‘Onzin’, roept Kabeltje, ‘je hebt toch een keurige regenjas!’ Met een boos oog kijkt Janus naar zijn regenjasje van grijs zeildoek dat de camera-man al voor hem heeft klaargelegd.
‘Denk liever eens aan al die kinderen die niet naar de optocht kunnen, omdat ze te ver weg wonen of ziek zijn!’, zegt Kabeltje. ‘Als jìj er niet was kregen ze nooit een circus te zien!’
‘Nou, vooruit dan maar’, bromt Janus en zonder mopperen laat hij zich naar de grote auto dragen, waarin ook de andere camera's en honderden meters kabels en draad klaar liggen voor de reis.
Kabeltje kruipt voorin bij de chauffeur en als ze op het grote plein komen, waar straks het circus langs zal trekken, helpt hij dapper mee met sjouwen en het afrollen van kabels. Voor Janus wordt een apart vloertje gebouwd, een soort hoge tafel, zodat hij over de hoofden van alle mensen en circuspaarden heen zal kunnen kijken.
Als het eindelijk zo ver is en het hele plein vol mensen staat, klimt Kabeltje op het vloertje bij Janus. De regen is opgehouden, maar de lucht is nog erg grijs.
Janus houdt zijn oog strak gericht op de hoek van de straat, waar dadelijk de stoet zal komen, want natuurlijk mag hij de mensen en kinderen thuis de eerste dieren laten zien. En ja, hoor! Taretteretettetèèèèèt...! Daar komen ze! Het grote camera-oog vangt de eerste versierde paarden, de kamelen, de clowns, die kopje buitelen en neuzen trekken naar de mensen langs de kant. Voor de olifanten moet hij zijn oog héél wijd opensperren, zó groot zijn ze, maar het lukt toch. En dàn... ‘Aààà ààà àch...’ roepen alle mensen, ‘wat is dàt mooi!’
Een klein meisje, dat er in haar wit gazen jurkje uitziet als een sneeuwprinses, rijdt op een glanzend zwart paard. Op haar