Voetje van de vloer(1953)–Mies Bouhuys– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] [pagina 21] [p. 21] De hanen Ik zag laatst in een vreemde stad vier hoge torens staan. Op elk van die vier torens zat een grote gouden haan. Ze keken ieder voor zich uit. Waar keken ze toch naar? Naar Noord, naar Oost, naar West en Zuid. Ik vroeg: wat zie je daar? De eerste zei: ‘Ik zie de Pool met sneeuw en ijs in 't rond, een Eskimootje gaat naar school in spierwit berenbont.’ De tweede zei: ‘'k Zie in de zon, - die is daarginds zo heet - een jongetje dat bij een bron rijst met twee stokjes eet.’ En weet je wat de derde zag? Een Indianenkind. - Wat zoekt het? - 't Zoekt de hele dag een spoor dat het niet vindt. Toen zei de vierde: ‘'k Zie een land, waar hoge palmen staan. Een negermeisje zit op 't strand, een strooien rokje aan.’ [pagina 22] [p. 22] ‘Och, goede hanen’, riep ik toen, ‘och, doe mij een plezier, wil je ze daar de groeten doen van alle kindren hier?’ Vorige Volgende