Voetje van de vloer(1953)–Mies Bouhuys– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Bertje Brommers broek Bertje Brommer mocht vandaag - want hij wou 't zo vreeslijk graag - na een heleboel gepraat in zijn nieuwe broek op straat. Nou, zo zie je er niet veel, 't is een broek van ribfluweel, zakken niet opzij alleen, maar van achtren ook nog één. Zo liep Bertje Brommer daar als een prins op het trottoir en geen kind kwam om de hoek of het keek naar Bertjes broek. Als een prins, zei ik, maar ja, Bertje Brommer wou weldra liever Bertje zijn dan prins, want zijn vriendje kwam daarginds. Met een schepnet in de hand ging die langs de waterkant. Hoepla, met drie sprongen was Bertje naast hem in het gras. ‘Kijk’, zei Bertje, ‘kikkerdril.’ ‘Stil’, zei Tom, zijn vriendje, ‘stil, in die modder op de grond staat een snoek van wel vijf pond.’ [pagina 24] [p. 24] [pagina 25] [p. 25] Bertje Brommer zag hem niet, Bertje boog zich over 't riet, verder nog, tè ver; hij schoot kopje onder in de sloot. Even later - wat was dat? - trok een optocht door de stad. Waar kwam die zo gauw vandaan? Bertje Brommer liep vooraan. Een troep jongens zong in koor achter Bertjes druipend spoor, wijzend op zijn natte broek: ‘wie wil er nog vette snoek?’ Bertje Brommer zit nu thuis en zijn broek zwaait achter 't huis - je herkent hem haast niet meer - aan de waslijn heen en weer. Vorige Volgende