‘Nou, we zullen eens zien’, zegt Margrietje eigenwijs, ‘laten we dan maar bij het begin beginnen.’
‘Wat is het begin?’ vraagt meneer Hulst.
‘Juffrouw Bontje.’
‘O ja, juffrouw Bontje, die de glaasjes water neerzet en zegt: tot de volgende week, meneer Hulst. Enne... Ze geeft altijd een klontje aan het schillenpaard. Je ziet meisje, ik hoef maar eenmaal iets te horen en ik onthoud het mijn leven lang.’
‘Mooi zo’, zegt Margrietje, ‘dan gaan we verder. Morgen wordt juffrouw Bontje zestig jaar! En wat doen wij daar aan, meneer Hulst?’
Meneer Hulst kijkt van de een naar de ander. ‘Hoe bedoel je?’ vraagt hij.
‘Nou, hoe we een feest maken voor juffrouw Bontje’, roept Kabeltje een beetje ongeduldig.
‘Een feest... een feest...’ mompelt meneer Hulst en je ziet hem al denken aan alle boekjes over feest en feest-maken, die hij in zijn leven gelezen heeft.
‘Nee, nee’, zegt Margrietje, die meteen begrijpt waar hij aan denkt, ‘geen feest uit een boekje. Ik weet best wat juffrouw Bontje het fijnst zou vinden.’
‘O, ja?’ vraagt meneer Hulst nieuwsgierig, ‘wat dan?’
‘De vader van juffrouw Bontje was vroeger boswachter’, zegt Kabeltje, ‘heel lang geleden. Daarom heeft juffrouw Bontje nog altijd een beetje heimwee naar een stukje bos met paddestoeltjes en beukenootjes en ruisende blaadjes, waar de zon doorheen valt. Maar ja, ze heeft het veel te druk met alle glaasjes water en kopjes koffie in de studio. En ze is ook al een beetje te oud om helemaal naar het bos te gaan.’
‘O’, zegt de meneer, ‘is dat alles, maar dat is toch heel een-