Midden in zijn droom schiet hij overeind. Er stopt een taxi. De chauffeur springt er al uit en houdt de deur open voor een meneer met een klein deukhoedje op. ‘Is hem niet’, denkt Kabeltje meteen, ‘ballonvaarders dragen geen deukhoedjes. Die zouden toch meteen wegwaaien als ze opstegen in hun ballon.’ Maar ja, nu zit de meneer in een taxi, dus je kunt toch niet weten. O, nee, nee, hoor... Dat kan hem niet zijn. De meneer struikelt eerst over de treeplank van de auto, vergeet dan zijn koffertje, zodat hij weer naar binnen moet duiken en laat daarna al het kleine geld, dat de taxi-chauffeur hem teruggeeft, over de straat rollen.
‘Kan geen ballon-vaarder zijn’, zegt Kabeltje tegen zichzelf, ‘die vergeten geen spullen, ze struikelen niet en laten geen dingen over de grond rollen.’
De meneer met het deukhoedje komt naar Kabeltje toe. ‘Ben jij ook van de televisie?’ vraagt hij.
‘Een beetje’, zegt Kabeltje, ‘ik woon hier, ziet u.’
‘Aha’, zegt de meneer en hij bekijkt de hele studio van de drempel tot het dak eens goed. ‘Ben jij er wel eens voor geweest?’ vraagt hij een beetje verlegen, ‘voor de camera, bedoel ik.’
Kabeltje knikt. ‘O, ja, een heleboel keer al. Ook wel eens per ongeluk, maar...’
‘Ja ja’, zegt de meneer vlug, ‘vertel me dan maar eens gauw hoe dat is, want ik sta te trillen op m'n benen. Man, voor de tandarts ben ik nog niet zo bang als voor dit. Al die camera's die naar je loeren en die lampen op je kop.’
Kabeltje lacht. ‘O, maar daar merk je niets van als je één keer bezig bent’, zegt hij, ‘wilt u het eens zien, daar binnen?’
‘Ik zal wel moeten’, zegt de meneer en nu beeft hij echt een beetje, ‘ik heb een uitnodiging, zie je.’ Hij zwaait met een brief