Voetje van de vloer(1953)–Mies Bouhuys– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] [pagina 43] [p. 43] Het bootje Ik maak een bootje van papier en mannetjes van klei; daar ga ik mee naar de rivier, je weet, die is vlakbij. Eerst gaan de mannetjes aan boord en dan de kapitein, één staat voorop, zoals dat hoort, en één moet stuurman zijn. Ze kiezen zee; ik zwaai een poos naar 't scheepsvolk op de brug: dag kapitein, dag lichtmatroos, ik zie je nooit weer terug. Misschien spelen hier ver vandaan wel negertjes op 't strand en roept er één: ‘wat komt daar aan?, een boot uit Nederland.’ Hun vader vangt het in zijn net en brengt het naar de wal, daar wordt het dan te kijk gezet met mannetjes en al. Eens vaar ik zelf de wereld om, - ik ben dan sterk en groot - en als ik bij die kindren kom, zeg 'k trots: dat is míjn boot. Vorige Volgende