ken. Kabeltje en de omroepster kijken elkaar vragend aan, maar ze hebben geen tijd meer om er over te praten, want het lichtje op de camera gaat branden en de microfoon zakt naar beneden boven het hoofd van de omroepster. De uitzending begint.
‘Goedenavond, dames en heren’, zegt ze, ‘u kunt nu eerst kijken naar een reportage over het openen van de nieuwe brug.’
‘Pfff’, zeggen de mensen voor hun televisie-toestellen, ‘al weer een brug! Hoeveel bruggen hebben we al niet zien openen! En dat op zo'n natte donkere avond nu we zo graag eens lachen wilden!’
Maar dan begint de film-reportage. De mensen die al waren opgestaan om hun toestel af te zetten, vallen terug in hun stoelen. Wat is dat? Daar loopt die heel deftige minister op zijn kop het televisie-scherm binnen. Hij kijkt er een beetje benauwd van, maar dat is misschien omdat hij bang is dat zijn hoge hoed zal afvallen. Naast hem loopt een klein meisje dat een kussen op een schaar draagt. Maar ook dat meisje loopt op haar kop, en òòk de burgemeester met zijn ketting om en ook de zwaaiende mannen die de brug gebouwd hebben! Alles loopt op z'n kop!
‘Hoe kunnen ze dat?’ roepen de mensen in alle huiskamers en een paar jongetjes proberen het al na te doen tussen de stoelen en het buffet. ‘Nee, zò!’ roepen de vaders, ‘de minister doet het zó!’ En daar komen warempel ook de luie vaders uit hun makkelijke stoelen omhoog en gaan op hun kop staan. ‘Wist je niet, dat ik dat kòn, hè?’ lachen ze met een rood hoofd tegen hun vrouwen. ‘O, maar wacht eens!’ zeggen de vrouwen, ‘ik heb vroeger op school ook...!’ En je kunt het geloven of niet, maar even later staan ook alle moeders op haar kop. De vaders, de