| |
| |
| |
VII
Nogmaals
| |
| |
Nogmaals
Lange tijd had Hitler volgehouden dat inlijving van Sudetenland zijn laatste eis was. Bij de besprekingen te München verklaarde hij de zelfstandigheid van het verkleinde, nu geheel weerloos geworden Tsjecho-Slowakije te willen garanderen. In maart '39 bleek hij deze belofte alweer te zijn vergeten. Tegenstellingen tussen Tsjechen en Slowaken, tussen niet-Duitse groepen dus, gaven aanleiding tot een ultimatum. Tsjecho-Slowakije moest, wilde het zijn hoofdstad Praag niet verwoest zien, zich onder Duitse ‘bescherming’ plaatsen. Het zou voortaan het ‘protektoraat Bohemen-Moravië’ heten. In maart 1939 rolden Duitse pantserdivisies naar Praag en Brünn.
Er was geen krasser demonstratie van machtspolitiek denkbaar. Hitler kon immers niet meer beweren dat het toen nog om het ongedaan maken van het verdrag van Versailles ging of om de vereniging van alle Duitsers in één groot rijk. Zijn woordbreuk zette een streep door de Britse vredespolitiek. Dat begreep het Britse volk. In antwoord op Hitlers aanmatiging werd besloten Polen in de hangende grensconflicten met Duitsland onvoorwaardelijk te steunen. Frankrijk volgde Engeland hierin aarzelend. Wat Rusland zou doen, viel niet te voorspellen. Het had door ‘het verraad van München’, de opoffering van Tsjecho-Slowakije, zijn vertrouwen in de Brits-Franse politiek verloren. Hitler wist dit en begon Stalin voorstellen te doen om Polen te verdelen, waarin meteen een basis
| |
| |
kon worden gevonden voor een niet-aanvalsverdrag, de beruchte, 23 augustus 1939 bekend gemaakte overeenkomst, die een sensatie in de Europese diplomatie betekende. Hoewel Mussolini bezwaren opperde, liet Hitler zich niet meer van een aanval op Polen weerhouden. Wanneer dat land onder de voet was gelopen, kon misschien met Russische ruggesteun met Engeland en Frankrijk worden onderhandeld. De 1ste september begon de opmars naar Warschau. Een Brits-Frans ultimatum richtte niets uit. Daarop volgden twee oorlogsverklaringen.
Alles heel anders dan in juli 1914. Toen een maand van ondoorzichtig dynastiek en diplomatiek beleid, van militaire pressie na een langdurig voorspel van gewaagde imperialistische machtspolitiek. Op grond van een later in het geding gebrachte ‘schuldvraag’ moest Duitsland volgens het verdrag van Versailles verklaren alleen schuldig te zijn geweest aan het uitbreken van de oorlog. Daarna kwamen honderden historici in het geweer om correcties aan te brengen in die al te eenvoudige formule. Marxistische geschiedschrijvers betoogden dat het geschrijf over misrekeningen en agressieve bedoelingen op een overschatting van het persoonlijk element in de geschiedenis berustte. Het fatum van het vooroorlogse tijdperk lag volgens hen in de ontwikkeling van het kapitalisme, vooral in de laat-kapitalistische fase van het moderne imperialisme.
Niets van dit alles in de zomer van 1939: geen dynastieke romantiek, geen oorlogszuchtige generaals, geen kapitalistische expansiezucht - slechts die ene niet te breidelen kracht, het fanatisme van Hitler, zijn droom van een oppermachtig Duitsland, van levensruimte voor zijn volk, zijn waandenkbeeld een internationale jood-kapitalistische samenzwering te moeten bestrijden. De oorlog was zijn oorlog. Overal in het rijk wilde hij onder-dictators een zekere vrijheid van handelen geven. De belangrijkste beslissingen liet hij zich echter niet uit handen nemen. Hij bepaalde de buitenlandse politiek, hij beheerste het leger. De generaals, wrokkig en van twijfel vervuld, hadden te gehoorzamen. Er bestond geen enkel orgaan voor overleg,
| |
| |
geen aanvaardbare vorm voor het doen horen van waarschuwende opmerkingen. Wat aan oppositie bestond, werd tot zwijgen gebracht toen Engeland en Frankrijk te München Hitler in de kaart speelden. Welke argumenten konden binnenslands nog gelden tegenover een heerser die het ene succes na het andere wist te forceren?
Merkwaardig schouwspel deze beslissingen van één man, in strijd met alles wat over de institutionele gebondenheid van mensen en organisaties in een ingewikkelde samenleving bekend was; in afwijking ook van theorieën over produktieverhoudingen en daaruit voortvloeiende concentratie van macht. In plaats van de schuldvraag zoals die in 1919 werd gesteld, later beschouwingen over het probleem van de collectieve schuld van het Duitse volk. Meestal onder verwaarlozing van twee faktoren in het grote gebeuren; ten eerste dat de verkiezingen van 1932 in een wanhoopsstemming plaats vonden temidden van crisis en massale werkloosheid; ten tweede, dat de dictatuur, eenmaal gevestigd, over middelen beschikte om individueel verzet te breken en zodoende ook kon voorkomen dat bezwaren van enkelen tot georganiseerd verzet konden leiden. Het waren jaren waarin grote aantallen Duitsers binnenskamers kritiek uitoefenden, met veelal toenemende afkeer van wat Hitler-marionetten in het openbaar bedreven.
Men leerde berusten, men berustte in alles: zelfs in de manier waarop de Führer in 1939 op oorlog aanstuurde. Hitler wist dat de oorlog niet populair was. Hij vermeed zelfs het woord. Tegen Polen ging het slechts om ‘vergeldingsmaatregelen’. Ook in Engeland en Frankrijk bleef de stemming mat. Vooral in Frankrijk ontbrak het vertrouwen nogmaals tot het élan van 1914 te kunnen komen. In Engeland werd een vastberaden ‘neen’ door Churchill uitgesproken. Maar nergens liet men zich tot het naïeve enthousiasme van 1914 opzwepen. Toch ontbrak zelfs in de meest demokratische staat de mogelijkheid tot een vertrouwensvotum. Ook daar had men te gehoorzamen. Wanneer de regering een oorlog onvermijdelijk noemde en het apparaat in beweging bracht om dienstplichtigen onder de
| |
| |
wapens te roepen, volgde men het parool dat de landsverdediging offers vergde. Hierin handelde men overal gelijk.
Polen, in september 1939 verpletterend geslagen, ontving van Engeland en Frankrijk niet de beloofde militaire steun. Het deelde het lot van Tsjecho-Slowakije. Of het eerste land dat door Hitler werd overwonnen op meer hulp had mogen hopen, staat te bezien. De bondgenoten, ver van het strijdterrein, zouden, alle solidariteitsverklaringen ten spijt, toch geen tijd hebben gehad troepen en materiaal naar de slagvelden van Midden-Europa over te brengen. Zij hadden nog een achterstand in bewapening in te halen, zoals ook Duitsland niet gereed was voor een werkelijke krachtmeting. De winter van 1939/40 ging aan weerskanten met voorbereidingen heen. Eerst in het voorjaar van 1940 liet Duitsland zien waartoe ‘een volk in wapens’ in staat was.
De oorlog had alle in Frankrijk wonende Duitse immigranten, voor zover zij niet genaturaliseerd waren, tot ‘vijandelijke ingezetenen’ gemaakt. De Franse autoriteiten wisten wel dat er geen fellere tegenstanders van het nationaal-socialisme in hun land te vinden waren, maar er bestonden nu eenmaal stelregels waarvan niet kon worden afgeweken. Internering was het parool, kampen voor alle Duitsers die zich slechts op een tijdelijke verblijfsvergunning konden beroepen. Daarna in het najaar van 1939 toch weer aarzeling. Men zocht de middenweg om Duitse burgers in kampen van vrijwilligers, tot alle hulpdiensten bereid, onder te brengen. Walter Benjamin en andere intellectuelen belandden in zo'n Camp des travailleurs volontaires.
Nadat men hem en vele van zijn landgenoten in het vroege voorjaar in vrijheid had gesteld, brak de Duitse aanval in volle hevigheid los. Duitse immigranten mengden zich onder de Fransen die in allerijl Parijs verlieten. In de verwarring, vooruitlopend op de Duitse bezetting, werd opnieuw internering van vreemdelingen bevolen. De meesten bevonden zich na de capitulatie op het gebied van de schijnregering van Vichy.
| |
| |
Generaal Pétain had echter in het capitulatieverdrag (art. 19) toegezegd de Duitsers door hen aan te wijzen tegenstanders uit te leveren. De enige mogelijkheid tot ontsnapping lag voor de meest bedreigden in de verwerving van een Amerikaans visum.
In de Verenigde Staten werd een Emergency Rescue Committee opgericht, dat een vertegenwoordiger, Varian Fry, naar Marseille zond. Hij nam contact op met de meest bedreigden, schrijvers die zich in het interneringskamp Les Milles in de buurt van Aix-en-Provence bevonden: Lion Feuchtwanger, Walter Hasenclever, Walter Benjamin. Of met hen, die in een kamp bij Lourdes waren ondergebracht. Voor vrouwen en kinderen was een kamp bij Gurs ingericht. Sommigen gelukte het vrijlating te verkrijgen ‘om gezondheidsredenen’. Verschillende Franse artsen bleken bereid hulp te bieden. Kampcommandanten verleenden faciliteiten aan hen voor wie de nodige ‘papieren’ onderweg waren. Wie brieven kon overleggen over toegezegde visa kwam meestal op vrije voeten. Daarna kon men afwachten of de begeerde documenten werkelijk kwamen of naar Marseille reizen om met de onvermoeibare, vindingrijke Varian Fry overleg te plegen over clandestiene middelen om af te reizen, eventueel met een vervalst paspoort.
Men kon proberen per schip naar Noord-Afrika te ontkomen of een trein te vinden die richting Pyreneeën ging. Uit Lourdes en andere zuidelijk gelegen steden werden bergdorpen bereikt, waar gidsen te vinden waren om vluchtelingen naar Spanje te leiden. Heinrich en Nelly Mann te Marseille, Franz en Alma Werfel te Lourdes, Döblin, van zijn gezin gescheiden, van plaats tot plaats zwervend. Te Lourdes hoorde Werfel de geschiedenis van een jonge heilige, het meisje Bernadette Soubirous. In zijn benauwenis legde hij de gelofte af Bernadette's levensloop in romanvorm te beschrijven indien hij met Alma uit de chaos zou weten te ontkomen. Ook Döblin leerde door de nood bidden. Het hervinden van vrouw en kinderen maakte hem tot een vrome katholiek.
| |
| |
Honderden dankten hun redding aan Varian Fry. Hij verleende financiële steun waar dit nodig was, confereerde met Franse autoriteiten, wist hoeveel visa uit Amerika onderweg waren en voor wie deze bestemd waren. Hij bemiddelde bij het vinden van gidsen voor het gebied van de Pyreneeën, terrein vol vluchtwegen. Velen echter hadden de moed al opgegeven Spanje te bereiken. In een vlaag van moedeloosheid nam Walter Hasenclever een grote dosis veronal. Hij stierf in een ziekenhuis te Aix-en-Provence.
Walter Benjamin, uit Denemarken naar Frankrijk teruggekeerd, beschikte door zijn dienstverband bij het uit Frankfurt naar Parijs en daarna naar New York overgebrachte Institut für Sozialforschung over uitstekende relaties. Adorno en Horkheimer hadden hem uit New York geschreven dat een Amerikaans visum voor hem was verzonden. Varian Fry wist er echter geen nadere informatie over te geven. Franse ambtenaren verleenden weinig medewerking. Liever speelden zij soms de Duitsers in de kaart dan van voorschriften af te wijken. Benjamin, zonder het reddende stukje papier - dat overigens voor hem klaar lag - slaagde er in, een trein te vinden naar de Frans-Spaanse grensstrook. Met een schare vluchtelingen deed hij een poging de Pyreneeën over te komen. Een Spaanse douanier hield de arme drommels tegen, chanteerde hen. Wie niet voldoende geld kon neertellen, moest terug. In de nacht van de 26ste september diende Benjamin zich een dodelijke dosis morfine toe. Daags daarna kregen zijn reismakkers vrije doorgang. Zij konden niet anders doen dan de stervende achterlaten, Walter Benjamin, in Port Bou begraven.
Beter verging het Franz en Alma Werfel, die uit Lourdes naar Pau trokken, Heinrich en Nelly Mann en hun neef Golo Mann ontmoetten en een betrouwbare gids vonden voor een ruwe tocht door het nabije berggebied. Zware rugzakken hinderden de mannen bij het klimmen. Men moest de vrouwen helpen zich een weg te banen door doornig struikgewas. Franse gendarmes deden alsof ze het groepje niet zagen, Amerikaanse vrijwilligers stonden aan de andere kant van de
| |
| |
grens, boden een helpende hand. Veel kwam neer op Golo Mann, de jongste van het gezelschap, sterk en vindingrijk. Hij regelde de reis naar Barcelona, zorgde voor passagebiljetten voor een toestel van de Deutsche Lufthansa, dat de uitgeputte vluchtelingen naar Madrid en vervolgens naar Lissabon vervoerde. Te Lissabon aangekomen, bleek men niet over de juiste reisdocumenten te beschikken. Heinrich betoogde met grote welsprekendheid dat de Amerikaanse regering alle vereiste stukken had verzonden. Ze konden ieder ogenblik aankomen. Men mocht het vliegveld verlaten. De hotels in de hoofdstad bleken vol, het wemelde in Lissabon van emigranten. Na een nachtelijke taxirit bleken slechts in een naburige zeebadplaats nog enige kamers beschikbaar te zijn. Enkele dagen later konden een paar hutten worden besproken op de Nea Hellas, een Grieks schip gereed om naar New York te vertrekken. Er waren meer emigranten die op dit schip plaatsen hadden kunnen reserveren: Edgar Polgar en de eerste vrouw van Stefan Zweig, Friderike von Winternitz, met haar beide dochters en schoonzoons (met Amerikaanse visa die Zweig hun had weten te verschaffen). De passagierslijst toonde een allegaartje van namen. Heinrich Mann en Franz Werfel als beroemdheden over wie de Amerikaanse pers, voorbarig genoeg, schreef alsof ze al in veiligheid waren. Toch moest nog maar worden afgewacht hoe de reis met het overvolle, weinig comfortabele schip zou verlopen.
Het profiel van de haven van Lissabon was het laatste wat Heinrich van Europa zag: ‘Het leek me onbeschrijflijk mooi. Een verloren geliefde is niet mooier. Alles wat mij gegeven was, had ik in Europa beleefd, lust en verdriet van een van zijn tijdperken, dat het mijne was’.
Bij aankomst te New York, de 13de oktober 1940, vermoeid door de overtocht, werden Heinrich en Nelly, Golo en de Werfels begroet door Thomas en Katja Mann, Hermann Kesten en Kadidja Wedekind. Een emotioneel weerzien. Alweer grote publiciteit; interviews werden echter niet toegestaan
| |
| |
Heinrich en Nelly waren dankbaar voor gastvrijheid in de woning van Thomas en Katja te Princeton. Het bleek er rustig, anders dan Heinrich had verwacht. Evenals de meeste Europese intellectuelen was zijn visie op de Verenigde Staten door vooroordeel gekleurd. Het leek hem overdreven dat zijn broer Thomas zich met warmte over de Amerikaanse cultuur uitliet. Was het omdat hij de taal goed kende? Heinrich had zich nooit op Engels toegelegd; naast het Duits bestond voor hem maar één taal, het Frans. Nu moesten hij en zijn vrouw zich wel enig Amerikaans vocabulaire eigen maken, met tegenzin. Nelly Mann-Kroeger, sedert 1939 Heinrichs wettige echtgenote, deed haar best zich aan te passen. Ze waardeerde de hartelijkheid van haar zwager en schoonzuster, maar werd gekweld door achterdocht. Men duldde haar terwille van Heinrich, dat was duidelijk.
Een verademing voor haar het universitaire milieu te verlaten, Princeton vaarwel te zeggen om Heinrich naar Californië te volgen. Zij zouden zich in de omgeving van Hollywood vestigen. Heinrich als scriptwriter voor Metro-Goldwyn-Mayer en Warner Brothers. Zo stond het tenminste in het contract dat Mann voor één jaar een inkomen van 6000 $ garandeerde. Hollywood, het beloofde land ook voor Werfel, Döblin, Alfred Neumann, Leonhard Frank. Hun beroep stond in hun visa aangeduid: werkzaamheden voor filmondernemingen, arbeidsovereenkomsten die hun overtocht hadden bespoedigd. Geen blijvende toezegging voor regelmatig werk. De filmmaatschappijen hadden script-writers genoeg. Het leek bijvoorbaat onwaarschijnlijk dat Europese schrijvers een vaste plaats zouden kunnen vinden in de ‘droomfabriek’ waarvoor zij in wezen geen belangstelling hadden.
Dat zijn professoraat te Princeton van begin af als een tijdelijke verbintenis was gezien, werd door Thomas Mann allerminst betreurd. Wat hij in 1938 vol goede moed was begonnen, bleek zich tot een taak met een toenemend aantal verplichtingen te ontwikkelen: lezingen, conferenties, comitéwerkzaamheden.
| |
| |
Vooral na het uitbreken van de oorlog werd Mann als een van de grootste vertegenwoordigers van de ‘vrije’ Duitse geest beschouwd, een onmisbare figuur in iedere organisatie tot verlichting van de nood van vluchtelingen. Zorg vooral voor de in Europa achtergeblevenen. Samenwerking met Kesten om inreisvisa voor de meest-bedreigden te verkrijgen. Later het verheugende bericht dat Golo en Heinrich en zijn vrouw in Lissabon waren aangekomen.
Zorg voor de geredden, gasten in Princeton, correspondentie met de Zwitserse uitgever die het tijdschrift Mass und Wert zou publiceren. Een uitnodiging van de BBC te Londen om korte toespraken voor Duitsers op de band te doen opnemen, informatie voor hen die het waagden clandestien buitenlandse zenders te beluisteren.
Ook moest persoonlijk leed worden gedragen. Thomas' en Katja's tweede dochter Monika verloor haar man Dr. Lanyi bij het torpederen van de ‘City of Benares’, schip vol vluchtelingen. Monika zelf werd gered na twintig uur in het water te hebben gelegen, vastgeklampt aan een omgeslagen reddingsboot.
Hoe bij dit alles nog aan eigen werk te denken? Zeker, de Goethe-roman Lotte in Weimar was voltooid. Maar het vierde deel van de Joseph-romans vorderde zo langzaam, dat Thomas er aan begon te wanhopen of hij het werk ooit zou kunnen afsluiten. Waarin lag het zwaartepunt van zijn bestaan? Wat had hij als zijn plicht te zien? Uit een brief aan Hamilton (6-6-'40): ‘Ik ben nu vijfenzestig jaar oud, heb me in mijn levensdagen niet ontzien, en de wereldgeschiedenis ontziet ook niet onze krachten. Al te lang zal de termijn niet meer zijn, die mij gegeven is om mijn persoonlijke aan de kunst gewijde arbeid, al was het maar voor de goede orde, tot een einde te brengen. Ik geloof dat ik beter deed mij daarop te concentreren dan de rest van mijn dagen te besteden om uit het politieke danaïdenvat te putten’.
Het lot had hem echter geen vrije keuze gelaten. Hij had zich niet zoals Hesse in de bergen kunnen terugtrekken om een
| |
| |
leven van bezinning te leiden. Blijkbaar was het hem beschoren tegen de stroom in te moeten roeien, zijn tijdsindeling af te stemmen op eisen, die hij niet kon negeren. Het zou ‘verraad’ zijn om anders te handelen, zelfs wanneer er een ander verraad tegenover leek te staan, onderschatting van de betekenis als literator. Punt van discussie met Hermann Hesse, in oorlogsjaren schriftelijk voortgezet. Wanneer bij een postbestelling een brief uit Zwitserland tussen de lange Amerikaanse enveloppen lag, werd deze er direct uitgegrepen en gretig gelezen.
De correspondentie met Hesse, met lange tussenpozen soms, waardeerde Mann als een laatste verbindingslijn met het oude Europa. Van Thomas' kant de telkens uitgesproken twijfel of het hem zou zijn vergund Zwitserland ooit terug te zien. Hij vertelde van zijn werk, van het leven in Amerika, van de naderende verhuizing naar Californië, waar hij te Pacific Palisades aan de kust een stuk grond had gekocht, een mooi gelegen perceel met zeven hoge palmen, met eucalyptusbomen en citrusstruiken. Hij hoopte er weer tot schrijven te komen.
Hesse schreef over de lotgevallen van schrijvers die ze beiden kenden, over de jicht die hem kwelde, over Das Glasperlenspiel dat zijn voltooiing naderde. Ook wel over de oorlog, met sombere vermoedens over de tijd die er op zou volgen. ‘De wereld doet zijn best, ons oude lieden het afscheid te verlichten. Het totaal van verstand, methode en organisatie waarmee het onzinnige wordt gedaan, brengt iemand steeds weer in verbazing; niet minder de som van geestelijk onvermogen en trouwhartigheid waarmee de volken uit de nood een deugd maken en uit de slachting tot hun ideologieën komen. Zo beestachtig en zo trouwhartig is de mens’.
Californië, Hollywood - magie van namen. Brechts aandacht was er op gevestigd door correspondentie met Lion Feuchtwanger, die zich geheel thuis scheen te voelen in de gekozen woonplaats. Hij wist ook dat hij op voorspraak van invloedrijke Amerikanen, zoals de journaliste Dorothy Thomson, mocht rekenen voor het geval hij zich in de Nieuwe Wereld
| |
| |
zou willen vestigen. Dit bleef hem in gedachten. De Brechts voelden zich in Denemarken niet meer veilig. Militaire deskundigen hielden rekening met de mogelijkheid dat de Duitsers voor aanvallen op Engeland de gehele Noordzeekust zouden willen beheersen.
In april 1940 reisde het gezin naar Finland, waar het onderdak vond op het landgoed van de dichteres Hella Wuolijiki. Kennismaking met enige grootgrondbezitters en informatie over agrarisch-feodale verhoudingen in het gebied waar hij was neergestreken, inspireerden Brecht tot zijn stuk Herr Puntila und sein Knecht. Boeiend toneel ongetwijfeld, maar dogmatischer dan zijn werk uit de jaren 1938 en 1939.
Toen duidelijk werd hoe ook Finland in de Duitse invloedssfeer kwam te liggen - onvermijdelijk nadat Duitsland zich van Denemarken en Noorwegen had meester gemaakt - besloten Bertolt en Helene naar Amerika uit te wijken. Door Rusland heen hoopten ze Californië te bereiken. Een avontuurlijke, lange en harde reis, met een eerste oponthoud in Moskou, enige weken in mei 1941, in een stad vol militaire bedrijvigheid. Het lag voor de hand Stalins maatregelen tot politieke intimidatie aan oorlogsnoodzaak toe te schrijven. Maar toch moet bij Brecht wel enige twijfel zijn opgekomen bij het vernemen van berichten over arrestaties, zelfs van uitgeweken Duitsers die het communisme zeker niet ontrouw waren geworden. Zo scheen Herwarth Walden gevangen te zijn gezet. Bertolt deed ook nog nasporingen naar het lot van zijn vriendin en vroegere medewerkster Carola Neher. Ze was ‘verdwenen’, misschien naar Siberië verbannen.
Brecht beschikte niet over voldoende relaties om stappen ten gunste van Carola te kunnen doen. In de Sovjet-republiek immers genoot hij geen bijzondere bekendheid. Hij ontving enige officiële uitnodigingen, maar ondervond dat men hem eigenlijk links liet liggen. Slechts voor de reis door Siberië werd alle medewerking ondervonden. Na vermoeiende dagen in een der Transsiberische treinen kwam men begin juni 1941 te Wladiwostok aan. Voor de verdere reis kon een Zweedse
| |
| |
vrachtvaarder worden gevonden, een schip dat San Pedro in Californië als haven van bestemming had.
Bij aankomst, de 21ste juni, stonden goede vrienden klaar om het gezin op te vangen en onder te brengen. Men had enige kamers weten vrij te houden in een verbouwd ranchhouse in de buurt van Santa Monica - alles het werk van Lion Feuchtwanger en de vroegere Berlijnse filmspeler Peter Lorre. Zij waren het ook die hun bemiddeling hadden verleend voor Brechts contract met een filmmaatschappij. Brecht als scriptwriter, veel viel er niet van te verwachten, vooral omdat hij zich weinig voor de hem toegedachte taak interesseerde.
Hij beperkte zich voorlopig tot een verkenning van de omgeving en het bezoeken van oude kennissen, waarvan er zoveel in zuidelijk Californië waren neergestreken dat men soms in Sanary-sur-Mer dacht te zijn. Van de Verenigde Staten kende Brecht slechts één stad: New York, stad van verticale lijnen en van miljoenen licht weerkaatsende vensterruiten. Daarmee vergeleken was Los Angelos niet meer dan een chaotisch conglomeraat van verspreide stadswijken, caricatuur van een wereldstad. De charme van Californië lag in de kuststrook, in zijn stranden met hun hoge branding, de brekende golven van de imposante ‘ocean-swell’, majestueuzer dan wat aan Europese kusten branding werd genoemd.
Brecht wandelde veel, bezocht zijn werkgevers in Hollywood, informeerde naar vrienden die volgens zeggen in de omgeving woonden. Onverwachte ontmoetingen, afspraken voor bezoeken. Franz en Alma Werfel. Werfel verheugd over het succes van zijn The song of Bernadette, de bestseller die hem van financiële zorgen verloste. Ook Feuchtwanger scheen over een hoog inkomen te beschikken, hing de grand seigneur uit als gewoonlijk. Zorglijk bleef het bestaan van Heinrich en Nelly Mann, beide nog steeds kritisch gestemd tegenover alles wat in hun oog ‘amerikaans’ was. Contrast tussen de beide broers: Heinrich, verbitterd, door armoede gekweld, Thomas in goeden doen, vol plannen, geestdriftig over zijn villa in aanbouw.
| |
| |
Lof voor Californië, voor Amerika in het algemeen, ook uit de mond van musici, ten volle profiterend van het internationale medium dat zij beheersten. Met die ene uitzondering: Béla Bartók, opstandig, gebrek lijdend in New York. Bruno Walter nog steeds gastdirigent; Igor Strawinsky, Bronislav Hubermann, Lotte Lehmann, de zangeres.
Dan mensen uit de filmwereld, auteurs en spelers die contracten hadden lopen met maatschappijen welke allesbehalve zuinig omgingen met het beschikbare talent. Brecht verwonderde zich over de verkwisting die te Hollywood plaats vond, de onverschillige manier waarop uit Europa afkomstige regisseurs en spelers werden bejegend. Moest hij zich werkelijk laten welgevallen, dat hem min of meer fictieve opdrachten werden opgedrongen?
Uit het vissersdorp Polperro schreef Kokoschka in mei 1940: ‘Ik voel me als afgesneden van het leven, maar mijn werk moet toch bestaan, mijn kunst leeft toch!’ Hij had veel geschilderd aan de kust. Toen het grote Duitse voorjaarsoffensief was begonnen, voelde hij zich zo gespannen, dat het hem onmogelijk was nog langer aan zee te blijven. Loda verzette er zich niet tegen om naar Londen terug te gaan.
Ze vonden een woning in St. John's Wood, al gauw verwisseld voor een goedkope flat in Finchley. Oskar en zijn vrouw voelden zich nu één met de Britse bevolking. Iedere avond stralen van zoeklichten, kabelballons, luchtgevechten. Luchtaanvallen, branden, uren in schuilkelders doorgebracht. Na de ‘battle of Britain’ een lange donkere winter. Niemand die over kunst sprak. Oskars reserves teerden in. Hij stelde vast dat vluchtelingen zonder bankrekening in Engeland niet meer in tel waren dan honden of katten. Zelfs een Rembrandt of een Michel Angelo zouden naar zijn mening geen krediet hebben genoten. Hoewel enige werken van Kokoschka in Tate Gallery ‘in bruikleen’ hingen en de directie van dat museum over ruime fondsen beschikte, kwam niemand van de heren op de gedachte
| |
| |
de schilder door aankoop van een stuk te steunen, zijn armoede te helpen verlichten.
‘Ik was verloren en wanhopig’, herinnerde hij zich later. ‘Ik ging National Gallery binnen en keek zo eens om mij heen zoals men doet als men vermoeid is en zonder hoop. Ik zie plotseling een portret, een van Rembrandts laatste zelfportretten. Ik kijk er eerst als schilder naar; ik zie de vorm, zie het penseelwerk, ik zie diepte en eerst dan ontwaar ik dat deze merkwaardige mens het waagt een reeds vergaand lichaam - hij was ziek, had waterzucht, het oog is rood, de huid als door de dood getekend - dat dit genie het waagt dit te schilderen, zó volmaakt, zó vrij dat ik plotseling ben geschrokken. Hoe is het mogelijk, dat men de dood zó in het gezicht kan zien: zichzelf!
En dat was de grote les voor mij. Ineens voelde ik mij van vrees bevrijd. Wanneer een kunstenaar in staat is de waarheid zo in het gezicht te zien dat hij het vergankelijke kan begrijpen en het toch vorm kan geven, toch het onsterfelijke doorzichtig maakt in de sterfelijke vorm, dan heeft hij meer gedaan dan enig woord zou kunnen doen’.
Wilde men echter op het woord vertrouwen, dan kon volgens Kokoschka niet beter worden gedaan dan zich te verdiepen in het werk van Rembrandts tijdgenoot Comenius. Voor hemzelf was de wijze uit Bohemen, de pacifistische pedagoog, steeds een leidsman gebleven. Temidden van het oorlogs-tumult moest zijn stem worden gehoord. Kokoschka meende hiertoe een bijdrage te kunnen leveren door een aan Comenius gewijde dramatische schets, een werkstuk dat hij telkens opvatte wanneer zijn penseel voor korte tijd bleef rusten. Literaire inspanning uit dezelfde geest geboren als een, overigens, voorbijgaande, neiging tot het schilderen van politiek-symbolische voorstellingen.
Kort na het uitbreken van de oorlog had Stefan Zweig uitnodigingen ontvangen voor een tweede lezingtournee in Brazilië en andere Zuid-Amerikaanse staten. Moest hij Enge- | |
| |
land trouw blijven, het verscheurd Europa verlaten? Met Lotte naar de Verenigde Staten gaan of zich in Brazilië vestigen? Het waren open vragen waarover Stefan graag met zijn vroegere echtgenote Friderike correspondeerde, een briefwisseling die beiden na aan het hart lag. Friderike, bezorgd over het lot van de man van wie ze nog steeds hield, gaf hem in overweging de veiligste weg te kiezen. Een raad die ze later berouwde. Achteraf beschouwd, schreef ze, had Stefan misschien sterker gestaan in lotsverbondenheid met een bedreigd land.
Het besluit viel naar Brazilië te gaan. Echter niet zonder New York aan te doen voor besprekingen met uitgevers en voor overleg met het comité, dat bemiddeling verleende voor de verstrekking van reddingsvisa - papieren die Zweig nodig had om Friderike en haar beide dochters en hun echtgenoten uit de Franse chaos te halen. Mocht dit mislukken, dan zag hij wel kans voor inreisvergunningen voor Mexico of Brazilië te zorgen.
Van New York reisden Stefan en Lotte in 1940 naar Brazilië en Argentinië. Enthousiaste ontvangst in Buenos Aires, overvolle zalen ook in andere Argentijnse steden. Daarna weer een stortvloed van eerbewijzen in Brazilië. Intussen werd naar een verblijfplaats uitgezien waar het werk kon worden hervat: voltooiing van het boek over Brazilië, voorbereiding van de Balzac-biografie waarvoor schema's klaarlagen. Voorkeur voor het koele oord Petropolis, vacantieverblijf van welgestelden uit Rio.
Toch eerst nog een reis naar New York, waar Friderike en haar dochters waren aangekomen. Friderike vertelt van een toevallige ontmoeting in het Britse consulaat, januari 1941. Ze vernam dat Stefan en Lotte naar New Haven zouden reizen om in de bibliotheek van Yale University een stille werkplaats te vinden. Zweig sloot er zijn werkje over Amerigo Vespucci af, ontmoette vrienden: Schalom Asch, Thornton Wilder, Hendrik Willem van Loon en anderen - velen van hen, die hij eertijds in Salzburg had ontvangen.
Voorjaar 1941 huurden de Zweigs een kleine villa in de
| |
| |
New Yorkse voorstad Ossining, waar ook Friderike een voorlopige woonplaats had gevonden. Friderike trad hun zonder wrok tegemoet. Ze scheen te hebben berust in een vriendschapsrelatie - met haar man althans - zoals hij die wenste. Meermalen - bekende illusie van de gescheiden vrouw - kreeg ze de indruk dat hij naar haar terugverlangde. Misschien omdat alleen zij er telkens in was geslaagd Stefan bij gedeprimeerde stemmingen moed in te spreken. Dat ging Lotte, zelf nerveus en onzeker, minder goed af. Ze had neiging dezelfde methode als die van haar zoveel oudere man te volgen om zorgen te verdrijven: bovenmatig hard werken, Stefan bijstaan in de verzorging van het manuscript van Die Welt von gestern. Weken van ingespannen arbeid, emoties van opnieuw doorleefd verleden. Daarna een terugslag, behoefte aan verandering, verlangen naar Brazilië. Terugkeer, eerst nog enkele weken New York.
Joachim Maass, romancier, vriend van Stefan en Lotte uit hun Engelse tijd, vertelt van een laatste bezoek. Twee kamers in een klein hotel, downtown. Lotte zat voor de schrijfmachine, een Remington portable. Zweig liep, zichtbaar gespannen, heen en weer, begroette Maass met geforceerde vrolijkheid, stelde al gauw voor om ergens in de stad te gaan eten. Hij kende er een goed Weens restaurant. In het restaurant toonde hij zich nors en ongeduldig, klaagde hij over de zojuist voltooide memoires, die hij niet geslaagd vond. Maass voelde de psychische nood die uit zijn woorden sprak: afnemend vertrouwen in zijn creatief werk, onbestemde angst voor een naderende nederlaag, het beneden de verwachtingen blijven die men van hem koesterde.
‘Het was’, meende Maass, ‘psychiatrisch gesproken, een crisis van het climacterium’... ‘Gevaar liep hij in het uur dat de jeugdige veerkracht in hem verdween; want hij had geen talent voor het ouder worden’. Verontrustend vond Maass dat Zweig, nadat ze naar de hotelkamer waren teruggekeerd, hem verzocht zijn Remington als geschenk mee naar huis te nemen. Hij wilde niet met zoveel bagage reizen en zou in Rio voor Lotte wel een andere schrijfmachine kopen. Was het geen
| |
| |
schrijversbijgeloof dat men geen afstand mocht doen van een machine waarop succesvol werk was getikt?
Terug naar Brazilië, terug naar de in het groen verscholen woning, koloniale stijl, 34 rue Gonçalves Dias, Petropolis. Stefan bleef in zijn Balzac-biografie verstrikt, verdiepte zich voorts in de essays van Montaigne. Juist de lectuur die hij zich wenste, lectuur waaruit hij slechts tijdelijk troost putte. Oorlogsberichten werden in slapeloze nachten overdacht. Amerika was nu in de strijd betrokken. Pearl Harbor opende Japan de weg naar Zuid-Oost Azië. Singapore liep gevaar. Duitse legers drongen tot de Kaukasus en de Wolga door.
Zweig begon eraan te twijfelen of hij ooit Europa zou terugzien. Afwachten hoe de strijd verder zou verlopen? Hij wachtte al zo lang af. Friderike noemde ongeduld een der meest kenmerkende eigenschappen van haar man. Ongeduld en pessimisme spraken uit de brieven die ze eind 1941, begin 1942 van Stefan ontving. Hij schreef haar over de juist voltooide Schachnovelle, over de ongunstige pers die zijn Brazilië-boek in Brazilië had. Men vond dat het te historisch van visie was, te weinig rekening hield met recente technische vooruitgang.
Het manuscript van Die Welt von gestern was per luchtpost naar Zweden gezonden. Zweig miste de bibliotheken van New York, maar had in Rio kennis gemaakt met een Montaigne-kenner, Fortunat Strowski. Sommige brieven in mineur, andere wat opgewekter. In een brief van de 18de februari 1942 een klacht over verminderde werkkracht. Hij werkte meer uit gewoonte dan uit scheppingsdrang. Men moest, schreef hij Friderike, zelf overtuigd zijn om anderen te kunnen overtuigen, over geestdrift beschikken om deze over te dragen. ‘Hoe deze te vinden?’ Vier dagen later een afscheidsbrief. Lotte zou hem in de dood volgen - Lotte, ‘die geen goede tijd met mij had’. Enkele regels van afscheid en troost voor Friderike: ‘Je hebt je kinderen en daarmee een plicht staande te blijven, je hebt ook verder je belangstelling en je ongebroken activiteit’. Friderike had dit einde voorzien, steeds met de
| |
| |
waarschijnlijkheid van zelfmoord rekening gehouden.
Het bericht van Zweigs dood wekte in Brazilië algemene ontroering. Winkels werden gesloten, kranten verschenen met uitvoerige artikelen. De regering decreteerde dat voor een staatsbegrafenis zou worden gezorgd en het huis te Petropolis als museum zou worden ingericht. In de buitenlandse pers korte berichten over het heengaan van de schrijver Stefan Zweig, onopvallend tussen het oorlogsnieuws. Verdere opmars van de Japanners na de val van Singapore. De Duitse opmars in Rusland gestuit. Dat was nieuws! Nieuws waarvan het lot van wereldmachten en van verdrukte volken afhing.
Alles wees er op, dat de strijd een climax tegemoet ging. Stalingrad. In Afrika een beslissende nederlaag van het corps dat Rommel onder zijn bevel had. De geallieerden schenen alle voorbereidingen te hebben getroffen voor een invasie op het Europese vasteland. Tegenover Duitse geweldpleging en mensenroof in de bezette gebieden plaatsten zij een luchtoorlog, waarin geen Duitse stad meer werd ontzien. Terreur tegenover terreur. Het beeld van de totale oorlog. Temidden van de algemene normloosheid één misdaad die ieder voorstellingsvermogen te boven ging: de vergassing van miljoenen joden. De bewering dat het Duitse volk hiervan wist, is later zelfs van geallieerde zijde niet onaangevochten gebleven. De vernietigingskampen werden namelijk zo goed bewaakt dat slechts weinigen in naburige woonplaatsen konden vermoeden wat zich afspeelde. Ook de geallieerde inlichtingendienst slaagde er niet in de geheimhouding te doorbreken. Had men over voldoende informatie beschikt, dan zou er zeker propagandistische munt uit zijn geslagen. Die kans werd evenwel gemist. De hel hield zijn poorten gesloten; genocide kan blijkbaar in stilte plaatsvinden.
De ramp van Pearl Harbor had de Verenigde Staten veranderd. Alle aarzeling was weggevallen. De oorlog zou aan twee fronten worden gevoerd, met inzet van zoveel materiaal dat ‘the
| |
| |
dirty job’ niet al te veel mensenlevens zou kosten. Bewapening in snel tempo, invoering van de dienstplicht. Overal aspekten van een militarisme, dat geen remmen meer scheen te kennen.
Thomas Mann, in november 1942 voor een lezing te Washington, de stad die hij slechts als bestuurscentrum kende, verwonderde zich over ‘het zwaar gemilitariseerde gebied om het Lincoln-Memorial met zijn barakken, bureaugebouwen en bruggen, over de onophoudelijk binnenrollende, met oorlogsmateriaal beladen treinen’. Het ging hem als andere Duitse immigranten: een enigszins verbaasd en geërgerd vaststellen dat tegen het vroegere vaderland gerichte inspanning met voldoening werd aangezien. Vreugde te beleven aan berichten over Duitse nederlagen! Was het niet noodzakelijk dat Duitsland zelf werd bevrijd van de dictatuur die er demonische krachten had ontketend? Hierin lag het argument om sommige overwegingen begrijpelijk te maken. ‘Mijn reactie’, schreef Klaus Mann in zijn dagboek toen hij het nieuws van Pearl Harbor had gehoord, ‘is gelijk aan die van een half jaar geleden bij de inval in de Sovjetunie; dezelfde vermenging van ontzetting en opluchting (waarbij het moment van de opluchting ook nu weer overweegt)’.
Kort daarop gaf Klaus zich op voor de militaire dienst, als vrijwilliger, in afwachting van de aangevraagde naturalisatie. Zijn broer Golo diende een dergelijk verzoekschrift in. Klaus schreef zijn autobiografie Turning Point, redigeerde het maandblad Decision. Nu en dan logeerde hij bij zijn ouders, in het nieuwe huis te Pacific Palisades, 1550 San Remo Drive, een half uur rijden van Hollywood. Debatten met zijn vader, die een andere kijk op de oorlog had dan hij. Hij begreep niet hoe zijn vader de rust kon vinden om in zulke bewogen jaren zijn laatste Joseph-roman te voltooien. Evenmin hoe Thomas er zoveel waarde aan kon hechten om zijn studeerkamer in te richten naar het voorbeeld van zijn studeerkamer in München (een gedeelte van zijn bibliotheek was nog voor de oorlog van Zwitserland naar Princeton gezonden, daarna naar Californië). Levensbehoefte van een ‘gevestigd’ man blijkbaar, lichtelijk
| |
| |
irriterend voor de beweeglijke, nerveuze Klaus. Ook was hem niet duidelijk wat het voor Thomas en Katja betekende ruim genoeg behuisd te zijn om regelmatig de gezinnen van hun getrouwde kinderen bij zich te ontvangen, de Borgeses uit Chicago, of Michael Mann met vrouw en kinderen uit San Francisco.
Bovendien bestond er bij Thomas een moeilijk verklaarbaar verband tussen een zekere geborgenheid en langzaam rijpende inspiratie voor een nieuw boek. Na enige jaren van sociale en politieke activiteit zocht hij weer het isolement, misschien uit onbehagen over de stemming in de Verenigde Staten, land dat hij niet langer idealiseerde. Er ‘bestond haat tegen de joden, de Russen, de Engelsen - alleen niet tegen de Duitsers waartegen men oorlog moest voeren’. Weinigen die iets van de achtergrond van het Duitse vraagstuk zagen, iets begrepen van de oorsprong van de tragedie door de Hitlergestalte beheerst.
Mann vroeg zich af, waarom hem na de voltooiing van zijn laatste Joseph-roman telkens het Faustmotief door het hoofd speelde. Hij had zich voorgenomen om na de Joseph-boeken, die hem door alle jaren van ballingschap, ‘de eenheid van mijn leven waarborgend’, tot steun waren geweest, voorlopig niets groots meer aan te vatten. Bij het ordenen van oude aantekeningen stuitte hij echter op een notitie uit 1901, drie regels over doctor Faust. Hij herlas het oorspronkelijke volksboek terwijl hij intussen verdiept was geraakt in een uitgave van de brieven van Hugo Wolf. Een gedachte die zich in hem vastbeet: mogelijkheid van een muzikale interpretatie van het Faustmotief.
In de tijd dat deze vraag hem bezighield, ontving hij van een Zweedse uitgever het verzoek een boek over Duitsland te schrijven. Een essay over de Duitse geest? Thomas dacht er niet aan dit te schrijven. En toch: lectuur van brieven van Luther en van Nietzsche leidde tot voortgezette bespiegelingen over duistere kanten van de Duitse geschiedenis.
Gesprekken met Strawinsky, Schönberg, Bruno Walter, allen naar de Verenigde Staten uitgeweken. Met de Walters,
| |
| |
dichtbij wonend, werden herinneringen opgehaald. Evenals in de Münchense jaren speelde Bruno zijn vrienden graag muziek voor, nodigde hij hen uit voor concerten. Faust-Luther-Nietzsche, muziek en genialiteit. Begin mei 1943 had Thomas Mann al een uitvoerig ontwerp op papier staan, een omlijning van het thema genialiteit, kwetsbaar intellect, verlies van menselijk contact, dreigende waanzin. In Die Entstehung des Doktor Faustus, verslag van het ontstaan van het Faustboek, vermeldt de schrijver het samenvallen van lectuur en ontmoetingen, gaat hij in op de invloed die het tijdsgebeuren op zijn gedachtengang uitoefende.
Hoe over excessen van machtswaan, genie en geestelijke neergang te schrijven in een voor lezers aanvaardbare vorm? Een vondst was om een vriend van de geniale componist Adrian Leverkühn als verslaggever in te voeren. De wat pedante en nuchtere Zeitblom, de verteller, had hij nodig ‘om een enigszins lichte toets in de donkere stof aan te brengen en de verschrikkingen ervan voor mijzelf, evenals voor de lezer, aanvaardbaar te maken’. De leraar zou zijn verhaal beginnen op de dag waarop Mann de eerste regels van zijn roman schreef, de 23ste mei 1943, uitgangspunt van Zeitbloms terugzien op een tragische levensloop, een van de kunstgrepen van de montagetechniek waarin het boek uitmunt. Kern van het stoutmoedige projekt: bekentenissen te combineren met het doorlichten van de Duitse tragedie. Zeitbloms beschouwingen te doorrijgen met eigentijdse bijzonderheden, literair-historische en autobiografische feiten. Daarbij een afrekening met Nietzsche als element van het eigen verleden - terwille tenslotte van wat ‘niet minder dan de roman van mijn tijdperk’ zou moeten worden.
De keuze van een geniaal musicus als hoofdpersoon hield in, dat diens composities met zijn levenslot moesten worden verweven. Om de Adrian Leverkühn-figuur voldoende reliëf te geven, begon Thomas zich in musicologische studies te verdiepen, al gauw verstrikt rakend in technisch-compositorische vraagstukken die hem naar adviezen van Bruno Walter, Schönberg of Strawinsky deden uitzien. De enige raadsman
| |
| |
echter, die hij volledig in vertrouwen nam, was de sedert 1941 in Californië gevestigde Dr. Theodor Adorno, filosoof-socioloog-musicoloog, oud-hoogleraar uit Frankfort a.d. M, neef van Walter Benjamin. Adorno, scherp en intelligent kriticus, een van de veelzijdigste geleerden van onze tijd, bleek zich voor Manns romantontwerp te interesseren. Als goede vriend wees hij op enige misvattingen die het manuscript ontsierden. Niets mocht worden nagelaten om de Leverkühn-biografie uit de verf te doen komen en muziek tot een essentieel bestanddeel van de roman te maken. Mann volgde Adorno's adviezen, maar wist tegelijk diens dominerend intellectualisme te weerstaan door de ironische kunstgreep om enkele van zijn geleerde beschouwingen zijn duivelsfiguur in de mond te leggen.
‘Die Entstehung’ geeft ons meteen een kijkje op het dagelijks leven van in Californië wonende Duitse kunstenaars, een journaal van ontmoetingen, gesprekken, verjaarsdiners, avond-ontvangsten, feestelijke bijeenkomsten. Ook van ziekte en dood. Wij horen Katja's en Thomas' vriendschap met Franz en Alma Werfel, van hun zorg over de gezondheid van Bruno Frank, van menig gezellig samenzijn bij de Feuchtwangers, van door Mann gezochte gesprekken met musici: Strawinsky, Schönberg, Krenek, de dirigenten Bruno Walter en Klemperer of de solisten Artur Rubinstein en Hubermann. Avonden met Charly Chaplin, of in andere toonaard, bij de Adorno's.
Soms reizen naar de oostkust, meestal met onderbrekingen bij kinderen en kleinkinderen - Michael en zijn Zwitserse vrouw, die te San Francisco woonden of de Borgese's te Chicago. Weerzien van vrienden te New York, terug in de vertrouwde sfeer van Princeton met Einstein of Broch, logeren bij de Meyers te Washington in hun luxueuze woning aan Crescent Place. Correspondentie met de kinderen: Erika nog steeds oorlogscorrespondente, Klaus Amerikaans soldaat, ingelijfd bij een der regimenten die op Sicilië waren geland, Golo bij de BBC in Londen. Een enkele maal postzendingen uit Zwitserland, brieven van Hermann Hesse en begin maart 1944 zelfs een pakje uit Montagnola: als boekgeschenk de beide
| |
| |
delen van zijn romantische fantasie Das Glasperlenspiel, groet uit een andere wereld, vol vertrouwde gedachten.
‘Ik schrok bijna van de verwantschap met wat mij zo sterk bezig hield. Dezelfde idee van een gefingeerde biografie - met de parodistische inslag die deze vorm met zich brengt. Dezelfde verbinding met de muziek. Cultuur- en tijdskritiek eveneens, zij het ook een meer dromerige cultuurutopie en -filosofie dan een kritische uitbarsting van lijden en vaststelling van onze tragiek’, zo constateerde Mann in ‘Die Entstehung’.
In een dankbrief aan Hesse, door gestoorde postverbindingen en door ziekte tot april 1945 uitgesteld, kwam Thomas terug op wat hen in de geest bond; tegelijk echter gaf hij duidelijk aan waarin hun denkbeelden uiteenliepen. ‘Onder de gevoelens waarmee ik Uw werk las, was ook een zekere verbijstering over de nabijheid en verwantschap ervan, die mij niet voor de eerste maal onder de indruk brachten, ditmaal echter op een bijzondere precieze en concrete manier’. Mann lichtte zijn Zwitserse vriend in over het vorderen van zijn Faustroman, waarop hij van Hesse's kant kritiek verwachtte, misschien omdat het inging tegen diens afwijzing van iedere ‘politisering van de geest’. Wie in tijden waarin het boze overheerste, opkwam voor ‘de geest’ als kracht die het goede wil en aan overgeleverde, misschien ons geopenbaarde, normen vasthield, bedreef ‘politiek’, of hij het woord aanvaardde of niet. ‘Ik geloof dat niets levends tegenwoordig meer langs het politieke heenkomt. Afwijzing ervan is ook politiek; daarmee bedrijft men politiek van de slechte zaak’. In deze geest wenste Mann ook zijn Doktor Faustus als een politiek boek te zien.
Het oorlogsnieuws door allen besproken - soms afwachtend, soms angstig-vragend ondergaan - wees in 1943 op een kentering in de militaire krachtsverhoudingen. Westerse en Russische legers in opmars, aan alle fronten. Het was alsof men rechtstreeks op de overwinning afmarcheerde. 1943, het jaar van de aanval op Sicilië, van landingen op het Italiaanse vasteland, van de Duitse terugtocht naar de Djneprlinie. Geruchten over de
| |
| |
invasie in West-Europa. Naderde het einde van de beproevingen? Met het groeiend ongeduld veranderde het tijdsbewustzijn, trad een verlangzaming van de etmaalcyclus in. Weken begonnen op maanden te lijken en maanden op jaren. Hoe lang nog? Een alles beheersende vraag voor de meest bedreigden. In de ‘zenuwenoorlog’ verspreide geruchten werden geloofd, de invasie stond voor de deur, de eindstrijd was nabij. Maar dan weer de teleurstelling dat dit alles voorlopig niet meer dan ‘propaganda’ bleek te zijn.
Intussen steeds meer deportaties, ellende in concentratiekampen, systematische vernietiging van mensenlevens. Hermann Broch sprak van een ‘terugval van de animaliteit in de bestialiteit’. Geen formule echter - ook de zijne niet - die ook maar enigermate de oorlogstragiek kon belichten. Overal massaal, anoniem lijden. Nu en dan een glimp van informatie, mogelijkheden om naam en toenaam te noemen. Registratie van onvoorstelbare hardheid. Een deportatiebevel voor de 83-jarige weduwe van de schilder Liebermann. Ze wist nog tijdig vergif in te nemen. Joodse burgers op pleinen saamgedreven, als slachtvee in treinen weggevoerd: in Duitsland, in onderworpen buurstaten. In Praag diende het plein voor het vroegere jaarbeursgebouw als verzamelplaats. Duitse soldaten spraken van de Judenjahrmarkt. Het interesseerde hun niet wie ze er heen dreven. Drie zusters van Kafka? Ze waren als alle anderen.
Ottla, Elly en Vally Kafka. Elly en Vally kregen het ghetto van Lodz als ‘Strafkolonie’ toegewezen; daarna werden ze in een ander kamp vergast. Ottla, Franz Kafka's lievelingszuster, belandde in Theresienstadt. Ze werd er met de zorg belast voor een groep nerveuze en weerbarstige joodse kinderen. Na enige tijd de mededeling dat een keuze uit deze kinderen moest worden gemaakt - een aantal zou naar Denemarken of Zweden mogen gaan. Er werden nieuwe kleren voor verstrekt. Later vernam men dat juist dit transport regelrecht naar Auschwitz was gestuurd - de plaats waar ook Ottla's leven eindigde. In het algemene gebeuren niet meer dan een ‘detail’, een van die
| |
| |
voorvallen nòg navranter dan Kafka zelfs in zijn donkerste uren had voorzien.
Ook in vrijheid levenden kunnen onder een last van lijden door de knieën gaan. Psychische nood kent geen grenzen, geen vaststelling van wat al of niet te dragen is. Het was Heinrichs Manns vriendin Nelly Kroeger, sedert september 1939 zijn wettige echtgenote, zwaar gevallen Duitsland te verlaten. In de jaren dat ze in Nice woonde klaagde ze zelden. Ze was Heinrich trouw gebleven; over haar heimwee naar Berlijn sprak ze weinig. Vrienden van haar man prezen haar vitaliteit, haar wat ruwe goedheid. Men roemde haar sterke verhalen, haar gastvrijheid, haar kookkunst. Veel gesprekken gingen langs haar heen. Tegen de tijd dat ze een mondvol Frans kende, geraakten Heinrich en zij, zomer 1940, in de verstrooiing. Enige maanden later bevonden ze zich in de Verenigde Staten.
In het huis van Thomas en Katja voelde Nelly zich als een vreemde. Men duldde haar terwille van Heinrich. Er werd geklaagd over haar gebrek aan belangstelling, over haar onwil om zich het Engels eigen te maken. De eerste tijd te Hollywood liet zich wat beter aanzien. Maar Heinrichs contract met de filmmaatschappij werd niet verlengd; een bedrag dat hij van de Russische staatsuitgeverij had te vorderen, kwam niet binnen. Daarmee begonnen de geldzorgen. Er waren weken dat ze van enkele dollars moesten rondkomen. Nelly zocht werk, eerst als naaister in een atelier voor legeruniformen, later als verpleegster.
Nadat Thomas en Katja zich te Santa Monica hadden gevestigd, kon weer van regelmatig verkeer tussen de beide huizen worden gesproken. Thomas sprak Heinrich en Nelly moed in, steunde hen financieel. Kon men mensen ‘helpen’, of was elk tegemoetkomend gebaar slechts een geste die grotendeels langs de werkelijkheid heenging? Nelly bleef gedeprimeerd, ze begon te drinken, nam enige malen een grote dosis slaappillen. Na deze pogingen tot zelfmoord enige
| |
| |
inzinkingen die aan hysterie deden denken. Heinrich zelf, geheel ontmoedigd, voelde zich machteloos. Hij werkte aan een filmroman, Lidice, een verslag van gruwelen, tot in het groteske doorverteld. Daar tussendoor begon hij aan een sociale satire Empfang bei der Welt, in vier talen door elkaar geschreven. Van de historische roman naar de ‘tijdsroman’, zonder voldoende inspiratie. Waarom bleef een ontknoping van de oorlogstragedie uit? Hoe lang nog?
Voor Nelly Mann-Kroeger was dit niet langer een vraag. Ze had voor zichzelf de beslissing genomen. Weer slaappillen, een grotere dosis dan de vorige keer. De 20ste september 1944 werd ze op het kerkhof van Santa Monica begraven. Veel vrienden kwamen Heinrich de hand drukken, sommigen, ook Thomas en Katja, met woorden van herinnering aan Nice en Sanary-sur-Mer. Heinrichs gedachten cirkelden om de vraag of Nelly, evenals de vorige keren, toch nog niet te redden was geweest. Bij snellere medische hulp misschien? Ze had een oproep ontvangen om voor een verkeersdelict voor de rechter te verschijnen. Waarschijnlijk de directe aanleiding voor haar wanhoopsdaad. Wat, vroeg Heinrich zich af, had hij zich te verwijten? ‘Waren wij sedert de vier jaren hier alleen maar ongelukkig? Dat is men nooit, zomin als altijd gelukkig’. De acht jaren in Frankrijk waren wat zonniger, maar ook toen al bleken haar krachten tekort te schieten. Een lijden zonder schuld.
In dezelfde brief aan Eva Lips (7.1. 1945): ‘Personen die niets weten, pogen me te suggereren “het is beter zo”. Neen. Haar lijdend gezicht uit de kwade dagen wanneer ze doodsbleek - niet alleen het werkschort wit - met verwarde blik in de deur kwam staan: ik zou alles willen terughebben, ik zou nogmaals hopen dat alles weer goed zou kunnen worden, voor haar, voor ons. - Wij waren vijftien jaar verenigd. Herinneringen, tragisch en wonderbaar, leefden in haar. Nu zijn het schaduwen evenals de mij gebleven rest van het bestaan’.
Heinrich wilde de kleine woning waar hij met Nelly had gehuisd, niet meer verlaten. Hij kwam wekelijks een avond bij
| |
| |
Thomas en Katja. Verder leefde hij teruggetrokken, bijna uitdagend eenzaam. In een opleving van werklust besloot hij zijn levensherinneringen te schrijven, een autobiografie (evenals die van Zweig een schijn-autobiografie) als ‘tijdsroman’: Ein Zeitalter wird besichtigt. Een boek ‘uit het vijfde oorlogsjaar’, sterk beschouwelijk, zwak van compositie, hier en daar origineel en boeiend, in vele passages dogmatisch. Heinrichs visie op de moderne wereld, nooit van dogmatiek ontbloot, vertoonde de verstarring van een oude, verbitterde man. Voortreffelijke opmerkingen over de wereldhistorische betekenis van de Russische revolutie worden gevolgd door iedere bewijskracht ontberende beschouwingen dat Stalin geen dictator zou zijn, zelfs door een pleidooi voor de Moskou-processen, alles in de trant van het zwart-wit denken dat uit afkeer van het ‘zwarte’ der fascistische dictaturen slechts de blanke kant van het communisme wil zien. Geen evolutie in de denkbeelden, die Heinrich op het antifascistische Parijse schrijverscongres in 1935 had verkondigd. Slechts herhaling ervan in 1944, waarbij, gebruik makend van het feit dat Rusland intussen Amerika's bondgenoot was geworden, met nog meer nadruk kon worden gewezen op de rol die Rusland in de verdediging van de vrijheid speelde.
Een zinloze bezigheid om over vrijheid te filosoferen, meende Brecht, wanneer men door geldgebrek gedwongen met goedkope waar moest leuren. Een emigrant in de Hollywood-buurt neergestreken, kon niet anders doen dan naar de heren van de ‘droomfabriek’ te lonken, hopend hun een of ander script te verkopen of voor kleine rollen in aanmerking te mogen komen. ‘Iedere morgen, om mijn brood te verdienen, ga ik naar de markt waar leugens worden gekocht’.
Voor Brechts filmscenario's bleek weinig belangstelling te bestaan. Slechts één ervan werd aangenomen: Hangmen also die, bestemd voor een film over nationaal-socialistische terreur in Tsjecho-Slowakije. Ook Helene Weigel kwam een keer aan bod. Men nodigde haar uit, mee te spelen in een film van Anna
| |
| |
Seghers, Das siebte Kreuz. Met Feuchtwanger begon Brecht aan een stuk Die Gesichte der Simone Machard - Jeanne d'Arc-motieven in moderne interpretatie, de heilige Johanna verplaatst naar een benzinepomp in het bezette Frankrijk. Verder lagen er ontwerpen klaar voor Der Kaukasische Kreidekreis en Schweyk im Zweiten Weltkrieg, ook deze zonder de spankracht van de stukken uit de Deense jaren.
Bijzondere waarde hechtte Bertolt aan zijn vriendschap met Charly Chaplin. Ze konden het uitstekend met elkander vinden, zochten elkaars gezelschap, schertsten en fantaseerden naar hartelust. Bertolt zat geamuseerd te luisteren wanneer Chaplin hem in kritische opmerkingen over onze ‘modern times’ trachtte te overtroeven. Soms vervielen ze in uitvoerige discussies over de vraag hoe sociale aanklacht het best kon worden uitgebeeld. Kritisch was ook de toon in een ‘leesclub’ van immigranten waarin Brecht was opgenomen, in hoofdzaak een wekelijkse praatavond waar men Thomas en Heinrich Mann, Franz Werfel en anderen kon ontmoeten. Een naar de mening van de Amerikaanse politie te linkse groep, die nauwlettend werd geobserveerd.
De hoop in Amerika als schrijver te worden ‘ontdekt’, leefde voor Brecht op, toen hij in 1945 in contact kwam met de in de Verenigde Staten werkzame Engelse toneelspeler Charles Laughton. Ook hij gebonden door Hollywood, maar met goede relaties met directies van New Yorkse Broadway-schouwburgen. Laughton stelde voor, een vertaalde bewerking van Leben des Galilei in grootse enscenering op te voeren, eerst in proefvoorstellingen in Hollywood, later te New York. Een ambitieus plan, dat Brecht boeide omdat de vertaling van het stuk tot herschepping zou moeten leiden. Slechts door samenwerking van auteur en hoofdrolspeler kon deze worden bereikt. Zo bogen ze zich over de tekst, Laughton zoekend naar juiste synoniemen, uit Shakespeare's woordenschat puttend om de Renaissance-sfeer van het spel te behouden, Brecht steeds werkend aan de regie. Ze vorderden langzaam, onzeker of er een financiële basis voor hun experiment zou zijn te
| |
| |
vinden. Na herhaald uitstel konden eerst voor 1947 contracten worden afgesloten.
In januari 1943 werd te Londen - Kokoschka sprak een inleidend woord - een tentoonstelling geopend: ‘De oorlog door kinderen gezien’. Waartoe deze verzameling kindertekeningen? Niemand die op deze vraag een duidelijk antwoord wist te geven. Ook Kokoschka niet, die in zijn openingsspeech over vrede en opvoeding tot vrede uitweidde, onder verwijzing naar Comenius alweer. De tekeningen gaven oorlogstaferelen weer, de meeste ervan in naïeve onschuld. Strijd als groepsspel, of als een vorm van individuele romantiek. Generaal de Gaulle verscheen als een soort Robin Hood. Zeker, men zag kleurig weergegeven brandende huizen, instortende torens, stapels lijken. Maar niets wat in kinderlijke fantasie werd weergegeven, stemde overeen met de werkelijkheid. Het tekenwerk kwam niet verder dan wat ook volwassenen zich vroeger van oorlog voorstelden. Variaties van strijd van man tegen man.
Daartegenover de vernietigingswoede, die sedert 1943 de overhand kreeg - onvatbaar voor uitbeelding. Zelfs fotolens en film konden er slechts enkele flitsen van vastleggen. Weliswaar zijn ook hiervan tekeningen bewaard gebleven (niet van kinderen), schetsen uit concentratiekampen bijvoorbeeld, maar geen daarvan geeft weer tot welke excessen mensen waren gekomen, verduidelijkt waarom men tot het doden van miljoenen non-combattanten kwam of welke technische perfectie het ‘wapengeweld’ nieuwe dimensies verleende.
Genocide, ongetwijfeld. In hoeveel vormen eigenlijk? Wij beschikken over de nodige documentatie over Duitse vernietigingskampen. Bij het verzamelen van zulke gegevens - door de overwinnaars meestal - wordt licht vergeten wat verder werd misdreven. Zelfs toen Engeland en Amerika na de geslaagde invasie volstrekt zeker waren van hun overwinning, deed men enkele maanden voor de Duitse capitulatie in de nacht van 13/14 februari 1945 nog een luchtaanval op de stad
| |
| |
Dresden, die ongeveer 40 000 burgers, meest vrouwen en kinderen, het leven kostte.
De reeks van verschrikkingen had in 1944 kunnen eindigen, in het jaar van gemiste kansen. De bomaanslag op Hitler, juli 1944, had naar menselijke berekening moeten slagen. Luchtlandingen bij Arnhem, enige maanden later, beoogden een beslissing te forceren. Zo liep het echter niet. Wij spreken van toeval, van oorzaak en gevolg, aarzelend erkennend dat zich soms het ‘onmogelijke’ voltrekt. Voortzetting van de oorlog tot 1945 - zinloos uitstel misschien - verhoogde de chaos, tartte alle waarschijnlijkheidsrekening. Omdat enkele fanatici touwen in handen hielden waarmee zij het rad van avontuur nog wat langer draaiende wisten te houden.
‘De oorlog begeleidt me tot het einde’ schreef Käthe Kollwitz de 15de april 1945 aan haar zoon Hans, arts te Berlijn. De verzuchting van een oude vermoeide vrouw. Haar man was in juli 1940 gestorven, nog vóór de Berlijnse woning Weissenburgerstrasse 25, waar ze samen zo lang hadden gewoond, in november 1943 uitbrandde. Ze had toen met haar zuster en enkele familieleden een evacuatie-adres in Nordhausen im Harz gevonden. Dit zwerven deelde ze met talloze anderen, men kreeg altijd ergens nog wel een dak boven het hoofd. Käthe maakte geen aanspraak op iets wat de oude dag enige glans kon geven. Van tekenen of schilderen kwam niet meer; haar laatste ets dateert van 1942.
De laatste oorlogsmaanden bracht ze te Moritzburg bij Dresden door. Op uitnodiging van een Saksische prins, een bewonderaar van haar kunst, kon ze een kamer in een der bijgebouwen van zijn slot betrekken - met meer leefruimte dan in Nordhausen. Een schuilplaats ongetwijfeld, een goede schuilplaats zelfs, met alle rust om op het vervlogen leven terug te zien. De Russen waren al diep in Oost-Duitsland doorgedrongen. Ze bereidden hun laatste offensief voor. Het bericht van de val van de hoofdstad bereikte Käthe Kollwitz niet
| |
| |
meer; ze stierf in vrede, werd de 24ste april 1945 te Moritzburg begraven, door de oorlog begeleid tot in haar graf.
Gottfried Benns ‘aristocratische vorm van emigratie’, zijn schuilgaan in militair-medische dienst, had hem, zoals wij schreven, niet aanvallen in de SS-pers kunnen besparen. Nadat dit stormpje was geluwd, had hij overplaatsing naar Berlijn kunnen krijgen, gevaarlijk dicht in de buurt van lieden, die het nog steeds op hem hadden voorzien. In maart 1938 legde de Reichsschrifttumskammer hem een publicatieverbod op. Hij kon zich toen troosten met de gedachte dat de afstand tussen schrijven en publiceren geen bezwaar vormde om het eigen werk trouw te blijven.
In 1938 huwde Benn, reeds zeventien jaar weduwnaar, Herta von Wedemeyer. Hij had haar als secretaresse bij een der hoge dienstdoende officieren te Hannover leren kennen. Een officiersdochter, groot, slank, schuw en terughoudend, voor Benn een toegewijde echtgenote. In een woning die ze te Berlijn vonden, Bozener Strasse 20, wist ze een sfeer te scheppen die Gottfried weldadig aandeed. Hij veerde op, voelde zich weer sterker in het leven staan. Wat deerde hem de ondervonden tegenwerking? Waarom zich teleurgesteld te tonen toen hem in juni 1940 - de Duitsers hadden Denemarken al bezet - een reisvergunning werd geweigerd om het huwelijk van zijn dochter Nele in Kopenhagen bij te wonen? Er viel niet anders te verwachten.
Na het uitbreken van de oorlog bleek Benn, in hoofdzaak met administratieve taken belast, voorlopig in Berlijn te mogen blijven. ‘Tussen akten en rapporten keerde ik nu en dan naar de lyriek terug’. Een paar betrekkelijk rustige jaren. Daarna in september 1943, kort voor de tijd van de zware luchtbombardementen, de verplaatsing van Benns bureau - hij was intussen tot arts-overste bevorderd - naar Landsberg aan de Warthe. Benn wist Herta een secretaressefunctie te bezorgen, zodat ze samen een kamer in de hoog boven het stadje gelegen kazerne konden betrekken - eigenlijk een gelukkige tijd. Even- | |
| |
als in zijn Brusselse jaren in de eerste oorlog, ook een bijzonder produktieve tijd: bij lichte dienst, zonder materiële zorgen, ver van de Berlijnse politiek-gespannen verhoudingen, werkte hij aan zijn Roman des Phänotyps, schreef hij de essays Ausdruckswelt en een aantal van de Statische Gedichte. Ook enige autobiografische fragmenten, met IV Block II, Zimmer 66 als proeve van observatie uit de Landsberg-episode.
Kamer 66 van Blok II ziet uit op een excercitieplein. Nu en dan wordt de stilte door commando's of door het oefenen van een militaire kapel doorbroken. Slechts enkele van de geel-gepleisterde kazernes geven uitzicht op het stadje daar beneden met zijn verspreide huizen tussen vochtige lage heggen. Huizen waarvan men geen ingang ziet. Laaghangende wolken, violet licht, iets twee-dimensionaals, een decor van coulissen.
Een weg naar de top van de heuvel vindt zijn voortzetting in een stenen trap naar de hoofdingang van het hoofdgebouw. Boven de toegang tot de ‘Ehrenhalle’ leest men ‘General-von-X. Kaserne’. Niemand echter die zou kunnen zeggen wie die X uit de eerste wereldoorlog is geweest. Benn is er ook niet nieuwsgierig naar.
Telkens lopen de kazerneblokken vol met nieuw aangekomen troepen: 16- en 17-jarige rekruten, ondervoed, arbeidsdienst-jongens, angstig gehoorzaam. Of mannen van een oude lichting vijftig- en zestigjarigen, nu nog in burger, morgen met staalhelm en ransel, voortgedreven door hese onderofficieren. Hun opleiding is kort, reeds de tweede dag schietoefeningen. Tot er een nacht komt, dat men moet aantreden en men onder marsmuziek afmarcheert naar een trein richting oostfront. Daags daarna weer andere soldaten. Een generaal, met veel goud en purper, spreekt woorden van begroeting.
's Middags ontmoeten de officieren elkaar in hun cantine. Hun rantsoenen zijn gelijk aan die van de manschappen: kommiesbrood, margarine, kunsthoning; voor de warme maaltijd koolsoep en aardappelen. Door gebrek aan scheermesjes komt men soms wat stoppelig aan tafel. De majoors
| |
| |
van nu zijn de luitenants van weleer. In allerlei beroepen hebben ze de tijd tussen de beide wereldoorlogen overbrugd, zonder talenkennis, geborneerd, stemvee toen het er op aankwam het kiesrecht af te schaffen. Een mensenslag vatbaar voor de waan dat alles zich nog ten goede kan keren. Men gelooft in nieuwe wapens, aan verrassende gebeurtenissen, aan wonderen die de hoogste leiding nog in petto heeft. Wat zou men anders kunnen verwachten in de leegte waarin men zich bevindt? Het geestelijk bereik gaat niet verder dan wat wordt opgedist door de voorlichters van de ‘Wehrgeistige Führung’, een afdeling van het hoofdkwartier.
De Russen dringen op. Ook achter het front is de toestand kritiek. Een slechte aardappeloogst, graanvelden door veldmuizen afgestroopt, laag suikergehalte van de bieten. Inkrimping van rantsoenen. Er is gebrek aan leer, aan materiaal om oorlogsinvaliden aan prothesen te helpen. Hele regimenten moeten het zonder chirurg stellen.
Toen de ineenstorting van het oostfront. Benn die bij de stadscommandant informeerde - het was eind januari 1945 - hoe hij eventueel wat kleren, boeken of meubels naar Berlijn zou kunnen sturen, kreeg te horen dat het ‘als de Russen komen’ niet mocht worden uitgesproken. Wie het deed, liep gevaar tegen de muur te worden gezet. Even strafbaar was het voornemen zijn vrouw naar Berlijn te laten vertrekken. Geen paniekstemming, de stad zou worden gehouden. De enkele Russische verkenningstank, in de verte zichtbaar, had niets te betekenen. De vijand zou niet doorbreken.
De volgende nacht groot alarm. Verslagen regimenten waren al in westwaartse richting voorbijgetrokken. Overhaaste aftocht. De Benns probeerden Küstrin te bereiken. Het werd een moeizame tocht over door ijs bedekte wegen, bij tien graden vorst. Op veel punten verkeersopstoppingen, honderden tentwagens vol vluchtelingen. Zieken, doodgevroren kinderen. In Küstrin een goederentrein die op het punt stond naar Berlijn te vertrekken. Gottfried en Herta konden nog een plaatsje op
| |
| |
een open veewagen bemachtigen. Het kostte twaalf uur om Berlijn te bereiken. Daarna van Bahnhof Zoo langs puinhopen naar de Bozener Strasse. Hun woning stond er nog, maar ze was leeggeplunderd en door vreemde mensen bezet. Een gunst om er te mogen overnachten, met wat kranten en een soldatenjas als dekking tegen de kou.
Benn wilde Herta niet aan deze ellende blootgesteld zien. Ze leed aan een aderontsteking die haar het lopen bemoeilijkte; er moest een evacuatie-adres worden gevonden. Het werd Neuhaus bij Wittenberge aan de Elbe. Benn bracht haar er heen. Hij was er zelf graag gebleven, maar wilde zich niet aan zijn plicht onttrekken. Overal in Berlijn waren artsen nodig. De gewone diensten waren allang ontwricht. Wie hielp, deed dit improviserend, onder levensgevaar. De 21ste april nog een Amerikaanse luchtaanval, de laatste. Enige dagen later Russische troepen in Zehlendorf, Tempelhof en Neukölln. Berlijn was toen al ingesloten. Electriciteits- en watervoorziening waren opgehouden. Overlevenden zaten 's avonds bij kaarslicht in schuilkelders. Hier en daar dronk men roestig water uit verwarmingsbuizen.
De 27ste april drongen Russische tanks tot aan de Alexanderplatz door, de strijd om het stadscentrum was begonnen. De 30ste april Hitlers zelfmoord. Overal nog haarden van sluipschutters. De Russen antwoordden met het opblazen van huizenblokken. De 2de mei vond de officiële capitulatie plaats. Benn ontsnapte aan krijgsgevangenschap omdat men, Russen zowel als Duitsers, geen arts kon missen voor de verzorging van het grote aantal gewonden. Hij werkte dag en nacht, het enige verweer tegen sombere gedachten over het lot van Herta. Een huisgenote, die zich bereid had verklaard een brief en enige levensmiddelen naar Neuhaus te brengen, kwam, door de Russen mishandeld, ziek terug. Ze had haar doel niet kunnen bereiken. Eerst veel later, in juli pas, vernam Benn dat zijn vrouw zich in het door de Russen bezette dorp van het leven had beroofd.
| |
| |
De 2de mei 1945 gaf in Italië het leger van Kesselring zich over, gelijktijdig met de te Berlijn ingesloten troepen. Slechts enkele SS-regimenten bleven nog tegenstand bieden.
Klaus Mann, in de Italiaanse sector van de Amerikaanse voorlichtingsdienst werkzaam, kreeg opdracht om voor het soldatenblad Stars and Stripes reportages te leveren over de ineenstorting van het vijandelijke Zuid-Duitse front. Met zijn collega, de persfotograaf Tewksbury, reed hij als ‘special correspondent’ in een jeep over Bologna naar Bolzano. De 5de mei passeerden zij Duitse kolonnes, troepen op terugtocht, gedisciplineerder dan men zou verwachten. Gesprekken in het langsgaan of op een rustplaats bij een brug of dorpsfontein. De Führer dood? Waarom zou men zulke geruchten geloven? Welkom voor de Amerikanen. Er bestond slechts één vijand, de Rus. Werd het geen tijd om samen naar Moskou op te rukken?
's Avonds de 7de mei reden Mann en Tewksbury Innsbruck binnen. Een ingestelde avondklok hield de straten leeg. De volgende ochtend scheen echter iedereen op de been te zijn: stedelingen, landvolk uit de omgeving, over de grens gevluchte buitenlandse arbeiders. Van Innsbruck ging het naar Berchtesgaden, door Franse troepen bezet. Hitlers ‘Berghof’ was reeds geplunderd, de ruïnes ervan stonden onder militaire bewaking. Op het uitgebrande dak de Franse driekleur. In het hoofdgebouw viel nog de vorm te onderscheiden van het grote raam, dat de Führer en zijn gasten uitzicht op de Beierse Alpen had gegeven.
En dan München. Op weg erheen, op de beschadigde Autobahn, had Klaus zijn metgezel van zijn jeugd en het ouderlijk huis verteld. Wie zouden er nu in wonen? Nazibonzen misschien, die ze direct buiten de deur zouden zetten. Lachend spraken ze over de vorm waarin het ontruimingsbevel kon worden ingekleed. Maar hun gezichten verstrakten toen ze de binnenstad bereikten. Het hele centrum van het hoofdstation tot de Odeonsplatz lag in puin. Zelfs in de stadswijken die Klaus het meest vertrouwd waren, kostte het moeite de kortste
| |
| |
weg naar het Herzogpark te vinden: de Prinzregentenstrasse waar de Wedekinds woonden, de Friedenssäule vrijwel onbeschadigd, de Max-Joseph-brug. Tenslotte bij de Isar de stille Poschingerstrasse. Het huis - het ging toch om dat huis - op het eerste gezicht niet al te sterk gehavend, wel uitgebrand, een façadewoning als zovele in de buurt.
Tewksbury blijft bij de jeep. Hij gunt Klaus de emotie van een eerste verkenning, ziet hem over de gebarsten stoep aarzelend het voorportaal binnengaan. Het had er vroeger toch anders uitgezien? Waar was rechts Mieleins salon en waar de eetkamer? Men had veel verbouwd, van vier kamers zes gemaakt. Muurresten, gaten waar eens ramen waren geweest, geen trap naar de eerste verdieping. Slechts verwrongen ijzer, gespleten balken met schroeiplekken, flarden behangselpapier.
In de tuin onkruid en heesters, overdadig bloeiend in de vroege meidagen. Tewksbury heeft zijn jeep in de steek gelaten om enige foto's te maken, dat is zijn job after all. Klaus staat bij de kastanjeboom waaronder hij als kind had gespeeld. Zijn blik dwaalt over de schijnbaar nog tamelijk solide achtergevel. Bij de tweede verdieping het balkon van zijn vroegere kamer. Ziet hij goed? Een menselijke gestalte op ‘zijn’ balkon, een meisje, even in de twintig misschien. Ze staat daar, onbeweeglijk, hem, de Amerikaanse soldaat, fixerend. Wat had hij daar in de tuin te zoeken?
Klaus ‘Wat doet U daarboven?’
Het meisje schijnt zich te verbazen over de in het Duits gestelde vraag. Een Duits-Amerikaan? Hij herhaalt zijn vraag. Dan zij, eindelijk: ‘Ik woon hier. Heeft U er iets op tegen?’ Dat kan Klaus niet beweren. Hoe woont ze? Neen, niet in een kamer, die is kapot. Ze heeft zich op het balkon ingericht. Bruikbaar, als het niet regent. Hoe komt ze er? Er is toch geen trap?
‘Men moet zich kunnen behelpen’ roept ze terug, nog steeds wantrouwig. Ze wijst op een door haar vervaardigde touwladder. ‘Niet gemakkelijk, maar ik ben alpiniste, weet U’.
| |
| |
Ze lacht zowaar even. Klaus zegt dat hij boven wil komen. ‘Er zal U niets gebeuren, U zult niet van Uw balkon worden verdreven. Wijs me de ladder’. Na een halsbrekende klimpartij weet hij met enige aanwijzingen van het meisje op de vloerbalken van de tweede verdieping te komen.
‘Nu ziet U zelf dat hier niets in beslag valt te nemen’. Klaus taxeert de jonge vrouw op zes-, zeven en twintig jaar, vale huidskleur, eigenzinnig, afwijzend. Op het balkon een matras, kussens en dekens, een wekker, een waskom en een stoel - zelfs een tafeltje, een vaasje met bloemen en een boek. De bezoeker prijst de indeling, vraagt of het 's nachts niet te koud is. Niet zo koud, ze is wel gehard, werd driemaal ‘ausgebombt’, het laatst bij haar schoonzuster - ‘voor mijn ogen verbrand’. Haar stem beeft even, dan gaat het verhaal door. De ouders dood, hartverlamming bij een luchtaanval, haar verloofde in Russische gevangenschap, een broer gewond - ‘beide benen weg’. ‘Men is alleen’ constateert ze meer trots dan klagend. ‘Men moet er zich maar doorheenslaan. En een beetje geluk hebben. Met zo'n balkon bijvoorbeeld’.
Hoe ze hier terecht is gekomen? Alweer die wantrouwige blik. ‘Door een heer die ik kende’. Of ze wist wie er vroeger had gewoond? Het scheen dat vijf of zes gezinnen in de verbouwde villa hadden gehuisd. Wel had ze iets opgevangen over een bekende schrijver aan wie het huis vroeger had toebehoord. Vermoedelijk al lang dood. ‘Een niet-ariër misschien’. Het huis had in de laatste jaren ook nog als ‘Lebensborn’ gediend, een instelling voor ongehuwde moeders die kleine germanen ter wereld hadden gebracht.
Een roep van Tewksbury die ongeduldig begint te worden. Klaus antwoordt dat hij dadelijk komt. Het meisje verneemt, dat hij wegmoet, een mededeling die haar enigszins schijnt te grieven. Het begon juist gezellig te worden. ‘Jammer, ik had U graag nog hier gehouden, de hele nacht desnoods’.
Zo was het in Poschingerstrasse 1. Terug naar de binnenstad. Klaus schrijft, Tewksbury fotografeert. Na enige dagen zal hij
| |
| |
de ene puinhoop van de andere weten te onderscheiden. Het oudste puin, van 1943 en 1944 daterend, wordt door onkruid overwoekerd. Plukjes madeliefjes en paardebloemen tussen vochtig, halfverkoold hout. Een samenleving in puin, 's avonds lichtschijnsels door kelderramen of in hutten van balken en brokken steen gebouwd. Klaus herinnert zich een passage uit Hermann Hesse's Nürnberger Reise, in 1927 verschenen: ‘Waar nu een grote stad staat, zal weer gras groeien en zullen wezel en marter sluipen’. Hij moet er voor Stars and Stripes over schrijven: interessante verhalen. Maar als hij naleest wat hij heeft neergeschreven, blijkt het geen interessant verhaal te zijn, slechts een wat droefgeestig verslag van wat Tewksbury's foto's veel beter weergeven, foto's die geen commentaar behoeven.
Zomer 1945 - voor Europa maanden van zon en puin, van overwinningsvreugde en berusting, van zorg voor de toekomst. Kort voor de afrekening met Hitler-Duitsland hadden de Verenigde Staten een verlies geleden dat in zekere zin als een nederlaag kon worden aangemerkt, de dood van president Roosevelt, 12 april 1945. Er waren Amerikanen die het overlijden van de man die ze ‘pro-Russisch’ noemden, als een opluchting voelden. Van een middelmatige figuur als Truman vielen geen riskant-constructieve denkbeelden te duchten. Hij zou met een compromis genoegen nemen: de regeling waarover in de juliconferentie van Potsdam overeenstemming werd bereikt. Een regeling van uitstel, de oplossing van het Duitse vraagstuk aan een volgende generatie overlatend.
Nog vóór de opening van de conferentie vonden bij Los Alamos in de staat New Mexico de eerste proeven met de atoombom plaats, afsluiting van langdurig onderzoek, reeksen experimenten, geduchte industriële inspanning. Er was jaren gewerkt in de laboratoria te Hanford, in de fabrieken te Oak Ridge en in de werkplaatsen van Los Alamos. Het befaamde Amerikaanse teamwork had mogelijk gemaakt dat de sprong
| |
| |
van laboratoriumonderzoek naar industriële produktie verrassend snel kon worden ondernomen.
Nu had men dan de beschikking over de bom, de verlangde voorsprong, nadat de Duitse tegenstand al was gebroken. Verkenningen van de groep die de naam ‘Alsos’ droeg, bewezen dat in Duitsland niet verder systematisch aan kernfysisch onderzoek was gedaan. Van die kant was dus geen gevaar meer te duchten. De beslissende vraag bleef of de bom tegen Japan zou worden gebruikt, een vraag welke zou worden beantwoord door politici en hooggeplaatste militairen die niet tenvolle konden overzien over welk wapen hun land beschikte. President Truman bijvoorbeeld, na Roosevelts dood aan het bewind gekomen, bleek slecht ingelicht te zijn. Nog groter was de onkunde van sommige van zijn adviseurs.
Men was gespitst op een geforceerde beëindiging van de oorlog; aan de toekomst dacht men liever niet. Niels Bohr had in 1944 zowel Roosevelt als Churchill gewezen op de problemen die het bezit van nucleaire wapens met zich brachten. Hij vond geen gehoor voor zijn pleidooi om de bondgenoot Rusland in te lichten. In november 1944 schreven enige kernfysici, onder wie Enrico Fermi en James Franck een rapport, waarin zij uiting geven aan zorgen die ook Bohr kwelden. In een ander rapport, door Franck en Rabinowitch geredigeerd, werd er op aangedrongen het kernwapen niet tegen Japan te gebruiken zonder een voorafgaande demonstratie voor vertegenwoordigers van de Verenigde Naties.
Een door de regering bijeengeroepen wetenschappelijk ‘panel’ wees dit voorstel van de hand. Gesteld eens dat de demonstratie zou mislukken. Bovendien, viel van een geslaagde demonstratie op een of ander onbewoond eiland te verwachten dat de Japanse natie daardoor alle tegenstand zou opgeven?
Einstein bleef buiten deze discussie. Zou hij zich een voorstander van een internationalisering van het wapen tonen, zich bij de meningen van Niels Bohr en James Franck aansluiten, op bezinning aandringen zoals Fermi en Oppenheimer dat
| |
| |
deden? Wij weten het niet. Eerst later liet hij waarschuwingen horen. Over de ontwikkeling van het kernfysisch onderzoek had hij slechts schaarse mededelingen ontvangen. Hij bleef hierin een ‘outsider’.
Na Hiroshima en Nagasaki wist Einstein, dat deze ‘overwinning’ te duur was gekocht. Wie hem op zijn brief van de 2de augustus 1939 wees, kreeg te horen dat hij het als zijn plicht had beschouwd Roosevelt te waarschuwen. Voor de verdere gang van zaken voelde hij zich niet verantwoordelijk. Wèl voor politiek misbruik van het wapen of liever gezegd voor het gebrek aan openhartige discussie en aan voorlichting over de noodzaak van internationale samenwerking in het ‘atoomtijdperk’.
‘Wo das Vorgestrige mit modernen Mitteln vertreten wird, da entsteht Dämonie’, schreef Broch. Maar hoe van het ‘gisteren’ af te komen? Hoe het denken te bevrijden van schema's, die een onvermijdelijke reorganisatie van het wereldbestel in de weg stonden? Men zou zich moeten losmaken uit de vaste gedachtenloopjes van een evolutionistische geschiedbeschouwing waarin het gebruik van wapens op één noemer werd herleid: van de stenen vuistbijl tot het eerste kanon, van de mitrailleur tot de vliegtuigbom, van de dynamietpatroon tot de waterstofbom. Evolutie dus, geen mutatie. Een geestelijke barrière die verhinderde uitzicht te verkrijgen op het effect van technische vindingen, sterk genoeg om alle leven op aarde te vernietigen. Einstein meende niet als ‘pacifist’ te spreken, wanneer hij verder zou blijven wijzen op de konsekwenties van de technische revolutie waarvan hij in zijn laatste levensjaren getuige was.
|
|