fluwelen broek en een rood hesje met koordjes en een klein meisje met een wit mutsje en een wit schortje voor. Nou ja, dat zie je zo, dat zijn Hans en Grietje, precies zoals ze er op het plaatje in het sprookjesboek uitzien.
‘O, Kabeltje!’ roept Margrietje, ‘je bent net de echte Hans!’
‘O, Margrietje!’ roept Kabeltje, ‘je bent helemaal Grietje!’
‘Stil’, zegt Margrietje, ‘daar komt de regisseur. We moeten luisteren naar wat ie zegt.’
De regisseur roept alle sprookjesmensen bij elkaar: de grootmoeder van Roodkapje, de gelaarsde kat, de zeemeermin, Sneeuwwitje, de prinses op de erwt, de keizer in zijn nieuwe kleren de varkenshoeder en Klein Duimpje.
‘Ziezo’, zegt de regisseur, ‘nu even goed afspreken, mensen. Jullie weten wat er gebeuren gaat. De camera's laten de mensen thuis tien sprookjes zien. Maar... We zeggen natuurlijk niet wélk sprookje, want het wordt een wedstrijd. Jullie moeten alleen maar doen wat de mensen of de dieren in het sprookje ook deden. De grootmoeder van Roodkapje heeft het heel makkelijk; die hoeft alleen maar met haar slaapmutsje op in de bedstee te zitten, Sneeuwwitje moet natuurlijk zorgen dat ze héél, héél stil ligt en Klein Duimpje moet oppassen dat hij zijn zevenmijlslaarzen niet verliest. En jullie, Hans en Grietje eten natuurlijk van de pannekoeken op het dak.’
‘Nou, dat is niet zo moeilijk’, zegt Kabeltje, ‘ik ben dol op pannekoeken.’
‘Ik wou dat ik jullie was’, zegt de varkenshoeder, ‘ik moet alleen maar met mijn vieze varkens in het hokje zitten. Boffers zijn jullie.’
‘Ssst... Stil nou, nog één ding!’ zegt de regisseur, ‘als de camera's op jullie afkomen en een plaatje gaan maken, moeten