tegen de man díe de grammofoon bedient. ‘Prima’, zegt hij, ‘en nu het remmen van de raket als hij op de maan gaat landen.’
‘De raket?’ vraagt Kabeltje als de geluidsman een volgende plaat opzet, waar het remmen op staat. De toneelmeester, meneer André, die ook staat te luisteren, knikt naar Kabeltje. ‘Ja, je hebt hem nog niet gezien, want de professor moet hem nog in elkaar zetten.’
‘Een echte raket?’ fluistert Kabeltje.
‘Nou, ja... ècht’, lacht meneer André, ‘hij is natuurlijk niet zo groot als die van de ruimtevaarders. De professor heeft alles in het klein nagemaakt, zie je. Vanavond gaat hij de mensen thuis laten zien hoe dat nou allemaal in zijn werk gaat, zo'n reis naar de maan. Eerst zien we de raket... Dan de ruimte vol sterren en planeten. En dan hoe de man in zijn raket op de maan afsuist en daar gaat landen.’
‘De man in de raket?’ vraagt Kabeltje, ‘hoe kan dat? U zei toch dat het maar een kleine raket was?’
‘Nieuwsgierige jongetjes, hè...’ zegt een scherpe stem achter meneer André en Kabeltje. Ze draaien zich verschrikt om. De professor is geen vriendelijke man, dat zie je aan zijn gezicht. ‘Maar ja’, denkt Kabeltje, die verlegen opzij gaat, ‘als je zó veel aan je hoofd hebt met sterren, planeten en reizen daar naar toe, houd je geen tijd over om ook nog vriendelijk te zijn.’
Meneer André wijst Kabeltje een hoekje in de studio, waar geen planeten hangen. ‘Ga daar maar staan’, zegt hij, ‘daar loop je niemand in de weg en kun je toch alles zien.’
Kabeltje sluipt er op zijn tenen naar toe en gaat stilletjes op één van de kistjes zitten, waaruit de blauwe schijnwerpers gekomen zijn. Een beetje bang kijkt hij af en toe naar de professor, die tegen iedereen schreeuwt en telkens iets kwijt is.