‘Op een dag’, gaat de verteller verder, ‘toen de kleine manestraal het prinsesje kwam zoeken, was ze er niet...’
‘Ho!’ roept de regisseur boven. De verteller stopt, de camera-lichtjes gaan uit en iedereen wacht op wat de regisseur gaat zeggen. ‘Hier!’ roept hij, ‘hier gaat het mis. De kinderen thuis moeten voelen dat er iets heel geheimzinnigs is gebeurd. Dat de wolkentuin betoverd is en dat het prinsesje moet zijn veranderd in iets wat je bijna niet zien kunt: in een wolkje als een veertje, een sterretje als een stipje of een manestraaltje als een streepje... En dàt!’ roept de regisseur, ‘dat geloof ik niet en de kinderen thuis geloven het vast ook niet als er niet iets heel bijzonders in die tuin is te zien.’
Iedereen in de studio zucht: de verteller, de camera-mensen, de mannen van het geluid en de toneelmeesters die de wolkjes aan draden laten bewegen.
‘Weet er dan niemand een oplossing?’ roept de regisseur, ‘iets dat die tuin tot een echt sprookje maakt?’ Er valt een diepe stilte. Kabeltje sluipt de studio maar uit; bij zó veel denkwerk kunnen ze geen nieuwsgierige jongetjes gebruiken. In de gang naar de huiskamer vindt hij Margrietje. Ze komt een stukje worst brengen voor Kardoes en achter haar rug houdt ze ook nog een cadeautje voor Kabeltje.
‘Raden!’ roept ze, ‘raden wat het is!’
‘Sssst...’ doet Kabeltje, ‘niet zo hard!’ Ze zijn binnen aan het werk!’
‘Raden’, zegt Margrietje nog eens, maar nu veel zachter, ‘wacht, ik zal je helpen! Ogen dicht!’
Kabeltje doet z'n ogen dicht. Wat doet Margrietje? Eerst hoort hij heel zachtjes ‘plop...’ en dan een héél lange diepe zucht, waar geen einde aan lijkt te komen. Hij doet zijn ogen open.