrijheid belooft dan gezin en school konden bieden. Zelfstandigheid; ieder heeft een wereld voor zich. Goede voornemens, illusies omtrent studie en carrière. Wetenschap, die nog een aureool draagt van het hoge, het onbekende, het mysterieuze. Pas aangeschafte boeken, zo lijvig, zo imposant. Men bekijkt ze met eerbied zoals ze daar op tafel liggen. In de verte hoogleraren, wetenschappelijke ambtenaren, assistenten. Een eigen kamer; het lidmaatschap van een vereniging of soms een trots beleden nihilisme. Verkenningen in de nieuwe woonplaats; de overtuiging dat passerende burgers jonge studenten enigszins misprijzend-afgunstig aankijken. | |
[pagina 149]
| |
Verhoogd zelfgevoel, nauw-bedwongen levensvreugde. De eerste weken van het student-zijn, een merkteken in de kleine eigen levensgeschiedenis, die later kan overgaan in bredere stromen van de historie. Er schuilen onder de beginners toekomstige wetenschappelijke fenomenen, politici, ingenieurs, diplomaten. En onder de mislukten later wellicht opposanten van de bestaande maatschappelijke orde of, waar het om teleurgestelde kleurlingen gaat, in de ziel gekwetsten vol rancune tegen de blanke samenleving waarin ze soms vernederingen ondergingen. Studentenleven, beginnend studentenleven, ook dit jaar weer in deze vroege herfstdagen, welke een winter aankondigen die het aanpassingsvermogen op de proef zal stellen. In heel Europa, in honderd variaties. Overal verschillend en toch zo gelijk: van Napels tot Zürich, van Coïmbra naar Madrid, Toulouse of Grenoble, van Rennes tot Parijs en Leuven, van Wenen naar Heidelberg, Tübingen of Keulen naar Oxford en Cambridge, van Groningen naar Kopenhagen of Uppsala. Een netwerk gespannen tussen kernen van wetenschapsbeoefening overdekt Europees cultureel erfgoed waarop sedert kort de hele wereld aanspraak maakt.
Emily Mboya, dochter van een stamhoofd uit Tanganyika, heeft voor haar studie in de medicijnen Heidelberg gekozen. Op aanraden van een Duitse zendeling begon ze zich reeds enige jaren geleden toe te leggen op de studie van het Duits. Muzikaal als ze is, maakte ze er zelfs merkwaardig snelle vorderingen in. Vroeger werd haar ook een studie in de Engelse taal en letterkunde te Londen aangeraden. Maar had haar land niet in de eerste plaats artsen nodig? En genoot de Duitse wetenschap geen grote reputatie? Zo werd het Heidelberg. Een voordeel dat er reeds enkele landgenoten studeerden. Naast hen ook negerstudenten uit West-Afrika, Egyptenaren, Syriërs, een internationaal gemengd gezelschap, door de gehele stad en zelfs over naburige dorpen verspreid. Met moeite had Emily een kleine zolderkamer bemachtigd in een uitgewoonde villa aan de Ziegelhäuser Landstrasse. Er woonden in het zelfde huis nog enige kleurlingstudenten, die allen meer betaalden dan gebruikelijk was. Na soms ruwe afwijzingen die het kamerzoeken tot een teleurstellende ervaring maakte, was ieder blij onderdak te hebben gevonden. De hoge huur betekende zeker een boete op hun huidskleur. Voor sommige informaties moest Emily in het gebouw van de | |
[pagina 150]
| |
Neue Universität zijn. De meeste uren bracht ze echter al spoedig door in het complex van de medische faculteit. Het gedrang in de collegezalen deed haar haar mannelijke blanke collega's niet van hun beste zijde kennen. Toch ondervond ze, vooral in de mensa, ook wel onverwachte vriendelijkheid. En dan, door bemiddeling van een ‘Evangelische’ organisatie kwam ze in contact met een Duits gezin, dat bereid was wekelijks een negerstudente gastvrij voor één avond op te nemen. Het meest genoot ze daar van de onbevangenheid van de kinderen, meisjes van tien en acht jaar, die haar als ze verscheen altijd juichend tegemoet kwamen. Eigenlijk kon ze niets bedenken dat haar zo goed over sommige grieven heen hielp als de vertrouwelijke vrolijkheid van deze kinderen. Emily was nu al een maand in Heidelberg; goed dat ze er de weg al enigermate had leren kennen voor ze volop in colleges en practica betrokken raakte. Ze wist nu enige goedkope eethuizen te vinden waar aantrekkelijke Oosterse gerechten werden opgediend. Maar het had zijn bekoring nu en dan maaltijden thuis te bereiden. Op de markt kon men inkopen doen, beter dan in enige winkel. Het was er nog gezellig ook! Ze had er tenminste kennis gemaakt met enige getrouwde studenten. Gisteren was ze naar aanleiding van zo'n ontmoeting zelfs op de baby wezen passen in een jong gezinnetje. Onlangs was ze getuige geweest van een scène in een practicumzaal biologie. Eén van de assistenten daar, een bijna afgestudeerde Ghanees, uitte zich tegenover een blanke collega met zoveel bitterheid over Duitsland en zijn universiteiten, dat ze zich afvroeg waarom de Duitse assistent niet direct op deze uitval reageerde. Emily zag de Duitser aarzelen. Toen de vraag: ‘We doen beide hetzelfde werk. Ben ik als collega tegenover u te kort geschoten?’ De Ghanees: ‘Ik heb het over Duitsland, over de hoogmoed van jullie, blanken’. De Duitse assistent: ‘Wij hebben te veel misdreven om uw verwijt van rassenvooroordeel verontwaardigd van de hand te kunnen wijzen. En toch, is het u ontgaan met hoeveel zelfbeheersing wij tenminste trachten het beter te doen dan een vorige generatie?’ Waarop de Ghanees hem zwijgend een hand gaf en zich over zijn werktafel boog om wat preparaten te ordenen.
Een open zonnige vlakte: het plateau Genève-Meyrzin, omheind. Verspreide bedrijfsgebouwen, veelsoortige staalconstructies. Het | |
[pagina 151]
| |
terrein van de CERN, Centre Européen de Recherches Nucléaires. Er zijn geleerden van vele Europese landen, ook uit Rusland, aan deze instelling verbonden. Hun gemeenschappelijk doel: doorvorsing van het wezen der materie, fundamenteel onderzoek dus. ‘Basic research’. Kernfysica, bedreven zonder bijgedachten aan de bewapeningswedloop. De CERN-organisatie zoekt immers slechts weten ter wille van het weten zelf. Toepassing van de verworven kennis komt hier zelden ter sprake. Men zet Europese tradities voort. Wetenschapsbeoefening zonder nuttigheidsoverwegingen. Wat door de Grieken werd begonnen, is in de loop der eeuwen in versneld tempo, met steeds grotere diepgang, voortgezet. Er kwam een wetenschapscultuur uit voort die uiteindelijk het draagvlak der hedendaagse techniek zou worden. Europees erfgoed, in handen van nieuwe machten als de Verenigde Staten en Rusland tot gevaarlijke wapens omgesmeed. De CERN beoogt geen bijdrage te leveren tot het grondvesten van Europa als derde macht. Wél om het wetenschappelijk potentieel van Europa op te voeren, vooral door het zuiver wetenschappelijk onderzoek middelen te verschaffen van het soort dat de draagkracht van afzonderlijke staten te boven gaat. In de wedloop tussen zuivere en toegepaste wetenschap hebben ze beide in de laatste 350 jaren, sedert Galilei, hun ‘produktie’ hoog opgevoerd. Gedurende dat tijdsbestek is het aantal beoefenaren der natuurwetenschappen, evenals het aantal wetenschappelijke publikaties, ieder vijftien jaar verdubbeld. Sedert 1945 zijn in de westerse landen de uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek met gemiddeld 15% per jaar gestegen. Van de voor dit doel gevoteerde gelden, zowel in de overheids- als in de particuliere sector, kwam in 1963 ongeveer 280 miljoen gulden het fundamenteel onderzoek van de materie ten goede. Iets minder dan een derde daarvan was voor de CERN bestemd. Veel? Niet volgens de begrippen der moderne kernfysica. Er wordt vol ongeduld gewacht op middelen om het werk op grotere schaal voort te zetten. Dat wil zeggen, om tot verdiept inzicht te komen in de bouw der elementaire deeltjes waarvan in de laatste tientallen jaren enige dozijnen zijn ontdekt. De wetten die de relaties tussen protonen en neutronen in de atoomkern beheersen zijn nog ondoorzichtig. Om verder te komen, heeft men werktuigen nodig om de elementaire deeltjes met materiestralen te beschieten, krachtiger dan een der thans bestaande elektronenversnellers opwekt. | |
[pagina 152]
| |
In de planafdeling van de CERN wordt dag in dag uit gewerkt aan bouwplannen en kostenbecijferingen voor de hulpmiddelen van de toekomst. In de eerstvolgende zitting van de Raad van de CERN zal opnieuw, en nu veel gedetailleerder, het plan ter tafel komen om een 300 miljarden Volt protonensynchotron te bouwen, een werktuig waarvan de kosten op 1,3 miljard gulden worden geraamd, terwijl op een bouwtijd van acht jaar moet worden gerekend. In Rusland en Amerika liggen plannen klaar voor soortgelijke installaties van even grote capaciteit. Op de politiek van de CERN oefent deze voorkennis weinig invloed uit. Men wil het eigen werk voortzetten, met betere outillage voortgaan in veelbelovende experimenten. Een erfenis van theoretische kennis, van briljante werkhypothesen en van technische ervaring vraagt doelmatig beheer. Alle voorwaarden daartoe zijn aanwezig indien de samenwerkende landen voldoende offervaardigheid tonen. Juist vandaag hebben de kostenberekeningen van het planning-department van de CERN hun afronding gekregen. Ze beloven beslissend te worden voor de ontwikkeling van het Europees materie-onderzoek in de komende decennia. Beloven... garantie voor succes is niet te geven. Binnen nationaal verband zal men beslissen hoever de offervaardigheid voor ‘nutteloze’ projecten zich uitstrekt. Ministers, hoofdambtenaren, kamerleden, hoge militairen zullen hun stem doen horen over problemen waarvan ze de draagwijdte niet overzien. Waarschijnlijk geven min of meer toevallige budgetaire situaties de doorslag. Wetenschap vormt zo dikwijls de sluitpost van begrotingen. Vandaag en morgen...
Silhouet: geleerde (moderne stijl). Een nog jonge man, tussen de dertig en veertig. Managerfiguur, zakelijk, doortastend, bekend om zijn organisatorisch talent. Zijn dissertatie over ‘Quanten- und Wellenmechanik’ (met een heel lange ondertitel) had hem internationale vermaardheid bezorgd. Van de universiteit waar hij de doctorstitel had verworven, was hij met een ruim stipendium van de Rockefeller Foundation naar een laboratorium voor kernfysisch onderzoek in Californië gegaan. Twee jaar later had hij een ordinariaat in de theoretische natuurkunde aan een Zuid-Duitse universiteit aanvaard, met de opdracht daar voorbereidingen te treffen voor de bouw van een laboratorium voor fundamenteel materie-onderzoek. Het zou een | |
[pagina 153]
| |
der modernste van de Bondsrepubliek moeten worden. Het vele werk hiervoor vereist, verhindert Prof. H. niet om als regeringsafgevaardigde zitting te hebben in de Raad van CERN te Genève (zonder zich al te veel in de problemen van deze organisatie te verdiepen). Het zwaartepunt van zijn werk ligt in de eigen universiteit. Werkdagen van 10 tot 12 uur, korte vakanties. Er komt nu eenmaal veel neer op weinigen. De continu-spanning van het beroep heeft in de laatste tijd aanleiding gegeven tot hartklachten en slapeloosheid. Is doorwerken niet de beste methode om zulke inzinkingen te overwinnen? Soms gunt hij zich verlenging van de tijdsduur, voor het bijwonen van buitenlandse congressen uitgetrokken. Men kan er immers meestal wel een paar vrije dagen aan vastknopen. H. geeft slechts één uur per week college. Het contact met de studenten en de leiding der practica laat hij geheel aan zijn wetenschappelijke medewerkers over. Hij heeft al moeite genoeg zijn talrijke assistenten bij name te kennen. Slechts bij uitzondering ontmoet hij collega's van andere faculteiten. Bevriend is hij alleen met twee leden van de medische faculteit, een hartspecialist en een neurochirurg. Door invitaties van deze laatste is hij in een milieu gekomen, dat waarde hecht aan diners en dansavonden. Zo heeft hij zijn vrouw leren kennen. Zijn late huwelijk droeg stellig bij tot zijn levensgeluk. Kennissen meenden dat iets van H's gespannenheid van hem was afgevallen. Men zag hem nu en dan ook in de schouwburg of in de concertzaal. Lezen doet hij weinig. ‘De moderne wetenschap eist de gehele mens’ pleegt hij te zeggen. Ieder specialisme laat slechts een geringe marge voor een meer algemene oriëntering. Daarom staat H. ook sceptisch tegenover alle etische problematiek. Filosoferen over mogelijk misbruik van kernwapens acht hij overbodig. Het leidt slechts tot politieke beschouwingen, die men beter kan overlaten aan hen voor wie politiek beroep is geworden. H. wil alleen de wetenschap dienen. Dit zo nadrukkelijk beleden standpunt heeft hem er niet van weerhouden toe te treden tot de raad van commissarissen van een groot elektrotechnisch concern. Een benoeming, die hem aanzienlijke financiële voordelen verschaft. Hij heeft een luxueuze woning betrokken, en een Mercedes gekocht. Nu onderhandelt hij over de aankoop van een vakantiehuis in Zwitserland, in de omgeving van Zürich. Waarom zou iemand die wetenschappelijke arbeid op het hoogste niveau verricht, zich niet enige luxe veroorloven? | |
[pagina 154]
| |
De telkens herhaalde vragen van zijn vrouw ‘waartoe dit hoogopgeschroefde tempo?’, ‘waartoe deze vormen van wetenschapsbeoefening?’, vervullen H. met wrevel. De legitimatie van zijn kunnen ligt in het prestige dat hij onder vakgenoten geniet, in zijn bijdrage tot de roem van de universiteit waaraan hij is verbonden. Dat zijn collegiale betrekkingen binnen het universitair verband niet talrijk of intiem zijn, deert hem weinig. Hij is ervan overtuigd dat ook de mannen van de geesteswetenschappen hoog tegen hem opzien. Men kent het enorme budget waarover hij voor zijn laboratorium beschikt, men aanvaardt zijn veelvuldige afwezigheid voor buitenlandse reizen. De hoogleraar-manager, de laboratoriumdirecteur, de zakenman-adviseur kenmerkt zich immers door een eigen levensstijl. Daarin past, in zijn gedachtengang, de bewering slechts de wetenschap, de zuivere wetenschap, te dienen. Het is in ieder geval een leuze die enige ruggesteun geeft.
‘France Soir’ meldt dat de emir van Kuweit in een van de bekendste juwelierszaken van Monte-Carlo 225 horloges heeft gekocht voor zijn 225 vrouwen. Wanneer men eeuwen achter is, wordt het tijd om op de tijd te gaan letten en daarin zelfs de haremvrouwen te betrekken. In ieder geval: àls men de sprong waagt, is het zaak zich prima uurwerken te verschaffen. Daarom betreuren wij het dat ‘France Soir’ geen enkele inlichting gaf over het merk waarop de emir zijn keuze liet vallen. Het is te hopen, dat het Zwitserse precisie-horloges waren. Het merk Omega Constellation bijvoorbeeld, waarover in vele bladen verschenen advertenties weten mee te delen: ‘De fabrikage van een Omega-Constellation kost veel meer tijd dan die van een gewoon horloge. Want elk bewegend onderdeel wordt vervaardigd tot op een fraktie van een millimeter nauwkeurig. 153 belangrijke onderdelen worden 1497 maal getest en gecontroleerd. Ze worden 1215 keer gereinigd, zowel mechanisch als door middel van ultrasonische trillingen. Ze worden gepolijst tot ze glimmen als spiegels. De wrijving wordt tot een minimum gereduceerd. De Omega Constellation benadert dan ook de sterrenwachtprecisie zo dicht als voor een polshorloge maar mogelijk is. Een verschil van een paar sekonden kan voorkomen, maar dat is dan ook alles’. Maar wat nu als de dames uit Kuweit van het ene uiterste in het | |
[pagina 155]
| |
andere vervallen en zich aan die ‘paar sekonden’ gaan ergeren? Zal de ontluiking van hun tijdsbesef binnen redelijke grenzen blijven? De tijd zal het leren.
Het is ongeveer vijf voor twaalf. M. Dupont verafschuwt dat ‘ongeveer’. Hij wil de juiste tijd weten en belt dus ODEon -84-00. Er zijn duizenden die hetzelfde doen. Tenslotte lopen er 130 lijnen van ‘l'horloge parlante’ van het Observatoire naar de centrale ‘Odéon’, die trouwens in staat is geheel Frankrijk over de tijd voor te lichten. Zestien miljoen automatisch-telefonische tijdsmededelingen. Bijna 50.000 per dag, met pieken in de aanvraagcurven tegen twaalf en tegen zes uur in de middag. Wie tegen twaalven wil weten of hij zijn horloge een minuut vooruit of een minuut achteruit moet zetten, is niet in zijn werk verdiept. Hij is in gedachten reeds bij de middagpauze, hij behoort tot hen, die bij het geluid van de sirene welke het einde van de arbeidstijd aankondigt haastig opveren om het begrip vrije tijd als contrast van het werkschema te beleven. Vrije tijd als een alledaagse herhaling van een ons toegeworpen snippertje vrijheid in de tredmolen van het bestaan. De tijd, de juiste tijd. Maar wat is de juiste tijd?
Het zijn de beheerders van de tijdmachine, die het weten. In een keldergewelf van het Parijse Observatoire bevindt zich de ‘pendule fondamentale’, beschut voor trillingen, beschermd voor schommelingen van luchtdruk of temperatuur, 28 meter onder de vloeroppervlakte van een gebouw uit het laatst van de zeventiende eeuw. De daar verborgen centrale klokken zijn steeds verbeterd, telkens in hun constructie verfijnd. Het laatst in 1946 toen een aantal onderdelen vervangen werden door nieuwe, vervaardigd van kwarts uit Brazilië en Madagascar. Vier ‘fundamentele klokken’ waarvan de mechanische beweging door middel van een fotografisch procédé wordt overgebracht op stroken, die als geluidsbanden kunnen fungeren. Het is een mooi stuk ingenieurswerk geweest om uit een zo groot aantal gecompliceerde instrumenten een ‘horloge parlante’ te construeren, die de bron vormt voor de 130 lijnen welke ter wille van de tijdsinformatie van het Observatoire naar de centrale ‘Odéon’ lopen. Het zijn niet alleen ongeduldige of nieuwsgierige particulieren, die | |
[pagina 156]
| |
zich van het apparaat bedienen. Ieder die zich verantwoordelijk weet voor de juiste gang van een klok, in fabrieken en cantines, op stations en in ziekenhuizen, in winkels of bioscopen kent de discipline welke op het weten van de juiste tijd berust. Klokje van gehoorzaamheid voor de tijdsleveranciers en voor de tijdsconsumenten, de door minuten- en urenschema's beheersten. Het is twaalf uur en dus... |
|