‘Maar we weten precies de weg’, roept Kabeltje, ‘we zijn toch ook helemaal alleen beukenootjes gaan zoeken, lang geleden, weet je nog wel, Margrietje?’
Margrietje knikt zó hard, dat haar paardestaartje ervan op en neer wipt. Aan het gezicht van Kabeltjes vader zie je dat hij het al bijna goed vindt.
‘Ja, maar wacht eens’, zegt hij, ‘jullie weten toch niet wáár ze bezig zijn in het bos?’
‘Ach, natuurlijk, zóveel mensen en camera's, die vind je toch altijd!’ roept Kabeltje.
‘Nou vooruit’, zegt zijn vader, ‘maar voorzichtig zijn, hoor en op tijd weer thuis!’
Kabeltje, met zijn helm nog op en zijn zwaard in de hand is al op weg naar de deur. ‘Ik let wel op Margrietje!’ roept hij nog. De hele weg naar het bos hollen ze. Nu ze er bij mogen zijn, willen ze er ook niets van missen.
‘Wat voor programma nemen ze eigenlijk op in het bos?’ vraagt Margrietje, die hijgend achter Kabeltje aanloopt.
‘Weet ik niet’, hijgt Kabeltje terug, ‘heb ik vergeten te vragen. Kom maar gauw, dan zien we het zèlf. We vinden ze zo.’
Maar dat valt tegen. Als ze bij de eerste bomen zijn, is het van dichtbij opeens veel groter dan ze dachten. En er zijn zóveel paadjes om in te gaan! Kabeltje klimt in een boom om te kijken of hij de hoge mast van de televisie-toren-wagen niet ontdekken kan, maar het hele bos is vol hoge groene masten, waar je niet tussendoor kan kijken. Margrietje legt haar oor tegen de grond om te luisteren of ze geen gedreun van voetstappen hoort. Maar overal is geritsel en vogelgefluit; iets anders hoor je niet. ‘Kom mee’, zegt Kabeltje, ‘we gaan op zoek. We vinden ze wel.’