Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
[pagina 89]
| |
Uxbridge via Baker Street to Aldgate: zo staat de verbinding in de dienstregeling van de Metropolitan Line van de Londense Underground aangegeven. Een belangrijke lijn voor het forensenverkeer, met een ochtendspitsuur tussen zeven en acht uur. Hoe zou het wonen in Uxbridge mogelijk zijn zonder tussenkomst van London Transport? ‘Buiten wonen’. In een verstedelijkt randgebied van een wereldstad weliswaar, maar toch ‘buiten’. Men moet er iets voor over hebben. Vroeg opstaan onder andere. Men went er aan, men weet op den duur niet beter. In deze tijd van het jaar bereikt men het station Uxbridge tegen zonsopgang. Men groet bekenden, men koopt een krant, het vertrouwde lijfblad meestal, metgezel in het forensenbestaan, reisgenoot in de vroege ochtend. Wie over een klein uur beschikt - de trein van 7.15 uit Uxbridge komt 8.10 in Liverpool Street aan - ervaart dagelijks dat dit juist voldoende is om een ochtendblad, zelfs een serieus ochtendblad, te lezen. Mr. B. Smith denkt er niet anders over. Geen beter begin van de dag dan lectuur van The Guardian. In de ogen van Smith tenminste, deze 45-jarige manager in de ‘foodsgroup’ van Procter and Gamble, het Amerikaanse concern dat in Engeland met Brits personeel werkt. Mr. Smith noemt zich een intellectueel. Hij studeerde enige jaren aan Manchester University en al behaalde hij er geen graad, hij blijft overtuigd van zijn brede belangstelling en zijn scherp inzicht (maakte hij niet snel carrière?). Beginselvast als hij is, leest hij The Guardian, waarvan de lectuur hem sterkt in zijn mening een ruimdenkend man te zijn, een goed Europeaan, een wereldburger zelfs, zoals van een medewerker in een internationaal concern mag worden verwacht. The Guardian onder de arm, zwarte bolhoed, paraplu. Men herkent er de man van standing aan. Every inch a gentleman. Smith durft er op zweren, dat sommige jonge medereizigsters met welgevallen tegen hem opzien. Er zijn er met wie hij wel eens enige woorden wisselt. ‘Goed weer vandaag, Miss Cussons’. De 26-jarige secretaresse, op weg naar het filiaal van Barclay's Bank waar ze reeds een paar jaar werkt, woont bij haar ouders thuis in dezelfde straat waar Smith zijn villa liet bouwen. | |
[pagina 90]
| |
Emily Cussons heeft de Daily Express gekocht. De 7.15-trein is vrij vol vandaag. Ze voelt zich op dit uur nog weinig spraakzaam en het verontrust haar dan ook enigermate dat Smith naast haar komt zitten. Als Smith resoluut zijn krant opvat, doet zij met een gevoel van opluchting hetzelfde. Smith heeft de gewoonte eerst vluchtig de politieke beschouwingen op de voorpagina van The Guardian te lezen, vervolgens de laatste pagina te bekijken, het weerbericht te bestuderen, om daarna de krant wijd open te vouwen. De voorpagina dus. ‘Our defense correspondent’ over de multilaterale kernmacht. Schepen (geen duikboten) met polarisraketten, gemengde bemanningen. Versterking van de Navovloot, verder betere samenwerking tussen bondgenoten. De Amerikanen wensen een beslissing. ‘Waarom’, denkt Smith, ‘deze pressie?’ Waarom zoveel haast met een plan dat de begonnen dooi in de Oost-West-verhouding slechts kan storen? Iedere dag tegenstrijdige berichten, iedere dag tekst en uitleg in situaties die de indruk wekken dat er voortdurend een dubbel spel wordt gespeeld. Mensen in de koude oorlog. Smith, in een wrevel van niet-begrijpen, leest het artikel niet ten einde; ook niet het slot ervan dat op de laatste bladzijde is te vinden. Het oog dwaalt van het ene artikel naar het andere. Kopregels van verschillend formaat. Een Russisch geleerde voor de B.B.C. met een in Rusland gefilmde en opgenomen voordracht. Hij zegt dat hij spreekt in de internationale taal bij uitstek: ‘broken English’. ‘Goed uitgedrukt’, peinst Smith. Gebrekkig Engels, dat is het ware esperanto. Op al zijn reizen, laatst nog in België en in Spanje, heeft hij ervaren hoe ver men er mee komt. Een steelse blik opzij leert hem, dat zijn buurvrouw verdiept is in een verhaal dat de Daily Express met een massief opschrift tot front-pagina-nieuws heeft gemaakt: spionnenoorlog. Arrestaties aan weerskanten van het IJzeren Gordijn. Represailles over en weer. Emily Cussons slaat een blad om. Vierentwintig uur-staking van havenarbeiders. Neen, dat niet. Veel interessanter is een foto van Miss Rose Vivian, een nicht van Lord Vivian. Een knap jong ding; kleuterleidster. Iedere dag begeleidt ze een groep kinderen naar Kensington Palace Gardens. Zie haar staan bij die boom, poserend, elegant. Naast de foto, die Emily, even met de vingers over haar kapsel gaande, lang en aandachtig bekijkt, staat een artikel dat haar blijkbaar niet minder boeit. Prins Michael volgt een tank-instructiecursus in het Bovington-kamp in Dorset. Op dezelfde hoogte: een drietal foto's van prinses Irene in een dameskapsalon te Madrid. Ze heeft zich een | |
[pagina 91]
| |
ander kapsel gewenst en bekijkt nu zelf het resultaat in een handspiegel. Onder de plaatjes het rubriekje The Express Horoscope. Libra, 24 september-22 oktober: ‘U voelt U hoopvol over komende financiële zaken en over iets persoonlijks’ (‘something personal’). Emily's gedachten dwalen af. Zou het binnenkort tot een verloving komen? Waarom doet haar boy-friend soms zo aarzelend? Er zijn toch geen bezwaren aan te voeren tegen een spoedig huwelijk? Ze hebben samen al naar een huis gekeken. Onder de horoscoop een advertentie. Nylonvloerkleden. Een ‘magic carpet’. Daarop zit een jong, gelukkig stel. Sedert de Sprookjes van 1001 nacht weten we hoe men op een toverkleedje de wereld kan overvliegen. Wij blijven op wonderen wachten. Emily wacht; ze leest op dit moment niet...
7.35 Harrow Hill. Er stappen meer passagiers in. Ook bij vorige halten, Ruislipe, Eastcote, enz. bleek belangstelling voor deze vroege treinverbinding. Mr. Smith en Miss Cussons kijken van hun kranten op. Emily met verstrooide blik, Smith alsof de storing hem onaangenaam treft. Hij haast zich verder te lezen. In echte Guardian-stijl schrijft Norman Crossland, correspondent te Bonn, over de teleurstelling die de Britse politiek, zo lauw gestemd over een Verenigd Europa, in Duitsland heeft gewekt. Moeten we dan met De Gaulle meepraten?, vraagt Smith zich af. En die E.E.G.? Berichten uit de vele Procter and Gamble-filialen bewijzen wel, dat het Europese handelsverkeer ook binnen de grenzen der bestaande regelingen onnodig wordt afgesnoerd. Smith minacht ‘Brussel’, dat wil zeggen het centrum van diplomatiek overleg waaruit zo weinig positiefs te voorschijn komt. Geërgerd leest Smith, zelf liberaal in hart en nieren, ‘Science is now the Labour theme’. Ja, ja, Labour en de ‘wetenschapsrevolutie’. Maar als het op toepassing van nieuwe technische vindingen aankomt, ontmoet Labour slechts verzet onder eigen aanhangers, vooral in de vakbondskringen, die alle arbeidsbesparende methoden wantrouwen. Kon The Guardian op dit punt niet wat polemischer uit de hoek komen? Er zijn artikelen, die slechts weinigen aanspreken. Smith althans denkt er niet over zich bezig te houden met ‘British agricultural looks ahead’. Propaganda van de National Farmers' Union? Enkele tellen voor een artikel over mogelijke coëducatie in sommige Oxford | |
[pagina 92]
| |
colleges. Wandschilderingen ontdekt in een kerk in het Franse plaatsje Chinon. Recensies; Fidelio at Covent Garden. Smith herinnert zich een verwijt van zijn vrouw dat ze zo weinig uitgaan tegenwoordig. Hij begint zich in een reeks advertenties van Londense schouwburgen te verdiepen, afwezig, zonder de impuls werkelijk een voorstelling te willen bijwonen.
Wembley Park 7.42; Finchley Road 7.49; Baker Street 7.54. Emily Cussons kijkt op haar horloge. Nog een kwartier. Het krantlezen gaat haar vervelen. Toch raakt ze opnieuw verdiept. Een zestienjarige jongen, die twee uur langs de oever van een rivier in Norwich heen en weer liep en zich toen in het water stortte. Vier hengelaars, die van zijn zelfmoord getuige waren, betoogden later voor de politierechter, dat ze machteloos hadden moeten toezien omdat geen van hen goed kon zwemmen. ‘Wij hebben vrouw en kinderen’, luidde hun verder commentaar. Het bestuur van een voetbalclub over inbraken en vernielingen door jeugdige vandalen gepleegd. Een grote advertentie, die Emily aanspreekt. ‘Parkray - the fire that keeps the whole house warm’. Foto van een zwembad in een luxueus ingerichte gevangenis van Maidstone. King's Cross 8.01. De meeste reizigers verlaten de trein. Smith zal tot Aldgate doorreizen. Ook hij heeft zijn krant zowat uit. Ingezonden stukken; even opschriften en onderschriften lezen. Amusant soms. Een advertentie van de Lufthansa. Brutaal eigenlijk. Kunnen de BEA en de BOAC het niet af? De Italiaanse lire weer veilig. Nog wat ingezonden stukken. Het blad Finance and Industry wordt apart gehouden; dat komt op kantoor of tijdens de lunchpauze wel aan de beurt. Dalende netto-winst bij Procter and Gamble. Toch niet nodig om daarvan enige ophef te maken? Beurskoersen, slotkoersen speciaal. Advertenties voor hoger personeel. Belangwekkend, ook al heeft men zelf geen plannen om te veranderen. Op de laatste pagina herleest Smith een artikeltje, dat al eerder zijn aandacht had getrokken: twee 16-jarige Amerikaanse meisjes vermist, ergens in Engeland. Met medeneming van spaargeld uit Boston vertrokken om de Beatles achterna te reizen. Smith denkt aan zijn eigen 15-jarige dochter, fanatiek in haar enthousiasme voor pop-music. Verstrooid knikt hij Miss Cussons toe als ze bij Liverpool Street opstaat om uit te stappen, 8.10. Aldgate 8.12. Eindpunt, een druk station. Een rush naar de uitgangen. Bolhoeden, paraplu's, aktentassen. Sommigen houden hun | |
[pagina 93]
| |
krant opgerold in de hand. Alsof het een papieren maarschalksstaf is waarmee men zijn kantoor binnengaat.
‘Nieuws’, in verschillende vormen meegedeeld. Het is alsof er signalen worden opgevangen uit kabelballons hoog in de lucht, waarin waarnemers iedere bijzonderheid in de krioelende mensenwereld registreren. Iedere zichtbare bijzonderheid. Want de onderstroming van het verborgene, van het zó alledaagse dat het niet opvalt, valt buiten de gewone observatie, zoals ze ook buiten de historische beschrijving valt. Aan de werkelijkheid van die onderstroming kan moeilijk worden getwijfeld. Ze behoort tot de meest elementaire ervaring van de honderden miljoenen voor wie leven, onopgemerkt leven betekent. Anonieme activiteit, stille berusting. Plicht, trouw, liefde, hulpvaardigheid in de schaduw. Te zamen geven ze de beginnende dag iets van pretentieloze wijding of van vanzelfsprekende menselijkheid. De offervaardigheid van moeders in hun gezinnen, het dagelijks werk van artsen, verpleegsters, maatschappelijke werksters, van onderwijzers of onderwijzeressen, de helpende hand, het meelevend luisteren van geestelijken, predikanten of medewerkers in kerkelijk lekewerk vormen evenmin ‘nieuws’ als materiaal voor historische documentatie.
Silhouet: plattelandsarts. Tot in verre omtrek waardeert men hem als een toegewijde medicus, als een man die hart voor zijn patiënten heeft. Ook het stugste soort boeren in de streek van Thurgau (Noordoost-Zwitserland) waar hij zijn praktijk uitoefent, spreekt met waardering over hun arts. Men kent zijn levensomstandigheden en men respecteert zijn teruggetrokkenheid. Na de dood van zijn vrouw, zes jaar geleden, is hij een zwijgzame, enigszins melancholieke man geworden. Een dove huishoudster, wat correspondentie met twee zonen die naar Canada zijn geëmigreerd, wat is hem overgebleven? Zelf weet hij het antwoord op deze vraag: zijn geloof. Een protestants geloof, gericht op dienen, op in de daad beleden naastenliefde. Dat zijn ambt hiertoe mogelijkheden biedt, beschouwt hij als een teken van goddelijke voorzienigheid. Slechts bij hoge uitzondering spreekt hij zich hierover uit, eigenlijk alleen tegen zijn vriend Pfarrer E., in wiens gezin hij een graag geziene gast is. | |
[pagina 94]
| |
Dat het ambt zwaar is, vooral wanneer men de zestig begint te naderen, staat vast. Dikwijls wordt hij 's nachts weggeroepen. De afstanden zijn groot, de terreinmoeilijkheden 's winters niet gering. Een sterke Peugeot, een motorfiets voor sommige trajecten en bij uitzondering ski's - er bestaan altijd mogelijkheden om zelfs 's nachts afgelegen boerderijen te bereiken. De dagindeling is gelijkmatig. Kwart over zes loopt de wekker af. Tegen zeven uur, 's winters om acht uur, begint het spreekuur dat meermalen tot laat in de morgen duurt. Met de eerste postbestelling komen laboratoriumberichten binnen, uitslagen van bloed- of urineonderzoek. Nieuwe technische hulpmiddelen, onder andere een röntgenapparaat, staan hem ter beschikking. In een zijkamer is een goedingerichte apotheek ondergebracht. In de laatste tijd heeft hij het eerste gedeelte van zijn spreekuur gereserveerd voor buitenlandse arbeiders. Er werken in de buurt bij de bouw van een viaduct enige honderden Italianen. Toen enkelen uit deze groep arbeiders bespeurden dat de dokter goed Italiaans sprak (hij was vroeger assistent geweest in een ziekenhuis in Locarno), nam het aantal Italiaanse patiënten snel toe. Ze worden door hem op gelijke voet behandeld als de gewone dorps- en buurtpatiënten. Hij verdiept zich in hun moeilijkheden, staat ieder met raad en daad terzijde, vergeet, als het hem wenselijk voorkomt een rekening te schrijven. Deze belangstelling voor lieden die geheel en al buiten dit agrarisch milieu staan, begint in het dorp wat gemompel te geven. Sommigen beweren dat de dokter altijd iets zonderlings heeft gehad. Zijn onverschilligheid voor ieder vertoon van welstand, zijn zwijgende, wat verbeten ijver, wat moest men er eigenlijk van denken?
Het spreekuur gaat verder. De Italianen zijn verdwenen. Er komt een landarbeider binnen voor een verbandswisseling, een moeder met een kind vóór de schooltijd begint. Tegen half negen is de wachtkamer nog vrijwel vol. De dokter wordt voor een spoedgeval weggeroepen. Hij verzoekt de wachtenden even geduld te willen hebben. En werkelijk is hij binnen het half uur terug. Ieder kan dus aan zijn trekken komen. Dikwijls gaat het om kleinigheden, om neurotische afwijkingen soms, die de arts snel doorziet. Hij kent zijn patiënten immers al jaren. Er zijn er, die kranten of tijdschriften meebrengen waarin in mateloze popularisering de ziekten zijn beschreven waaraan men meent te lijden. Het is hem bekend welke patiënten hun klachten overdrijven en wie zelden nalaten hun kwalen te kleineren. | |
[pagina 95]
| |
Soms is het spreekuur eerst na elven geëindigd. Dan blijft er nog een uur, anderhalf uur over voor de meest urgente bezoeken. Er wordt een routeschema achtergelaten. 's Middags worden de bezoeken voortgezet. Ze vinden plaats in een sfeer van vertrouwelijkheid. Een blik in de huiskamer of in de keuken geeft de arts dikwijls aanvullende informatie, die hem tot steun is bij het gesprek aan het ziekbed. En dan in het begin van de avond nog een spreekuur. Na het avondeten de vakbladen. Men wil bijblijven, al buigt men het hoofd voor de macht van de specialisatie. Wat vrije lectuur, doorgaans een wijsgerig-religieuze verhandeling of een publikatie over streekgeschiedenis, als sluitstuk van de drukke dag. Een avondgebed in stilte, aanvaarding van dit leven.
Geen medicus die zich niet afvraagt hoe het evenwicht kan worden bewaard tussen te veel en te weinig zorg voor de patiënt. In de dagelijkse ervaring betekent het teveel een toegeven aan de eisen van ongeduldigen, die menen recht te hebben op krachtdadige middelen welke hun kwalen of kwaaltjes - ongeacht de toestand van het gehele organisme - op de kortst mogelijke termijn moeten verdrijven. Men heeft zich deze aanmatigende houding eigen gemaakt in een blind vertrouwen op de wetenschap die, zoals men meent, ‘dadelijks vorderingen maakt’. Hiertegenover een oordeel van de arts-filosoof F.J.J. Buytendijk in zijn meesterlijk essay Over de pijn (blz. 14-15): ‘Wie ooit een landstreek bezocht, waar de bewoners vrijwel van alle medische hulp verstoken zijn, zal hebben ontdekt, dat berusting, moed en vertrouwen een diepere blijmoedigheid wekken dan de mogelijkheid op elk uur van dag of nacht een arts telefonisch te kunnen ontbieden. Een dergelijke mogelijkheid voldoet zeer zeker aan een behoefte, maar schept ook nieuwe oorzaken voor angst en zorg, vooral echter voor ergernis bij een eventueel niet feilloos functioneren van de technische inrichting, die de geneeskunde en wat ermee samenhangt geworden is. De moderne mens ergert zich over veel, dat vroeger gelaten aanvaard werd. Hij ergert zich over het oud worden, over een lang ziekbed, veelal zelfs over de dood, maar zeker over pijn. Deze mag niet voorkomen. De moderne samenleving eist, dat de reeds gevonden middelen voor pijnbestrijding en pijnvoorkoming zullen worden toegepast en beschikbaar zijn voor iedereen en overal, in de werkplaats en op zee, in het hooggebergte, in stad en dorp. | |
[pagina 96]
| |
Zij eist ook van de geneeskunde, dat zij in haar vooruitgang van diagnostiek en genezing ook het voorkomen en wegnemen van pijn steeds meer uitbreidt. Men gaat steeds verder in deze eis, zoals elke arts, tandarts, chirurg of verloskundige uit de dagelijkse ervaring weet. Er is een algofobie ontstaan, die in haar mateloosheid zelf tot een kwelling wordt en bovendien een kleinmoedigheid verwekt die, eenmaal aanwezig, ook tegenover andere ervaringen tot uiting komen moet’. |
|