‘En mag ik...? Mag ik...?’ Kabeltje durfde het bijna niet te vragen. ‘Mag ik Pjotter dan naar binnen dragen?’
Oom Fred en de directeur keken elkaar eens aan. Toen lachten ze en de directeur knikte. Dat was dat!
En vandaag is het zo ver. In de kleedkamer zitten de eerste klantjes voor het programma al. ‘Het gewone goedje’, zegt Kabeltje een beetje eigenwijs tegen meneer André, de toneelmeester, die komt vragen welke dieren er allemaal op de lijst staan, ‘een jongetje met een tamme kraai, een meisje met een poes, eentje met een klein egeltje dat ze nog net voor de wielen van een auto heeft gered en een paar tweelingzusjes met een kakelende kip. En na de kip kom ik’, zegt Kabeltje.
‘Jij?’ vraagt meneer André, ‘maar jij hebt toch geen dier, Kabeltje? Of wou je met Kardoes...?’ Een beetje verbaasd kijkt hij Kabeltje aan. ‘Maar jongen, katten als Kardoes hebben we al honderd keer gehad.’
‘Wie zegt er dan dat ik met Kardoes kom?’ vraagt Kabeltje en hij trekt een heel geheimzinnig gezicht.
‘Wat dan? Wat dan voor dier, Kabeltje?’
‘Tjaaaa...’ lacht Kabeltje.
‘Toe, jongen, schiet op, meneer Bladergroen moet de lijst hebben!’ zegt meneer André ongeduldig.
‘Een beer, zet u er maar op: Kabeltje met Pjotter de beer’, zegt Kabeltje. Met zijn potlood in de hand blijft meneer André hem staan aankijken. ‘Je houdt me voor de gek, hè’, zegt hij, ‘dat meen je toch niet? Een beer!’
‘Wel waar! Heus waar!’ roept Kabeltje, ‘vraagt u het maar aan mijn vader!’ Kabeltjes vader, die net de deur van de kleedkamer binnenkomt, knikt: ‘jazeker! Kabeltje komt met een beer!’
Meneer André ziet er wit van. ‘Wel nou nog mooier!’ roept hij,