Een onzer dagen
(1965)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
[pagina 61]
| |
Een nacht in ploegendienst is niet per se een lange nacht. Maar er komen altijd inzinkingen in voor, die kwartieren tot uren maken. Een traag vlieden van de tijd, een worsteling tegen vermoeidheid, momenten van ongeduld. P. kent dit alles. Weliswaar werkt hij nog slechts enkele maanden in de papierfabriek, doch naar eigen zeggen lang genoeg om met nachtwerk vertrouwd te zijn. Hij staat wel graag aan de langzeefmachine. De hem opgedragen taken vergen meer oplettendheid dan vakkennis, meer verantwoordelijkheidsgevoel dan lichamelijke inspanning. De hele papierfabriek is geautomatiseerd. Steeds perfecter is de installatie geworden: de langzeefmachines die de papierbrij zeven, de walsen die de rest van het water uit de natte substantie verwijderen, de droogwalsen. P. heeft weinig bezwaren tegen een volcontinubedrijf met ploegenarbeid. Het ingewikkelde schema van een verspringende tijdsindeling (voor vier ploegen bedoeld) is hem nog steeds niet volmaakt duidelijk. Hoofdzaak is dat hij zijn aanpassing heeft gevonden en zelfs heeft moeten constateren dat nachtarbeid dikwijls een eigen bekoring kan hebben. De stilte en de duisternis buiten, het besef buiten de gewone tijdsorde en de normale nachtrust te zijn gekomen, komen de concentratie ten goede. Het samenspel in de groep (aangemoedigd door groepspremies), het uitblijven van kleine reparaties en van onderhoudsdiensten die overdag zo hinderlijk kunnen zijn, alles draagt bij tot een vlotte gang van zaken. Na deze week zal P. weer in de dagdienst overgaan. Prettig? P. weet het eigenlijk niet. Hij denkt aan de dag van morgen, aan de tijdsruimte tussen twee nachtdiensten. Thuiskomen tegen de tijd dat de kinderen naar school gaan, wassen, ontbijten, de krant. Er moet slaap worden ingehaald. P.'s vrouw probeert het jongste kind, een meisje van drie jaar, stil te houden, maar in de arbeiderswoning dringt alle geluid door deur en muur heen. Als de kinderen uit school komen, zal onderdrukking van rumoer nog moeilijker worden. Ter wille van de gezinsgezelligheid is de warme maaltijd naar de vooravond verschoven. De opvatting dat nachtdienst vaders van hun kinderen vervreemdt, wijst P. van de hand. Juist na het eten heeft | |
[pagina 62]
| |
hij alle tijd om zich met zijn drietal te bemoeien, al moet de jongste dan spoedig naar bed. Meer zorg geeft hem de verstandhouding met zijn vrouw, die soms geïrriteerd naar hun slaapkamer gaat terwijl hij aanstalten maakt om naar de fabriek te vertrekken. Ze dringt er meermalen op aan, dat hij ander werk zal zoeken. Hij wijst op de komende ploegenwisseling. Zijn die veranderlijke arbeidstijden werkelijk zo bezwaarlijk?
Dagen en nachten in het arbeidsproces. Etmalen, ingedeeld, doch continu in het beloop der werkzaamheden. Ze gedogen geen rustpozen, al die hoogovens en walserijen in het Roergebied, in Lotharingen, bij Duinkerken, te Velsen-IJmuiden. Of de papierfabrieken te Velsen of langs de Beneden-Rijn. Chemische industrieën te Leverkusen, te Ludwigshafen, in Zuid-Limburg of te Amsterdam-Noord. Continuarbeid in de raffinaderijen en ruwe olie-destilleerderijen die zich uitstrekken van het Rotterdamse Europoortgebied tot Ingolstadt in Beieren, Reichstatt-Vendenheim bij Straatsburg, Berre l'Étang, Fredericia in Denemarken of La Spezia in Italië. Nachten, volgens menselijke tijdschema's beheerst. Steeds meer, in een steeds groter aantal streken, in een steeds ruimere variatie van industrieën. Uren, die zich moeten voegen naar de organisatievormen welke de moderne techniek vereist. Efficiency, doelmatigheid, volgens de normen van gemathematiseerde werkelijkheden. ‘Elektronische rekenmachines’, lezen wij in een jaarverslag van de N.V. Koninklijke Nederlandsche Petroleummaatschappij, ‘worden gebruikt om te bepalen op welke wijze de groepsraffinaderijen in Europa het meest efficiënt kunnen werken in overeenstemming met het zich wijzigende patroon van de vraag naar produkten’. In zulk rekenwerk kan een uur niet anders zijn dan een uur, onafhankelijk van licht of duisternis. Het is de mens die sociaal-economische structuurveranderingen veroorzaakt. En die ze ondergaat. De geschiedenis van alledag laat nergens, zelfs niet binnen het tijdsbestek van één etmaal, stabiliteit zien. Onze wereld van techniek en organisatie is voortdurend in deining. Bedrijfstakken raken in verval, mijnen worden gesloten, nieuwe industrieën worden gesticht, stuwdammen gebouwd, wegen aangelegd, Mensen, in dagelijkse beweging. | |
[pagina 63]
| |
De indeling van arbeidsprocessen beslist dagelijks over het gaan en komen van miljoenen mensen. Slechts een gedeelte van hen heeft een plaats toegewezen gekregen in volcontinubedrijven. Soms is een kleine nachtploeg bezig in een semi-continu-organisatie, belast met het voorbereiden van het werk dat eerst door vroege-ochtendploegen volledig zal worden hervat. Ochtendploegen in aantocht. Dit betekent reizen in de na-nacht. In onze hele westerse samenleving is het forensisme een dynamische factor, die een aantal uren in de tijdcyclus vult. Een intensief verkeer tussen vier en vijf uur, overal waar industriecentra middelpunten vormen van omvangrijke transportorganisaties.
Wolfsburg, Volkswagenstad. Vóór half zes moeten 20.000 arbeiders hun plaatsen in de uitgestrekte fabrieksgebouwen hebben ingenomen. Na vieren wordt het druk op straat. Het verkeer gaat zijn eerste spitsuur tegemoet. Voor sommige kruispunten dreigen opstoppingen te ontstaan. Waar zoveel arbeiders autobezitters zijn, hangt veel af van beschikbare parkeerruimte. Terreinen ten zuiden van het kanaal dat als een vestinggracht voor de fabriekscomplexen ligt, bieden plaats voor 8000 volkswagens. Men ziet er tegen vijf uur in het licht van hoge booglampen duizenden glanzende torren heen en weer kruipen, de gaanden en de komenden in hun voertuigen. Veel van deze Volkswagens hebben uit verre woongebieden drie of vier man naar de fabriek gebracht. Men maakt graag combinaties; ze blijven doelmatiger dan het individueel rijden. Grote aantallen arbeiders maken gebruik van fabrieksbussen of van openbare vervoermiddelen: stadsbussen of bussen van particuliere ondernemingen. Van alle kanten rijden ze op het hart van de fabrieksstad toe, uit Helmstedt, Königslutter, Gifhorn, Rühen of uit Klein-Sisbeck of Neindorf. Gele stadsbussen, blauwe Volkswagenbussen, zonder uitzondering op weg naar het centrale busstation dat men het ‘Gummibahnhof’ noemt. Door de lichtbundels, die de weg voor al die zware wagens afzoeken, ziet men ook motorfietsen en scooters bewegen, meest van buitenlandse arbeiders die nog niet over voldoende middelen beschikken om zich een Volkswagen aan te schaffen (al geldt ook voor hen de gewone reductie).
Er brandt licht in de meeste huizen van het Italiener-Dorf, het woonoord voor Italiaanse arbeiders, dat de directie van de Volkswagen- | |
[pagina 64]
| |
fabrieken heeft laten inrichten. De mannen, die bij de vroege ploeg zijn ingedeeld - en dat zijn er zeker duizend - zijn tussen vier en half vijf opgestaan. Er wordt koffie gezet in de keukens, brood gesneden. Dit ‘Castel Lupo’ (Wolfsburg) is niet meer dan een kwartier gaans van de eerste hoofdingang van de fabriek verwijderd. Hoge houten huizen met slaapkamers voor vier of zes man. 30 Mark per maand voor het nachtlogies. Zo kan men tenminste sparen en de helft van het loon naar huis sturen. Men is hier nu eenmaal voor het geld, ‘per moneta’. Maar dit verblijf in het noorden is en blijft een zwaar offer. Het koude herfstweer, het korten van de dagen, het vroege opstaan (als men tot de vroege ploeg behoort), dit alles weegt zwaar, doch niet zo zwaar als armoede en werkloosheid thuis. Sommigen brengt het gemis aan gezinsleven tot gevoelens van heimwee. De beide gemeenschapshuizen, aan de Via Paganini en de Via Verdi gelegen, bieden wel enige gezelligheid. Toch gaat men na gedane arbeid liever de stad in, naar café's of Italiaanse ijssalons, die nog een schijn van intimiteit geven aan sommige hoeken van de planologisch zo verzorgde stad. Tegen vijf uur trekt men in drommen op naar de bruggen over het kanaal, dat de fabrieksterreinen van de stad scheidt, maar geen scheidslijn vormt in het tijdsritme dat de industriële processen met het levenstempo van de stad verbindt.
Forensen, ‘pendelaars’, in Wolfsburg, in Berlijn, in Milaan, Lyon of de Lotharingse industriesteden. De westerse etmaalcyclus is niet meer denkbaar zonder het ritme van elkander aflossende ploegen en zonder de eb- en vloedbeweging van een intensief verkeer tussen woon- en werkplaats. De gevolgde routes, de aantallen van hen die in de stroom meedrijven, vormen indices voor de zich voltrekkende sociale structuurveranderingen. Zo kan men er bijvoorbeeld in Noord-Frankrijk alle voor- en tegenspoed van industriegebieden uit aflezen: de modernisering van de Lotharingse staalindustrie, de opkomst van een nog moderner staalindustrie bij Duinkerken, de ommekeer in het zo belangrijke textielgebied Lille-Tourcoing-Roubaix, waar de invoering van arbeidsbesparende machines tijdelijk werkloosheid deed ontstaan. De vestiging van metaalnijverheid midden in dit textielgebied, het uitgeput raken van sommige mijnen in ‘le pays noir’, het kolenbekken van Pas-de-Calais, veroorzaken verschuivingen waarvan de gevolgen dagelijks zijn af te lezen uit de samenstelling der forensen- | |
[pagina 65]
| |
groepen. Temidden van de industriële geschiedenis een heen en weer schuiven van mensen, van niet begrijpende mensen die echter wel geleerd hebben op de wisselvalligheden van de arbeidsmarkt te reageren. Gesprekken in bussen, in de na-nacht of in de vroege ochtend. Men spreekt over het werk, over het loon, over geruchten van toenemende werkloosheid. De grote historische ‘trend’ wijst op een verhoging van sociale zekerheid. Het individuele lot wijkt hier dikwijls van af. In half vragende, half protesterende reacties voelen velen zich geschoven, en aan onbekende machten overgeleverd. Gesprekken in nachtelijke fabrieksbussen, flarden van gesprekken dikwijls van slaperige, vermoeide mensen. Men kijkt voor zich uit, omdat buiten in de duisternis niets te zien valt. De realiteit van het wantrouwen blijft in de kleine menselijke geschiedenis een drijfveer tot handelen èn een motief tot berusting.
Vier uur 's nachts in een café te Münster in Westfalen, een ‘Lokal’ in de Hammstrasse, uitvalsweg zuidwaarts naar het Roergebied. Vier kaartspelers in een holle, rokerige ruimte: veel vertoon van eikenhout en antieke stoelmodellen om een sfeer van ‘Gemütlichkeit’ op te roepen, waarbij men wordt geacht een jukebox en enige spelautomaten op de koop toe te willen nemen. De waard heeft ten behoeve van zijn gasten - in hun spel verdiept - het radiotoestel aangezet, een oud Grundigtoestel van groot formaat, in een hoek van het vertrek. Het nieuws van vier uur. Wij horen de laatste klanken van het weerbericht: hoewel het hogedrukgebied van Noorwegen tot Polen geleidelijk zwakker wordt, verplaatst het zich nog maar weinig, zodat het gunstige najaarsweer blijft aanhouden. De verwachting: ‘Morgens neblig, leichte Bewölkung’. Middagtemperatuur van omstreeks 14 gr. Dan weer dansmuziek. Eén van de kaartspelers maakt een afwerend gebaar. Het is toch niet nodig al die nachtelijke grammofoonplatenmuziek van de W.D.R.-N.D.R. aan te horen. Die is goed voor bedrijven met nachtarbeid, voor bureaus met continudienst of voor garages en pompstations. En dan die herhaling van nieuws- en weerberichten: om 2.00, 3.00, 4.00 en 5.00; men behoeft toch niet alles te slikken. Er wordt een knop omgedraaid. De stilte keert terug. De kaarten zijn opnieuw geschud. Een van de spelers zet met een aanmoedigend gebaar een doos sigaretten tussen zijn vrienden neer. | |
[pagina 66]
| |
Twintig over vier. Er komen twee mannen binnen, beide in een zwart leren jasje met het schelp-insigne van de Shell. Blijkbaar van een naburige benzinepomp, waar een ploegaflossing heeft plaats gevonden. Twee mannen met een aantal vrije uren vóór zich. Uit de manier waarop ze bij de toonbank staan, een glas witte wijn genietend, spreekt vermoeidheid en ontspanning. Tegen alle verwachting in, gaan ze niet aan een tafeltje zitten roken, bladeren ze niet in kranten of tijdschriften. Neen, de oudste van de twee loopt op de jukebox toe, hij grabbelt een paar losse twintig Pf.-stukken uit een jaszak, kiest met zorg de nummers die zijn voorkeur hebben en zet het mechanisme in beweging. Met gespannen aandacht, vrijwel onzichtbaar meewiegend, volgt de man de Amerikaanse popmusic waaruit hij iets naar eigen gading naar voren heeft gehaald. Zijn kameraad staat bij een spelautomaat: ‘Shipmates’, zo fel van kleur en zo absurd van tekening als deze dingen plegen te zijn. Hij speelt het spel alleen, geheel verdiept in de rollende knikkers met hun onverwachte bewegingen waar ze op belletjes stuiten die elektrisch contact maken. De muzikale Shell-man heeft een tweede glas wijn besteld en intussen nog een stapeltje van vijf Pf.-stukken voor zich neergelegd. Méér muziek voor hij naar huis gaat. Intussen is de speler van de ene spelautomaat naar de andere gegaan. De kaartende mannen zijn bezig hun spel af te sluiten. Nog vóór het weerbericht en de nieuwsberichten van vijf uur in aantocht zijn, zal men het café hebben ontruimd.
Ochtendbladen glijden van de persen. Op transportbanden gaan ze naar de pakkerijen en vervolgens in pakken van vijftig op andere transportbanden naar laadplaatsen waar vrachtauto's klaar staan. Het is kwart over vier. In de rue du Louvre zien wij reeksen kleine blauwe vrachtwagens voor de drukkerij van Le Figaro opgesteld. ‘Transports Presse’ lezen we. Van de transportband in de auto's, die voor vervoer naar vliegvelden en stations zorgen of de naar drukinktruikende pakken kranten rechtstreeks naar distributiepunten in en buiten de stad brengen. Als de organisatie klopt, moet bijvoorbeeld de bevoorrading van de Parijse metrostations direct na de opening daarvan (5.30) kunnen beginnen. Het is in andere steden niet anders. Waarom zou de organisatie niet kloppen? In de ervaring van alledag is men op haperingen be- | |
[pagina 67]
| |
dacht. Ze doen zich echter in de gestroomlijnde bedrijvigheid van het moderne dagbladwezen zelden voor. Redactionele arbeid, typografische verzorging, distributie. Een nacht van voorbereiding voor de gewone ochtend-lectuurvoorziening. Nieuws en toelichting op nieuws. Want de krant heeft zelden de primeur. In de eerste aankondiging van nieuws kan de radio doorgaans een slag voor blijven. Van dat nieuws hebben vroege reizigers gewoonlijk al iets gehoord, in de haast enige brokstukken opgevangen. De dagcyclus heeft voor ieder een aanlooptijd nodig die niet met aandachtig luisteren kan worden belast. Wat met een half oor is gehoord, zal later wel worden aangevuld met lezen. Daarvoor dient de krant, weinig eisend, desnoods met een half oog te overzien: kranten in de schemertoestand waarin het dagbegin met het einde van de nacht samenvalt.
Met onzekere passen drentelt hij heen en weer bij de hoek van de rue Soufflot en de boulevard St. Michel. Een opvallend goed geklede neger, zo verzorgd alsof hij in een modeshow gaat optreden. Een slanke, rijzige gestalte, zwarte overjas, grijze deukhoed. Een passerende prostituée spreekt hem aan. Hij schudt het hoofd, loopt zwaaiend door, overstekend naar de rue de Medicis. Het is vijf over vier. Waar wacht hij op? Wij houden de pas even in. Er kan iets benauwends liggen in de dronkenschap van een neger. Is hij in zekere zin niet een gast in ons midden? Zou het daarom zijn, dat het gedrag van deze dronken man, die nu en dan onverstaanbare klanken prevelt, ons raakt? Ook al verwerpen wij de gedachte dat dit vertoon van hulpeloosheid in wezen anders zou zijn dan dat van de eerste de beste Fransman? De neger probeert een café-restaurant in de rue de Medicis binnen te gaan. Het is gesloten. Dan dwars de straat over. Handen om de spijlen van het hek, dat de Jardin du Luxembourg tegen ongenode gasten moet beveiligen. Een zuchtend voorover staan. Wij keren op onze schreden terug. Of monsieur een taxi zoekt? Willen wij er een aanroepen? Geen antwoord. Ook op een in het Engels gestelde vraag reageert hij niet. Vuisten om twee stijlen van het parkhek, kijkt hij ons zwijgend-hulpeloos aan, de keurig geklede neger, gast in deze stad. Toch spreekt uit zijn blik een vragen om hulp. Hij kan zich slechts niet uiten, niet door dronkenschap doch door een | |
[pagina 68]
| |
schuwheid die hem belet de drempel te overschrijden die menselijk contact in de weg staat. Het is van onze kant niet anders; zelden, heel zelden maar, kan men zijn broeders hoeder zijn. |
|